Ik heb onlangs een verhaal gelezen over enkele Russen die over grote vlaktes reisden die her en der met bossen bezaaid waren. De dorpen waren tien of twaalf mijl van elkaar verwijderd. Buiten waren er wolven en de paarden haasten zich voorwaarts. De reizigers konden het geblaf van de wolven achter zich horen; en hoewel de paarden met grote snelheden renden, waren de wolven toch snel achteropgekomen. Ze ontsnapten, zoals we zeggen “op het nippertje”. Ze haasten zich om in een hut te komen die op de weg stond en sloten de deur. Toen hoorden ze de wolven op het dak springen; ze konden ze tegen de zijkanten van de hut horen krabben, ze konden ze horen knagen aan de deur, ze hoorden ze huilen en allerlei akelige geluiden maken; maar de reizigers waren veilig, omdat de deur waardoor zij waren binnengekomen was gesloten. Nu, wanneer een mens in Christus komt, kan hij als het ware de duivels horen die huilen als wolven, ze snauwen woest en hongerig naar hem; en zijn eigen zonden die ook op wolven lijken, proberen hem naar de ondergang te slepen. Maar hij is tot Christus gekomen en dat is zo’n veilige schuilplaats dat alle duivels in de wereld, al zouden zij allemaal tegelijk komen, niets kunnen beginnen tegen die eeuwige toevlucht, al zou hemel en aarde vergaan.