Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met de naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heeren, en zich toenoemen met de naam van Israël. Jesaja 44:3-5
In de christelijke gemeente leeft op dit moment een groot verlangen naar een opwekking. Welke christenen je ook tegenkomt, je zult merken dat ze klagen over de huidige toestand, en tegen elkaar zeggen: ’’Wanneer zal er een grotere zegen komen? Hoe kunnen we die ontvangen? Wanneer zullen we een beetje indruk beginnen te maken op de goddeloze massa? Wanneer zullen onze huizen van gebed met aandachtige luisteraars gevuld worden? Wanneer zal het Koninkrijk van de Heere komen? Wanneer zal Zijn rechterarm zichtbaar worden voor het oog van al de volken?”
Het doet me een groot genoegen deze vragen te horen. Mijn ziel maakt de Heere groot als ik tekens bemerk van de groeiende zorg om de zaak en het Koninkrijk van Jezus, en om mensenkinderen die verloren gaan. Dit is een voorteken van betere tijden. ’’Maar zodra Sion weeën heeft gekregen, heeft zij haar zonen gebaard.” Onderzoek van het eigen hart, angst, onuitsprekelijke verzuchtingen en voortdurende voorbede zijn de voorlopers van zegen. Zij zijn het geluid in de toppen van de moerbeibomen dat gelovigen oproept zich vol hoop op de overwinning in te spannen. Moge deze beroering onder de heiligen voortgaan en verdiept worden, totdat er wijd en zijd een opwekking onder zondaren ontstaat. Tegenwoordig zijn er ook verblijdende tekenen zichtbaar dat God op het punt staat onder Zijn volk te gaan werken. Er is een opmerkelijke oogst aan bekeerlingen binnengehaald in Newcastle.
De twee broeders die de eer hadden door God hiervoor ingeschakeld te worden, zijn nu naar Edinburgh gegaan. Daar zijn de predikanten van alle kerkgenootschappen verenigd om hen te helpen en vurig te smeken om Gods zegen.
De zegen die op Edinburgh is neergedaald, is iets wat sinds mensenheugenis onbekend is. Wij horen van duizenden die op doordeweekse dagen, naar doodgewone bijeenkomsten komen en die roepen: ”Wat moeten we doen om behouden te worden?” Daar is Gods hand in, daar zijn we van overtuigd. Er is onder oprechte christenen nu een algemeen gevoelen dat datgene wat voor Edinburgh gedaan is, ook nodig is voor Londen; en dat het gedaan moet worden, als dat door gebed en vurige inspanning verkregen kan worden. Onze gebeden moeten onophoudelijk opstijgen tot God, dat het Hem zal behagen redding te schenken aan de mensen van deze grote stad met zijn vier miljoen inwoners; dat Hij velen tot rechtvaardigheid zal brengen, en tot lofprijzing van Zijn heerlijke genade.
Als wij steeds meer verlangen naar Christus’ heerlijkheid en steeds meer gaan geloven in de kracht van Zijn Geest, zijn dat twee hoopvolle tekenen van een zegen die zal komen. Als gemeente hebben we er altijd een groot genoegen in geschept om werk van dit soort voor God te doen. We hebben een voortdurende zegen gedurende vele jaren genoten. Datgene wat ergens anders een opwekking zou heten, was bij ons normaal. Daar zijn we dankbaar voor.
Gedurende de afgelopen twintig jaar heeft God bijna zonder pieken of dalen voortdurend ons ledental doen toenemen met mensen die door het verkondigen van Zijn waarheid werden behouden. Hem komt alle eer toe! Maar nu verlangen we deel te hebben aan nog meer vooruitgang; wij willen een grotere zegen. Wat wij ontvangen hebben heeft onze eetlust niet doen afnemen, maar juist doen toenemen. O, dat er meer bekeringen mochten zijn! Meer harten die voor Jezus kloppen! Dat God de dauw zevenvoudig uit de hemel liet neerdalen op ons en onze medechristenen. Dat het verleden het zou moeten afleggen tegen de toekomst! Het is mijn vurig gebed dat dit verlangen in al onze harten wordt aangewakkerd. Ik heb dit tekstgedeelte uitgekozen omdat de tekst vol bemoediging is, opdat we allemaal met hoop en verwachting worden vervuld.
Ik behandel het tekstgedeelte op de volgende manier: in de eerste plaats letten we op de geweldige verbondszegen van de gemeente. In de tweede plaats letten we op de heerlijke uitwerking van deze zegen. Wanneer we dit hebben besproken, zullen we de rest van onze tijd besteden aan de toepassing ervan: hoe we ons moeten gedragen om deze zegen op ons en anderen te zien komen.
In de eerste plaats vinden we de geweldige verbondszegen van de gemeente in onze tekst. Het is het geschenk van de Heilige Geest. Welke beeldspraak er ook gebruikt wordt, dit is de betekenis ervan. Hij is het verkwikkende, levendmakende vruchtbaar makende water waarover Jezus sprak. De eerste belofte in de tekst ”Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge,” wordt verklaard door de tweede belofte, namelijk: ”Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.”
