… en gij u voor het aangezicht Gods vernederd hebt… 2 Kronieken 34:27
Josia probéérde zich niet alleen te verootmoedigen, maar hij deed het ook. Dat maak ik op uit de herhaling van het feit in de tekst. Wanneer de inspiratie iets twee keer noemt, is het omdat God er onze aandacht op wil vestigen. Er staat: ‘… en gij hebt u voor het aangezicht Gods vernederd’, en ook: ‘…en hebt u vernederd voor Mijn aangezicht.’ Het was niet alleen het scheuren van de klederen, het was ook het breken van het hart. Josia was werkelijk verbroken van hart. Hij worstelde niet om zich naar beneden te krijgen, naar de plaats waar hij zou moeten zijn, maar hij was in de diepte. Aan de voet van de troon der genade wierp hij zichzelf neer als een boetvaardige, die in waarheid verbroken was van hart. Geliefde broeders, het is gemakkelijk om te zeggen: Ik zou ootmoedig willen zijn – maar ootmoedig te zijn voor God is wel wat anders. Een begin te maken met het heilige werk van de verootmoediging voor de Allerhoogste is niet iets groots, maar erin te volharden totdat u ten slotte kunt zeggen: ‘Uit de diepten roep ik tot U, o Heere’ — dat is een heilige bezigheid, en daarin hebt u de bijstand van de Geest van God nodig. Wij allen zijn ons op bepaalde tijden bewust van onze zwakheid, maar vergeten de daad van de verootmoediging. Onze nederigheid is ‘als een morgenwolk en als een vroegkomende dauw die heengaat.’ Maar dat de verootmoediging op de geest inwerkt totdat het hele hart volledig van het ‘ik’ is ontdaan en de hoogmoed buitengesloten – dat is wat we nodig hebben en dat is het ook waarop de zegen zal komen.