Jonathan nu en David maakten een verbond, terijl hij hem lief had als zijn ziel. 1 Sam 18:3
En Jonathan voer voort met David te doen zweren, omdat hij hem lief had: want hij had hem lief met de liefde van zijn ziel. 1 Sam. 20:17
Waarom wordt er zo dikwijls gepredikt over Jona en zo weinig over Jonathan? Zijn dan norse, wrevelige mensen meer waard dat men hen bestudeert, dan de zachtmoedigen en edelmoedigen? Deze edele prins achtte het een genot om de belangen te bevorderen van de man, aan wie boven hem de voorrang was gegeven. Er was iets zeer schoons in Jonathan en dit openbaarde zich in zijn onbaatzuchtige, grootmoedige liefde voor David. Hoe oneindig meer schoonheid is er echter in de ongeevenaarde liefde van Jezus voor arme zondaren!
I. Grote liefde verlangt zich te verbinden aan de geliefde.
Jonathan en David maakten een verbond, omdat hij hem liefhad. Het verbond werd gesloten, niet zo zeer vanwege hun wederkerige liefde, als wel omdat Jonathan David liefhad. “Uw liefde was mij wonderlijker dan liefde van de vrouwen.” (2 Sam. 1:26).
1. Jezus heeft zich aan ons verbonden door de banden van het verbond. Hij is in het verbond van de genade borg voor ons gebleven.
Hij heeft onze natuur aangenomen om ons te vertegenwoordigen en aldus is Hij de tweede Adam geworden. (1 Kor. 15:47).
Hij verbond zich om ons te verlossen door zijn eigen offerande. “Die mij liefgehad heeft en zich zelf voor mij overgegeven heeft.” (Gal. 2:20).
Hij heeft ons met zich verenigd. ‘Want wij zijn leden van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn benen.” (Ef. 5:30).
Hij heeft ons toekomstig leven verbonden met zijn leven. “Uw leven is niet Christus verborgen in God;” “Want ik leef en gij zult leven.” (Joh 14:19). “Vader! ik wil, dat waar ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt,” (Joh 17:24).
“Gij in mij en ik in u.” Zeven gouden woorden.
Hij heeft ons doen delen in alles wat Hij heeft, van kleren met ons verwisselende, gelijk in dit verhaal. (1 Sam. 18:4)
Hij zou niet dichter tot ons kunnen naderen, want anders zou Hij het gewis doen. In al deze verbondsdaden bewijst Hij zijn volmaakte liefde.
2. Jezus wenst, dat wij van onze zijde ons ook aan Hem zullen verbinden. Daarom wil Hij, dat wij, –
Ons onderwerpen aan de reddende kracht van zijn liefde. Hem vanwege zijn grote liefde voor ons zullen liefhebben; gelijk als ook David Jonathan liefgehad heeft. Erkennen, dat wij door zijn verkiezing, doordat Hij ons gekocht heeft en door zijn macht de zijnen zijn en dat wij dit doen met beradenheid en op plechtige wijze, zoals de mensen een verbond sluiten.
Ons zullen voegen bij zijn volk; want Hij acht hen als zichzelf.
Vriendelijkheid zullen tonen aan allen, die de zijnen zijn, evenals David goedheid toonde aan Mefiboseth. (2 Sam. 9). Laten onze belangen al meer en meer samenvloeien met die van hem en laten wij er ons gewin in vinden om zijn eer te bevorderen. (Kor. 5:14,15.) “Ingebonden zijn in het bundeltje van de levenden bij de Heere, uw God,” (1 Sam. 25:29). Wat een uitdrukking! Doch hoe waar is zij!
3. Indien dit van onze Here begeerte is, zullen wij haar dan niet vervullen?
Laten de banden wederkerig en onverbreekbaar zijn, (Hoogl. 2:16).
Laat ons de onschatbare gaven van de Vorst aannemen en ons zelf dan zonder terughouding aan Hem geven.