Wanneer we hierover spreken, is het goed dat we eerst bedenken dat deze zegen al geschonken is. We moeten de hemelvaart van onze Heere en de gave van de Geest die daarop volgde nooit onderschatten. God verhoede dat wij makkelijk over Pinksteren zouden denken. De Heilige Geest is toen neergedaald. Er staat nergens dat de Geest sindsdien weer is opgestegen en de gemeente heeft verlaten. Hij is de eeuwige erfenis van de kerk en woont voortdurend onder ons. Hij is voortdurend aanwezig in het midden van de gemeente. Maar als we deze waarheid hebben aangenomen, mogen we toch blijven bij het taalgebruik dat gewoon is onder ons: bidden om de uitstorting van de Geest.
Misschien is de uitdrukking niet helemaal nauwkeurig, maar de betekenis is geweldig. Of we nu alleen zijn of in een samenkomst, wij mogen bidden dat de Heilige Geest op ons wordt uitgestort in Zijn genaderijke werkingen. Wij verlangen dat we Gods Geest machtiger aan het werk zien in de kerk. We verlangen dat een ieder van ons nog volkomener van Hem afhankelijk wordt, en dat we meer vervuld worden met Zijn kracht, zodat we vol zijn van geloof en van de Heilige Geest. Wij wensen dat de Geest wordt uitgestort op degenen die Hem nog niet bezitten; op degenen die dood in zonde zijn zodat zij tot leven gewekt worden; op de moedelozen, zodat ze vertroost worden; op de onwetenden zodat zij verlicht mogen worden; en op de zoekenden, zodat zij Hem mogen vinden, in Wie alleen onze vrede is.
Wij die boos zijn, weten goede gaven te geven aan onze kinderen. Daarom zijn we ervan overtuigd dat onze hemelse Vader de Heilige Geest zal geven aan degenen die Hem daarom vragen. We klemmen ons vast aan het apostolisch gebed, als wij roepen om de zegen van de Heilige Geest. Het is de Geest Die levend maakt. Noch de letter noch de kracht van onze gewoonte kan leven geven. Daarom beseffen we dat, als we tot de dorre doodsbeenderen hebben geprofeteerd, we ook tot de Geest moeten profeteren. Want als de goddelijke adem niet over de dorre beenderen komt, zullen zij nooit tot leven komen.
U moet erop letten vrienden, dat in onze tekst deze geweldige verbondszegen van de Geest het onderwerp is van een belofte. ”Ik zal water gieten op de dorstigen en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen.” We mogen er altijd op vertrouwen dat we de zegeningen ontvangen die door de Heere beloofd zijn. De algemene belofte: ”Ik zal het goede niet onthouden, degenen die in oprechtheid wandelen,” is zeer troostrijk. Onder de reikwijdte van die belofte worden we aangemoedigd om te smeken om vele gunsten die niet speciaal beloofd zijn.
Maar als we onze vinger kunnen leggen bij een eenvoudig en duidelijk woord dat ons iets goeds verzekert, groeit ons geloof tot volle verzekerdheid. Wij vertrouwen erop dat wij antwoord op ons gebed zullen ontvangen. ”Gij hebt gezegd: ‘Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten’, o Heere vervul dan dit woord aan Uw knecht. Gij hebt hem immers op deze belofte doen hopen.” U hebt Gods woord – leg uw hand erop en smeek op uw knieën de Heere te doen wat Hij heeft gezegd. Hij kan niet liegen, Hij zal Zijn woord nooit herroepen. Zal Hij iets beloven, en het niet doen? Vrijwillig heeft Hij de belofte gegeven, en op goddelijke wijze zal Hij die vervullen. Het bloed van Jezus Christus heeft elke belofte verzegeld, zodat het voor altijd ”ja en amen” is. Stel Hem hiermee op de proef en u zult ontdekken dat Hij de getrouwheid zelve is.
Een belofte van God is de essentie van de waarheid, de ziel van de zekerheid, de stem van de trouw en het wezen van de zegen. Wat is dat een koninklijke belofte! Wat is het taalgebruik verheven en vol van zekerheid. ”Ik zal water gieten op de dorstigen.” God alleen kan zeggen: ”Ik zal”. Wij kunnen hoogstens wagen te zeggen: ”Ik hoop dat ik kan doen wat ik wil doen.” Bij de Almachtige zijn er echter geen onmogelijkheden. Zijn Geest valt op mensen zoals dauw van de hemel; daarbij wacht Hij niet op mensen en draalt Hij niet terwille van mensenkinderen. Als de tijd is gekomen voor een bui, vraagt God niet eerst de vorsten van de aarde om toestemming.
Nee, de druppels vallen eenvoudigweg. Als het voorjaarsseizoen is aangebroken, vraagt de Heere niet aan mensen om het ijs van de sloten te verwijderen, of de sneeuw van de heuvels, of de luchtvochtigheid te veranderen. Hij roept geen menselijke hulp in om het zaad tot leven te brengen en de planten te doen opschieten, zodat de slapende bloemen hun prachtige ogen openen en in het rond glimlachen. Hij doet dat alles. Zijn wonderlijke krachten die net zo verborgen als almachtig zijn, komen te voorschijn. En ziedaar! Het werk wordt gedaan.
