Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Handelingen 1:11
De discipelen hebben er goed aan gedaan om te kijken welke weg Christus ging. Toen Hij evenwel weg was, was dat blijven staren een daad die ze niet precies konden verklaren voor zichzelf, en niet konden rechtvaardigen voor anderen. Christus is opgenomen, en God Zelf heeft heel duidelijk elk spoor van Hem aan het gezicht onttrokken door die wolk daarginds te bevelen tussen Hem en u te drijven. Waarom staat u nog te staren? Hij heeft u gezegd: ‘Ik ga heen tot Mijn Vader.’ Het kan zijn dat een grote liefde zo veel invloed op ons heeft, dat we dwaas handelen. Ik herinner me nog goed, gezien te hebben wat een vrouw deed van wie de enige zoon naar een verre kolonie emigreerde. Ik was op het station, zag haar vele tranen, en dat ze haar jongen telkens omhelsde. Maar de trein kwam binnen en hij stapte in. Toen de trein het station al uit was, was ze zo dwaas om zich los te maken van haar vrienden die probeerden haar vast te houden. Ze rende het perron af, sprong op de rails en liep de snel wegrijdende trein na. Het was begrijpelijk, maar ze had het beter niet kunnen doen. Wat voor zin had het? We moeten maar geen dingen doen die zonder praktisch nut zijn, want in dit leven moeten we tijd noch kracht verspillen aan zinloos werk. De discipelen zouden er verstandig aan hebben gedaan niet langer te kijken, want niemand was erbij gebaat, en zijzelf zouden er geen zegen uit ontvangen. Wat is het nut van te staan kijken als er niets te zien is? De engelen hebben dus terecht gevraagd: ‘Wat staat gij en ziet op naar de hemel?’