Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan. Psalm 71:3
Iemands woning is ook de plaats waar hij alles door en door kent. David kende de Heere even goed als de spelonken waarin hij had gescholen. David had wel als gids kunnen dienen in de grote spelonken van Adullam. Die waren in hun onmetelijkheid en verhevenheid vergelijkbaar met de verborgenheden Gods. Grotten hebben voor mij een vreemde bekoring. Ik bezoek ze graag als ik er in de buurt ben. Het is een genoegen om van de ene onderaardse ruimte naar de andere te gaan en te zien dat het heldere schijnsel van de toortsen de geheimen onthult. Hier is een waterwel, daar een grote druipsteen; hier is een trap waarlangs je omhooggaat naar een volgende ruimte, en dan weer moet je langs een ladder verder de diepte in. Dat is een mooie beeldspraak voor de manier waarop de Geest van God ons in al de waarheid leidt. In God, namelijk in Christus Jezus, zijn alle schatten van wijsheid en kennis verborgen, en in die schuilplaatsen vinden wij onze woning. David was zozeer ‘thuis’ bij God, dat hij in een oprecht vertrouwen van de ene eigenschap naar de andere ging, en in die alle vreugde vond. Hij kende de Heere. Hij kon zeggen: ‘Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in de Heere verblijden.’ Hij woonde graag in de rotsburchten van eeuwige liefde, onveranderlijke genade, almachtige wijsheid, vlekkeloze heiligheid, een onfeilbaar voornemen en een oneindige kracht. O broeders, sta naar dezelfde klare kennis die David bezat, totdat u kunt zeggen dat u thuis bent bij God, Die uw Woonstede is.