En daarom, God zij geprezen, gaat het hier om een belofte die spreekt van Zijn almacht. Als wij daarop pleiten, moeten we ons niet in het minst laten ontmoedigen door de vraag: ”Is zoiets mogelijk?” Wij weten dat dorre beenderen tot leven kunnen komen als de Geest op hen ademt. Wij zijn er evenzeer van overtuigd dat de levendmakende Geest zo op ons kan blazen. We hebben immers de belofte van God dat Hij aan mensen zal worden gegeven. We horen het dubbele: ”Ik zal, Ik zal.” We zijn er zeker van dat de Heere kan en zal ’’water gieten op de dorstigen en stromen op het droge.”
We moeten er ook op letten, broeders en zusters, dat dit geschenk, dat het onderwerp is van een belofte, een noodzakelijke zegen is. Ik heb wel eens de snerende opmerking gehoord dat wij heel goed weten dat we de Heilige Geest nodig hebben, maar dat we er niet ten eeuwige dage over hoeven te praten. Maar, broeders en zusters, we moeten steeds opnieuw deze waarheid onder ogen zien. Wij zijn dat aan de Heilige Geest Zelf verplicht. Als we de Heilige Geest niet eren, kunnen we niet van Hem verwachten dat Hij in ons werkt. Hij zal bedroefd worden en ons aan onze hulpeloosheid overlaten.
Bovendien ben ik bang dat de noodzaak van het werk van de Geest misschien in theorie wordt geloofd, maar dat er niet naar wordt gehandeld. Waar in de praktijk geen geloof aan wordt gehecht, wordt in feite helemaal niet geloofd. Ik wantrouw mensen die nonchalant omgaan met een waarheid die van zulk vitaal belang is, en die waarheid zelfs iets alledaags durven noemen. Wij zullen niet aarzelen dit leerstuk keer op keer te berde te brengen. Wij zijn er van overtuigd dat het Gods kinderen niet zal vervelen.
Zonder Gods Geest kunnen we niets doen. We zijn dan als zeilschepen zonder wind, als rijtuigen zonder paarden; als twijgen zonder sap zijn we uitgedroogd, als kolen zonder vuur zijn we onbruikbaar, als een offer zonder het offervuur worden we niet aangenomen. Dit feit wens ik te beseffen en te belijden als ik poog te preken. Ik wil er niet vanaf wijken of het verbergen. Dat zou ik niet kunnen, want vaak ervaar ik het tot diepe verootmoediging van mijn geest.
Ik bid dat u die in de zondagschool lesgeeft, u die de armen opzoekt, u die wat voor werk dan ook voor God doet, uw eigen onvermogen toegeeft en dat u kracht van boven verwacht. De Heilige Geest is de kracht van onze handen en het licht van onze ogen. Wij zijn slechts de steentjes en Hij de slinger. Wij zijn de pijlen en Hij is de boog. Belijd uw zwakheid, dan bent u geschikt om versterkt te worden; erken uw leegheid, zodat u wordt voorbereid om de goddelijke volheid te ontvangen. De belofte van het levende water is immers bestemd voor de dorstigen. Of, om het nog beter uit te drukken, zodat het beeld duidelijker wordt: ”Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge.”
De zegen komt waar het nodig is, namelijk in de woestijn, op de verschroeide aarde die als de vallei des doods is, totdat de regen komt. Als u uzelf beschouwt als de goed bewaterde vlakte van Sodom, zal God geen stromen op u gieten. Gods Geest daalt neer op het dorstige land, op het hart dat zijn onvruchtbaarheid betreurt en zijn eigen waardeloosheid belijdt. Ik bid dat wij als gemeente ons nooit zullen wijsmaken dat we een onvervreemdbaar recht hebben op Gods zegen, of dat we over het monopolie daarvan beschikken, zodat Hij Zijn goedkeuring hecht aan welke bediening of vorm van kerkbestuur dan ook. De Heere kan en zal ons verlaten, tenzij wij ons diep voor Hem neerbuigen en onze nietigheid erkennen.
Denk aan wat Hij zei tegen Zijn zondige volk toen zij opschepten over hun afkomst en zich Zijn tempel noemden: ’’Want gaat nu henen naar Mijn plaats, die te Silo was, alwaar Ik Mijn Naam in het eerst had doen wonen; en ziet wat Ik daaraan gedaan heb vanwege de boosheid van Mijn volk Israël.” Hij kan Zijn tuin door doornstruiken laten overwoekeren en Zijn wijngaard door stenen laten bederven. God is niet aan plaatsen of aan mensen gebonden.
Hij kan de kandelaar wegnemen en die in een andere kamer neerzetten. Laten de zeven gemeenten uit Klein-Azië ons dienen tot een waarschuwing. Gij gezegend Geest van de levende God, wij belijden de onvruchtbaarheid van onze bodem en de droogte van ons land. We smeken U dat U nooit de dauw laat ophouden. Welke grotere vloek zou U op ons kunnen leggen, dan dat U ons alleen laat? Wij smeken U, laat Uw goddelijke belofte vervuld worden!