Laat ons Hem liefhebben, gelijk wij ons zelf liefhebben; want Hij heeft ons meer liefgehad dan Hij zichzelf liefgehad heeft, (Matt 27:42).
Laat het thans een tijdperk zijn van liefde, een tijdperk waarin wij onze geloften vernieuwen, een tijd van ons steeds meer en meer te verliezen in Jezus. (Gal. 2:20).
II. Grote liefde verlangt nieuwe waarborgen van haar voorwerp.
“Jonathan voer voort met David te doen zweren.” Niet uit zelfzucht, maar uit een heilige jaloersheid. “De Heere uw God is een ijverig God.” Zie ook (Hoogl. 8:6).
Het is de enige vergelding van de liefde. Wij kunnen Jezus liefhebben; maar anders kunnen wij niets. “Hebt de Heere lief, gij, als zijn gunstgenoten.” (Ps. 31:24).
Het is ons grootste nut en voordeel. Gebonden aan de hoorns van het altaar zijn wij vrij. Met Christus ondertrouwd, zijn wij zalig.
Wij zijn alreeds zo kil, dat wij er behoefte aan hebben om het vuur van onze genegenheid brandende te houden met de vurige kolen van de liefdevolle gemeenschap.
Wij zijn zo dikwijls verzocht en aangevochten, dat hoe plechtiger en hoe meer wij onze geloften vernieuwen, hoe beter het voor ons zijn zal.
Wij zijn hoogst ongelukkig, als wij ter zijde afwijken; elke afwijking brengt ellende mee. Laten wij dus vast aan de Heere verbonden zijn. Vandaar dat Hij ons nodigt tot vernieuwde verbintenissen. (Hoogl. 4:8).
Onze eerste onderwerping ging gepaard met een plechtige toewijding.
Onze doop was ons eigen door Hem vastgesteld teken van ons een zijn met Hem in zijn dood, zijn begrafenis en zijn opstanding. (Rom. 6:4).
Ons aanzitten aan de tafel van de Heere behoorde een geheiligde vernieuwing te zijn van ons verbond.
Ons herstel uit ziekte behoort met bijzondere dankzegging herdacht te worden en wij behoren onze geloften te betalen in de tegenwoordigheid van het volk van de Heere. (Ps. 66:8,14).
Onze nieuwe toestanden behoren gekenmerkt te worden door buitengewone toewijding. Verandering van woonplaats, bevordering, huwelijk, geboorte van kinderen, sterven van vrienden of betrekkingen, enz. dat zijn allemaal merkwaardige ogenblikken, waarin wij ons bij vernieuwing de Heere moeten toewijden.
Onze tijden van geestelijke opwekking, als wij geheel vervuld zijn van hartelijke gemeenschap met de Heere en zijn heiligen, behoren immer tijden te zijn, wanneer wij ook een nieuw leven voor de Heere beginnen.
Komt, laat ons op dit goede uur onze liefde tot de Heere vernieuwen. Laat ons in de eenzaamheid gaan en onze reine begeerten voor onze Welbeminde uitstorten, wanneer Hij alleen ons kan horen. Laat ons denken aan een bijzondere daad van toewijding, waardoor wij uitdrukking kunnen geven aan onze genegenheid en laat ons die daad dan terstond tot stand brengen. Hebben wij geen albasten fles? Kunnen wij de voeten niet wassen van de welbeminde, Hem de kus van de eerbiedige liefde niet geven?
Vensters van agaat.
