En zij hoorden de stem van den Heere God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den Heere God, in het midden van het geboomte des hofs. En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? Genesis 3:8-9
Een van de meest vreselijke dingen in verband met deze ontmoeting van God met Adam was dat Adam de vragen van de Heere moest beantwoorden. De Heere zei tegen hem: “Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt? (Genesis 3:11 SV). In onze rechtbanken vereisen we niet dat mensen vragen beantwoorden die hen zouden beschuldigen, maar God wel; en op de laatste grote dag zullen de goddeloze mensen worden veroordeeld op hun eigen schuldbelijdenis. Terwijl ze in deze wereld zijn, trekken ze een schaamteloos gezicht en verklaren ze dat ze niemand kwaad hebben gedaan – zelfs niet aan God – en ze zijn net zo goed als hun buren, en beter dan de meesten van hen; maar al hun opschepperij en dapperheid zal weg zijn op de dag van het oordeel, en ze zullen ofwel sprakeloos voor God staan – en door hun sprakeloosheid zullen ze hun schuld in Zijn ogen erkennen – of als ze wel spreken, zullen hun ijdele excuses en verontschuldigingen slechts zichzelf veroordelen. Zij zullen uit hun eigen mond zichzelf veroordelen, net als die goddeloze en luizige dienaar, die in de buitenste duisternis werd geworpen waar geween en knersing der tanden is. God geve dat we nooit zullen weten, uit trieste persoonlijke ervaring, wat die uitdrukking betekent!