Het is een aangename gedachte dat, wanneer we Gods Geest nodig hebben en Hij op ons neerdaalt, Zijn werk toereikend is om in al onze noden te voorzien. In het Oosten kun je over het algemeen weten waar een stroom of rivier loopt aan de hand van het smaragdgroene lint dat de rivierloop markeert. Als je op een heuvel staat kun je bepaalde groene linten zien, die bestaan uit gras, riet, biezen en bomen die langs de waterloop opgeschoten zijn.
Om het land vruchtbaar te maken, is niets anders nodig dat water. We hebben ons door reizigers laten vertellen dat zij vlakten hebben gezien die er volstrekt onvruchtbaar uitzagen, bedekt met droge stof en poeder. Nadat er echter een zware bui was gevallen, bedekten de prachtigste bloemen en fris groen de vlakte, binnen een tijdsbestek dat in ons koude klimaat ondenkbaar is. De wildernis en de eenzame plaatsen zijn verheugd geworden en de woestijn is verblijd en heeft gebloeid als een roos; ja het raakte in volle bloei. Zo moet de Geest Gods neerdalen op welke gemeente dan ook, zoals op de Karmel en in de Sharon; dat is alles wat nodig is om een gemeente levend en vruchtbaar te maken.
Als de Geest Gods er niet is, ontbeert de kerkelijke motor zijn drijvende kracht; als die drijvende kracht er is, zal de motor werken. Als de motor niet goed in elkaar zit, zal de Heilige Geest daar natuurlijk niet zoveel kunnen doen als in een betere organisatie; toch kan zelfs het meest gebrekkige kerkbestuur zoveel voor elkaar krijgen dat iedereen die dat ziet, verbijsterd is. Wat is het een zegen als de gemeente werkelijk overvloedig Gods Geest ontvangt! Haar predikant kan zich misschien niet goed uiten. De leider van de mensen is, zoals Mozes, misschien iemand die stottert; of misschien is zijn persooonlijke verschijning zwak en zijn spraak verachtelijk zoals bij Paulus.
Dit alles geeft echter niets als Gods Geest op mensen komt en in hen is. De gemeente mag klein zijn en de leden erg arm en ook nog analfabeet. Maar zoals de gerstekoek uit de droom van de soldaat de koninklijke tent omver smeet zodat hij op de grond viel, zo zal de Heere door de zwaksten Zijn grootste daden volbrengen, en Zichzelf de eer geven.
Waar Gods Geest is, daar is de majesteit van Zijn almacht. Ik wijs u op het feit dat de belofte in onze tekst overvloedig is en royaal. ”Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge.” De Heere hoeft Zijn gaven niet karig toe te meten. Als Hij een zegen schenkt, schenkt Hij het als een koning. Zijn schatkist wordt niet uitgeput door te geven, en wordt niet voller door gaven achter te houden.
In Italië heb ik akkers gezien die werden geïrrigeerd. Er zijn greppels die langs de akker lopen, en kleinere geulen om de stroompjes naar ieder bed te leiden, zodat iedere plant zijn deel krijgt. De landman moet echter goed oppassen want hij heeft maar een kleine watervoorraad. Hij beschikt slechts over een hem toegewezen deel van het openbare reservoir. Geen plant moet teveel krijgen; geen vierkante centimeter mag doordrenkt worden. Hoe anders handelt de Heere! Hij giet het water uit; Hij overspoelt het land.
”Het dorre land zal tot staand water worden en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woningen der draken waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn.” O, dat Hij nu de sluizen zou openzetten en een stortvloed van genade zou laten stromen door dit bedehuis. O, dat Hij op dit moment de hemelvensters zou openen en ons een vloed van genade zou zenden, zoals de zondvloed van wraak in Noachs dagen, net zolang totdat de toppen van onze hoogste verwachtingen bedekt zouden zijn. Hij is bij machte veel overvloediger te handelen dan wij bidden of zelfs denken.
Hij geeft mild en verwijt niet. Onze overvloedige zonden en dood hebben overvloedig leven en kracht nodig. In zo’n stad als deze, is de grootste zegen nog niet te groot. Laten we onze monden wijd opendoen, zodat Hij ze zal vullen. De Heere is onbegrensd in Zijn rijkdom van genade, en grenzeloos in Zijn goedheid en macht. Laten we de belofte nemen zoals die er staat, en bij de troon erop pleiten: ’’Hebt Gij niet gezegd: ‘Ik zal water gieten op de dorstigen en stromen op het droge?’ Heere doe het, tot eer van de heerlijkheid van Uw genade.”
Nog één opmerking, en dan zal ik dit punt laten voor wat het is. Deze verbondszegen in onze tekst is speciaal beloofd aan personen die ons zeer dierbaar zijn. ”Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.” Ouders, leg gretig beslag op deze aspecten van de belofte. Ik ben bang dat we niet genoeg stilstaan bij de belofte die de Heere aan onze kinderen gedaan heeft. Genade zit niet in het bloed. Wij zijn nooit in de grove dwaling gevallen dat genade een geboorterecht is. Evenmin denken we dat het kind van godvruchtige ouders vanzelfsprekend recht heeft op de zaligheid. Wij weten dat godsdienst een persoonlijke zaak is. Het is niet iets van afkomst of geboorte.
