Beroem u niet over de dag van morgen, want gij weet niet wat de dag zal baren. Spreuken 27:1
Eén wenk voor een kind van God. O mijn geliefde broeder of zuster, ik vraag u dringend om u niet op de dag van morgen te beroemen. David heeft dat eens gedaan, toen hij zei: Mijn berg staat vast, ik zal nooit wankelen. Beroem u niet op uw ‘morgen’. U hebt uw nestje heel aardig met veren bekleed, ja, maar misschien krijgt u er wel een stekel in voordat de zon is ondergegaan en zult u heel blij zijn als u hemelwaarts kunt vliegen. U bent blij en gelukkig, maar zeg niet dat u altijd evenveel geloof zult bezitten als nu, wees er niet zeker van dat u altijd zo gezegend zult zijn. De eerste de beste wolk die langs de hemel voortjaagt, kan veel van uw vreugde verdrijven. Zeg niet dat u tot nu toe bewaard bent, en dat u er volkomen zeker van bent ook morgen voor de zonde bewaard te blijven. Pas op voor ‘morgen’. Veel christenen gaan al struikelend voort zonder ook maar een beetje na te denken. En dan, plotseling vallen ze, en maken van alles wat ze hebben beweerd één grote knoeiboel. Als ze nu maar eens heel goed op ‘morgen’ zouden letten, als ze hun wegen eens goed zouden nagaan in plaats van naar de sterren te kijken en zich op die te beroemen, dan zou hun voet heel wat zekerder gaan. Het is waar: Gods kind hoeft niet aan morgen te denken als het gaat over de eeuwige geborgenheid van zijn ziel, want die is in de hand van Christus en veilig voor altijd, maar wat zijn belijdenis betreft, zijn troost en zijn geluk – het zal hem sieren als hij iedere dag goed kijkt waar hij loopt.