Een klein meisje speelde met haar pop in de kamer, waar haar moeder druk bezig was met enig letterkundig werk. Toen zij klaar was met schrijven, zei zij: “Nu kunt jij bij mij komen, Alice, ik ben klaar met alles wat ik vanmorgen heb willen doen.” Het kind liep naar haar moeder, uitroepende: Ik ben toch zo blij, want ik wou u zo heel lief gaan hebben. “Maar ik dacht, dat gij nu heel gelukkig waart met uw pop.” “Ja moeder, dat was ik ook; maar ik vond het vervelend om haar lief te hebben, want zij kon mij niet terug liefhebben.” “En is het daarom, dat gij mij liefhebt–omdat ik u terug liefhebben kan?” “Dat is een “daarom,” “maar niet het eerste en ook niet het beste.” “Wat is dan het eerste en het beste “daarom?” “dat u mij liefhad, toen ik nog te klein was om u lief te hebben.” Moeders ogen vulden zich met tranen terwijl zij fluisterde, –”Wij hebben hem lief, omdat hij ons eerst liefgehad heeft.”
Lord Brooke was zo bekoord door de vriendschap van Sir Philip Sydney, dat hij beval om op zijn grafsteen niets anders dan deze woorden te beitelen. –”Hier ligt de vriend van Sir Philip Sydney.” Christus en de gelovige, die Hem liefheeft, leven alsof zij te samen slechts een ziel hadden. Het is niet de afstand tussen de aarde en de hemel, die hen kan scheiden: de ware liefde zal Christus ontdekken, waar Hij zich ook mag bevinden. Toen Hij op aarde was, hebben zij, die hem liefhadden, zijn gezelschap gezocht en nu Hij naar de hemel is gegaan en buiten ons gezicht is, zenden zij, die Hem liefhebben, dikwijls hun hart tot Hem op. En inderdaad achten zij ook niets te weten van hetgeen wetenswaardig is, voordat zij hun ziel bekend, ja innig vertrouwd hebben gemaakt met hun gekruisigde Zaligmaker. (1 Kor. 2:2).
“THE MORNING EXERCISES.”
“Hebt gij mij lief?” “Hoed mijn schapen.” Het was een daad van tederheid van de zijde van onze Heere om aan Petrus driemaal te vergunnen zijn liefde uit te spreken en gedurende het overige van zijn leven die liefde in beoefening te brengen, doordat Hij hem werk voor zich te doen gaf. Jezus, de Vriend, vraagt driemaal en stelt dan een teken. En uit oprechte liefde antwoordt Petrus driemaal en beantwoordt dit teken zijn gehele leven lang. Aan beide zijden schittert de liefde. De heiligen beschouwen zichzelf als geheel en al van de Heere. De Heere wil niet delen met mededingers, neemt gij Hem aan, dan moeten deze heengaan. Voordat de ziel in het verbond komt, is zij in een staat van rusteloosheid, gelijk een bij, die van bloem tot bloem gaat, of een vogel, die van de ene boom op de anderen vliegt; maar als Christus haar ondertrouwd heeft, dan is zij in Hem gevestigd, dan zal zij alle banden met anderen verbreken. Herinner u, dat het verbond, waarin gij getreden zijt, een aanvallend en verdedigend verbond is.
De vrienden van de Heere moeten uw vrienden zijn, zijn vijanden uw vijanden zijn. Zijn volk moet uw volk zijn en zijn tegenstanders uw tegenstanders. Herinner u, dat uw oor aan de deurposten van de Heere doorboord is; gij hebt uw mond voor de Heere geopend en gij kunt niet teruggaan. Gij moet eeuwig en zonder tussenpozen de zijnen zijn. Het is een lofwaardige gewoonte bij de heiligen om het verbond telkens opnieuw te bezien, er aan vast te houden, het opnieuw te bezegelen en zich immer als het eigendom van de Heere te beschouwen. Er is in de besten toch altijd nog een neiging tot afwijken; maar de vernieuwing van het verbond is van dat vergift het tegengift. En behalve dat Hij, die in waarheid zo’n verbond heeft gesloten, heeft zich zonder terughouding overgegeven aan Christus, zich geheel en volstrekt ter beschikking van de Heere gesteld, zodat hij met Paulus zegt: “Heere, wat wilt gij, dat ik doen zal?” Dat is Gode welbehagelijk.
THOMAS BOSTON.