We weten ook dat alle kinderen kinderen des toorns zijn, totdat zij door Gods genade worden wedergeboren. Toch is het van betekenis wat in deze tekst van genade staat: ’’Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.” Paulus vergiste zich zeker niet, maar had het bij het rechte eind toen hij tot de gevangenisbewaarder in antwoord op zijn vraag zei: ’’Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.” Pleit op deze woorden, christelijke ouders, wees niet tevreden met de helft van de belofte. Bid tot God dat alles wordt vervuld. Ga deze dag nog tot Hem, moeders en vaders, en smeek Hem medelijden te hebben met uw kinderen. Roep Hem aan en zeg: ”Gij hebt gezegd: ”Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.” Doe het, Heere, om Jezus Christus’ wil.”
We zullen nu onze aandacht richten op de heerlijke uitwerking van de verbondszegen. Een gegarandeerd gevolg van het uitstorten van de Geest is het opbloeien van geestelijk leven. Zoals ik al eerder zei: overal waar het water in Palestina komt, zal het gras zeker opschieten en onmiddellijk komt er vegetatie. Waar de Geest van God ook komt, er zal leven zijn in de gemeente en in bediening, in gebed, in alles wat ondernomen wordt, in heiligheid en in broederlijke liefde. Een ander gevolg zijn de vele bekeerlingen door de Heilige Geest. ”Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als de wilgen aan de waterbeken.” Wie kan de grassprietjes tellen?
Ze vormen een prachtig symbool voor het grote aantal, en kunnen daartoe even goed gebruikt worden als de zandkorrels op het strand. Daar waar Gods Geest komt, zijn bekeerlingen niet zo gering in aantal als de ceders van Libanon. Nee, zij groeien als het gras der aarde. Zij vliegen als duiven naar de duiventil. Kunnen wij genoegen nemen met een dozijn mensen die bij de kerk komen in één jaar tijd? Toch kom ik broeders tegen – het zij verre van mij dat ik hen veroordeel – die zeggen dat ze een fijn jaar achter de rug hebben.
Ze zijn tevreden, hoewel er slechts drie of vier nieuwelingen bij de kerk gekomen zijn. Hoe klein de gemeente ook is, dat moet toch zeker een onbevredigende beloning zijn voor twaalf maanden hard werken. Mijn broeders, waar zien we vandaag de dag een bevredigende uitwerking van het evangelie? Per jaar worden er misschien honderden toegevoegd aan de kerk, een zegen die bij ons gebruikelijk was, maar wat zijn honderden? Als het afgelopen jaar vierhonderd mensen bij onze gemeente zijn gekomen, wat betekent dat aantal op de vier miljoen? Wat betekenen deze geredde mensen op zo’n groot aantal? De groei die de kerk boekt, is bijna te verwaarlozen; ze kan de bevolkingsgroei nauwelijks bijhouden.
Wij verlangen meer van Gods Geest te ontvangen. Als dat zou gebeuren, weet ik zeker dat het onmiddellijk zal gaan om duizenden en tienduizenden bekeerlingen. Er is geen enkele reden waarom de kerk van God, die nu een meelijwekkende minderheid is, niet in veel provincies tot een triomferende meerderheid zou uitgroeien, en dat de invloed van Gods genade overal ervaren wordt. Let er op dat de mensen die door de werking van Gods Geest tot geloof komen, krachtig en levend zijn: ”Zij zullen uitspruiten als het gras.” Het gras in het Oosten schiet op zonder dat het wordt gezaaid of gekweekt of wat dan ook. Het komt spontaan op uit de vruchtbare bodem.
Waar water is, is ook gras. Als Gods Geest in een gemeente is, zullen er zeker bekeringen zijn, dat kan niet anders. Zeker, we zijn gebonden aan allerlei middelen om tot het goede doel te komen. Maar waar Gods Geest is, zullen we vaak versteld staan van hoe ver het leven zich heeft uitgebreid – veel verder dan met normale middelen het geval zou zijn.
Er worden ook wilgen genoemd om daarmee een enorme levenskracht aan te duiden. Wat groeit een wilg snel! Er is een spreuk in Cambridgeshire: een knotwilg levert een paard op, terwijl een eik niet eens een zadel oplevert. Een wilg groeit immers snel en levert de houthakker veel takken op. Als u hem dit jaar knot, kunt u over korte tijd zijn buigzame takken weer afzagen, want ze zullen snel aangroeien. Op deze manier zullen degenen die echt behouden zijn, ontmoediging en beproeving ondergaan en toch uitspruiten. Als u van de knotwilg al zijn takken afzaagt, zal hij volgend voorjaar weer groen zijn.
Zelfs als u hem bij de wortels afzaagt zal het nog niet helpen. De knotwilg loopt uit zodra hij water ‘ruikt’. Weet u nog hoe u als kinderen kleine wilgentakken gebruikte om hegjes rond uw tuintje te maken? U dacht dat ze dood waren en daarom gebruikte u ze als een omheining. Maar tot uw verbazing liepen de takken al snel uit. De wilg zit vol met leven. Waar nu Gods Geest is, zijn de nieuwe bekeerlingen vol van leven. Als u ze wilt belemmeren, zullen ze niet tegengehouden worden. U, orthodoxe mensen met uw knorrige humeur, u gaat rond met uw zakmessen en hakt wreed in op de takken, en u zegt: ”We willen deze jonge mensen niet. We houden niet van opwekkingen.”
Toch zullen ze ondanks u groeien. Gode zij dank dat u, oudere broeders, deze boetvaardige verloren zonen niet van onze deuren kunt weren. Zelfs als u zo onaardig zou zijn de jonge knotwilgen zonder meer neer te hakken, zullen ze opnieuw uitspruiten. Het zijn immers bomen die door de Heere Zelf geplant zijn. Door de besproeiing met de Geest zullen ze zelfs de slechtste behandeling overleven. Zij zullen groeien als het gras en als wilgen aan de waterbeken. Als Gods Geest onder ons werkt, mogen we een enorm aantal bekeerlingen verwachten – bekeerlingen van de krachtigste soort.
Deze bekeerlingen zullen uit alle wijken komen. In de tekst staat: deze zal zeggen, en die zal zich noemen, en gene zal met zijn hand schrijven. Hier is iemand, de zoon van een diaken – we verwachten dat hij zijn hart aan Jezus zal geven. Daar is een ander. Hij is niet het kind van vrome ouders, maar hij komt rechtstreeks uit een goddeloos gezin. Daar is een ander. Hij is opgegroeid en volwassen geworden. Hij is het verkeerde pad opgegaan en heeft in zonde geleefd.
Toch komt hij naar voren, want Gods genade roept hem. De één komt uit een rijke familie, de ander uit een arme, een derde komt van joost mag weten waar. Maar zij zullen en moeten komen, want God kent de Zijnen en roept hen. Ze zullen komen uit allerlei beroepen, uit allerlei kerken en denominaties. Van deze kleine jongens voor me, hoop ik, tot die grijsharige mensen daar – één hier, één daar. We zullen verwonderd zijn als we uit alle hoeken en plaatsen horen: ”Ik ben des Heeren,” en ”Ik ben genoemd bij de naam van Jakob,” en ’’Deze dag ben ik toegenoemd met de naam van Israël.”
Het werk van goddelijke genade blijft niet in een greppel staan, maar breekt uit daar waar het het meest onwaarschijnlijk lijkt. De ene keer zorgt het voor een opwekking in Samaria, de andere keer behoudt het een weduwe te Joppe, of de kamerling op de weg naar Gaza. Heere, roep er zoveel U wilt, maar roep er velen, om Jezus’ wil.
Eén ding dat we niet moeten vergeten wat betreft de bekeringen die door de Heilige Geest gewerkt worden, is dat deze bekeerde mensen ertoe geleid zullen worden hun geloof openlijk te belijden. Ze zullen niet ‘s nachts bij Jezus komen, zoals Nicodemus. Ze zullen niet de hele weg naar de hemel kruipend achter de heg afleggen om uit het zicht te blijven. Ze zullen hun trouw openlijk belijden. ’’Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met de naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met de naam van Israël.” De God van Israël zal hun God zijn en het volk van Israël zal hun volk zijn. Ik zie graag deze beide dingen in jonge bekeerlingen. Sommigen schijnen zich aan God toe te wijden, maar zij voelen zich zo superieur dat zij zich bij geen enkele kerk aansluiten.
In plaats daarvan isoleren ze zichzelf, wat neerkomt op: ”Let op, ik ben heiliger dan u.” Ze denken dat geen enkele kerk goed genoeg is voor hen, maar mijn persoonlijke mening is dat zij voor geen enkele kerk goed genoeg zijn. Aan de andere kant zijn er sommigen die zich wel bij een kerk aansluiten. Maar het lijkt alsof ze niet genoeg respect hebben voor het inwendige, levende deel van de godsdienst; ze geven zichzelf niet aan de Heere over. Daarom zal geen kerk veel aan hen hebben. Er moet van allebei sprake zijn: overgave aan God en dan een vereniging met het volk van God.
Denk eens na over de eerste van deze twee punten: ’’Deze zal zeggen: ”Ik ben des Heeren.” Hij zal belijden dat hij van top tot teen, wat betreft lichaam, ziel en geest niet hemzelf, maar Christus toebehoort. Hij zal ervaren: ”Ik ben in Zijn bloed gewassen; al mijn zonden zijn mij vergeven. Mijn hart is vernieuwd. Nu ben ik van de Heere en ik verlang tot Zijn eer te leven. Vertel me wat ik kan doen en hoe ik de Heere kan dienen. Ik ben de Zijne en wil de Zijne voor altijd zijn.” Dit is heerlijk. Ik wilde dat honderden van u dit zouden zeggen. Ik zou mijn leven geven om dat mee te maken.
Van een andere bekeerling wordt gezegd dat hij met zijn hand schrijft dat hij van de God van Jakob is. Hij geeft zich aan God over en hij doet dat vrijwillig. Net zo vrijwillig als iemand die iets ondertekent waarmee hij een landgoed overmaakt. Hij zet zijn naam, plaatst zijn vinger op het zegel, en zegt kalm: ’’Aldus heb ik gehandeld.” Wij bevelen niet aan dat mensen verbonden met God opschrijven en die ondertekenen. Zij lopen het gevaar wettisch te worden. Maar we bevelen wel aan dat ze een verbond in hun hart met de Allerhoogste maken.
De tekst kan ook een andere betekenis hebben. Het woord ‘met’ in de tekst is schuingedrukt. Dat wil zeggen dat het door de vertalers is ingevoegd. Dit zou er kunnen staan: Gene zal zijn hand schrijven: des Heeren. Dit verwijst naar de gewoonte die nog steeds bestaat maar die in die dagen gebruikelijker was: de hand van een knecht wordt gemerkt of getatoeëerd met de naam van zijn meester. Zo ging het met soldaten. Vaak als ze enthousiast ware over een leider, tatoeëerden ze zijn naam op een bepaald lichaamsdeel. Heel vaak gebeurde dat op de handpalm. In de klassieke literatuur zijn er vele toespelingen op deze praktijk. We weten van vrome aanbidders die zich aan de god die ze vereerden, toewijdden, en dat ze met een geheim teken werden gemerkt.
Paulus zinspeelt hierop als hij zegt: ’’Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam.” Daarmee wilde hij zoveel zeggen als: ”Ik ben van Christus: Zijn naam is in mij gegrift.” Als hij leed wanneer hij gegeseld en met stokken geslagen werd, noemde hij dat het dragen van de littekenen van de Heere Jezus, alsof hij wilde zeggen: ’’Ransel me maar af, je zult slechts Zijn naam in mijn lichaam graveren, want ik ben van Christus.” Het zou heel bijgelovig en dwaas zijn als iemand zich met de naam des Heeren zou tatoeëren, of met een kruis.
Maar wat die handeling betekende voor de mensen destijds, moet ook voor ons realiteit worden, namelijk dat we voor altijd, zonder dat het herroepen kan worden, het eigendom zijn van Christus. Ons oor is doorboord. We zijn zo lang wij leven dienaren van onze geliefde Meester. Ze kunnen ons eerder vermoorden dan ons van Hem af te trekken, Wiens eigendom wij zijn en Die we dienen. Wie kan ons scheiden van de liefde van God?
Er was sprake van grote toewijding aan God, en dat ging hand in hand met vereniging met de kerk. Immers, de verklaring: ”Ik ben des Heeren,” was parallel aan ”die zal zich noemen met de naam van Jakob.” De naam van Jakob was de eerste, de gewone naam van Gods volk. Zij waren van het geslacht van Jakob. ”Ach,” zegt iemand die bekeerd is, ”het kan me niets schelen hoe ze christenen noemen. Ze mogen mij ook zo noemen, als ze dat willen. Je hoort mij niet klagen.
Ze mogen ons Puriteinen, Methodisten, Ranters of Quakers of wat dan ook noemen, ik ben één van hen.” Ik heb gelezen over een zeker edelman die ook een heilige was. Als hij merkte dat godsdienstige mensen voor Puriteinen werden uitgescholden, was het zijn gewoonte meteen te verklaren: ”Ik ben ook een Puritein. Ik ben er trots op één van hen te zijn.” Ze voelden dat er niets aan was om hem te bespotten. Hij was een té moedig soldaat en een te vrijmoedig spreker. Het is geweldig als iemand in gezelschap kan zeggen: ”Het geeft niet wat jij van godsdienst denkt. Ik hoor bij die en die christenen en daar schaam ik me niet voor. Ik weet dat ze bespottelijk worden gemaakt en dat hun predikant wordt veracht. Maar dat maakt niets uit. Ik ben één van hen.”
Er was ook iemand die zich toenoemde met de naam van Israël. Dat was de voorname naam van de kerk in die dagen – Israël, de zegevierende prins. Wij moeten beseffen dat christen-zijn betekent datje een recht op adel bezit dat nergens voor onderdoet. Hertog, graaf, ridder of Weledelgeborene – wij begeren die titels geen van alle. Noem ons bij de naam van Christus, dan worden we genoeg geëerd. De naam van Caesar is armzalig vergeleken bij de naam van Christus.
Het is beter een discipel te zijn van Jezus dan een keizer onder de keizers. O, moge de Geest van God op deze plaats uitgestort worden. Mogen velen van u behouden worden en dan zeggen: ”Ik zal me aan de Heere overgeven. Ik zal me ook aansluiten bij deze mensen. Waar zij wonen, zal ik wonen; waar zij sterven zal ik sterven; hun volk zal mijn volk zijn, omdat hun God nu ook mijn God is.” Bid, geliefde broeders en zusters, dat deze belofte in deze kerk wordt vervuld, en in alle kerken van onze Heere Jezus Christus.
Tenslotte moet ik het hebben over de juiste houding als we deze zegen ontvangen. Mijn broeders in Christus, ten eerste moeten we belijden als we deze zegen willen ontvangen, hoe dor, hoe dorstig en hoe woestijnachtig we zijn. Vernedert u onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. ’’Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld; en rijken heeft hij ledig weggezonden.” O, dat er een geest van verootmoediging in de gemeente komt!
Laten we verder het gebed beoefenen. ’’Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hun doe.” Als u een cheque van duizend gulden hebt gekregen, zou het heel slecht van u zijn als u zou zeggen: ”Ik kan mijn geld niet opnemen, dit papiertje is niet voldaan,” als u er nooit mee naar de bank bent geweest. Zo is het ook met Gods belofte: als u er nooit op hebt gepleit, is het uw eigen schuld als u de zegen niet ontvangen hebt. Het allerminste wat God van ons kan vragen, is dat we van hem vragen. ’’Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.” Zorg dat er meer leven komt in uw bidstonden, en bezoek ze vaker. Zet uw hart er meer op, en Gods Geest zal u zeker gegeven worden.
Daarnaast is het zaak dat we ons inspannen, als we de zegen willen ontvangen. Het zou heel absurd zijn als iemand bidt voor de oogst, maar ploegt noch zaait. Ik kan niets bedenken dat beledigender is voor Gods majesteit, dan te bidden en intussen met de armen over elkaar te blijven zitten. Op die manier bewijzen we dat we niet oprecht zijn. Ik wens te preken tot u alsof de bekering van deze zondaren overal om ons heen volkomen van mij afhing – en dan vervolgens terug te vallen op het feit dat het geheel van de Heere God afhangt. Zondagschoolonderwijzers, gebruikt de middelen tot bekering van uw kinderen! Probeer een ieder van hen persoonlijk te spreken.
Als u de gelegenheid hebt, bid met hen één voor één. Op die manier zult u jonge harten voor Jezus winnen. Lieve vrienden, probeer vat op mensen te krijgen. U die hier vaak komt, let op de enkelingen in de gemeente. Tracht hen te vertellen wat u van Christus’ liefde ervaren hebt. Als u hen niet kunt spreken, schrijf hun dan brieven. Een ernstige brief is even goed als een preek. Doe alles om zielen tot Jezus te brengen. Als wij werken, zullen we merken dat God met ons meewerkt. Hij is immers nooit langzamer dan Zijn volk. Als wij bouwen, is Hij de Meesterbouwer.
Hij zal door ons bouwen. Het is dwaasheid als iemand bidt voor een veilige reis, en vervolgens naar bed gaat en niet afreist. Zo zou het een schaamteloze bespotting van God zijn, als wij Hem baden om zondaren te bekeren en we vervolgens verzuimden hen het evangelie te preken en te onderwijzen. Geliefden, let daarop. Ik kan niet langer bij dit punt stilstaan, want het is bijna tijd. Maar ik bid de Heilige Geest dat Hij u aanroert, zodat iedereen hier een zielenwinner wordt.
Ik heb tenslotte nog iets te zeggen tot hen die niet Gods kinderen zijn. O geliefden die niet behouden zijn, al onze zorg gaat uit naar uw behoud. We bidden voor u en preken altijd tot u. Hoe kunt u het zaligmakende geloof ontvangen? Ik wil u dringend verzoeken uw toestand onder ogen te zien. O onbekeerden, probeer erachter te komen waar u staat en wie u bent. Misschien wekt het u op uit uw huidige onverschilligheid. Als u werkelijk en duidelijk verstaat dat u buiten Christus bent, reeds verdoemd, een vijand van God door verdorven werken terwijl Gods toorn op u rust, dat het gevaar van eeuwige verdoemenis u boven het hoofd hangt, alarmeert u dat misschien.
Misschien leidt het u tot het verlangen behouden te worden. Als ik van u zou weten dat u de inventaris opmaakt, en bedenkt wat uw toestand is voor God, heb ik hoop voor u. Mag ik van een ieder van u vragen dat als u thuiskomt, u gaat zitten en op een briefje schrijft: ’’Behouden” als u behouden bent en ’’Verdoemd” als u niet gelovig bent? Want het is toch één van beiden. Ik wil dat u zich realiseert van wie u bent en waarheen u op weg bent. Als u dat hebt gedaan, bid ik dat u uw toestand en vooruitzichten werkelijk beseft.
Zondaren, denkt u genoeg na? Overweegt u uw toestand genoeg? U bent druk met duizend dingen. Maar denkt u wel echt na over uw ziel, over dood en oordeel, en eeuwige verdoemenis? Denkt u genoeg aan de liefde van de Zaligmaker? Overdenkt u uw zonden en het gezegende feit dat ze vergeven kunnen worden? O, dat u daarover nadenkt en uw hele hart tot God keert!
Maar ik draai er omheen. Er is iets veel belangrijkers waartoe ik u moet aanmoedigen. Bedenk dat het bevel van het evangelie is: ’’Gelooft in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Elke minuut dat u een ongelovige bent, voegt u toe aan uw zonden. U vermeerdert uw ongerechtigheid en bevestigt uw verdoemenis. Dat u het goddelijk getuigenis aangaande Jezus geloofde, want daar gaat het om in het geloof! Wat van u wordt gevraagd te geloven, is waar.
Degene die u moet vertrouwen, is bij machte u te behouden. De belofte dat u zalig zal worden als u vertrouwt, is een zekere belofte. Gooi daarom uw ziel niet weg en veracht de genade van God niet. Moge het de Eeuwige Geest behagen dat u op dit moment uw vertrouwen op Jezus Christus stelt en zalig wordt. Dan zult u één van hen zijn die uitspruiten als het gras en als wilgen bij de waterbeken. Moge God u zegenen, een ieder van u, om Jezus Christus’ wil.
Amen.