Een brief van een luisteraar.
Charles Spurgeon kreeg eens de volgende brief van een zijn hoorders:
Waarde Dominee, Wilt u zo vriendelijk zijn om mij in oprechtheid te zeggen, of ik de hoop mag koesteren tot het uitverkoren huisgezin Gods te behoren, of Jezus Christus, Gods Zoon, voor mij gestorven is, terwijl mijn genegenheden in de wereld zijn. Ik probeer te bidden, maar ik kan het niet. Ik heb goede voornemens, maar kom ze niet na. Van tijd tot tijd luister ik naar u, als u spreekt van de heerlijkheid, die is weggelegd voor de heiligen, als u hun blijdschap beschrijft en hun gewaarwordingen schetst, maar ik heb het gevoel alsof dit mij niet aangaat.
Ach, dominee, toen u op die Zondagmorgen gesproken hebt van de geveinsde, voelde ik, dat u mijn beeld hebt geschetst. Ik ga naar de kerk om de prediking van het Woord te horen, ik keer terug naar huis en heb allerlei goede voornemens; ik ga naar mijn werk en dan weer uit in de wereld en vergeet alles tot de tijd der prediking daar weer is. Ik lees de Bijbel, maar ik voel geen belangstelling voor hetgeen ik daarin lees. Christus heeft gezegd, dat hij, die tot Hem komt, niet zal uitwerpen. Hoe kan ik tot Hem komen? Ik voel, dat ik niet kan. Ik zou wel willen, maar ik kan niet.
Soms denk ik, dat ik mij er maar niet langer over moet bekommeren en dat ik maar niet meer naar de kerk moet gaan, maar als de tijd er voor gekomen is, kan ik toch niet wegblijven, maar voel ik mij gedrongen om toch maar weer te gaan. Ach, Dominee, zeg mij hoe ik Jezus kan vinden. Hoe weet ik, dat Hij voor mij gestorven is, en dat ik tot de Zijnen behoor?
Het antwoord van Spurgeon op deze brief luidt als volgt:
Het verheugt mij, dat u mij hebt kunnen schrijven en uiting hebt kunnen geven aan hetgeen er bij u omgaat. Hoewel mijn tijd immer zeer bezet is, zal het mij steeds verblijden zulke brieven als die van u te ontvangen.
U doet mij een zeer gewichtige vraag: Bent u een van Gods uitverkorenen? Het is een vraag, waarop u noch ik, op het ogenblik een antwoord kan geven; laat haar dus rusten. Ik zal u een gemakkelijker vraag doen. Bent u een zondaar? Kunt u daar ja op zeggen? Alle mensen zeggen ja, maar ze weten niet, wat het woord zondaar betekent.
Een zondaar is een schepsel, dat al de geboden van zijn Scheppers heeft overtreden, Zijn Naam heeft gesmaad en in opstand is gekomen tegen de Allerhoogste. Een zondaar verdient de hel, ja de verschrikkelijkste plaats in de hel; en als hij zalig wordt, dan moet dit geheel en al door onverdiende genade wezen. Indien u nu zulk een zondaar bent, dan verblijdt het mij te kunnen zeggen, wat het enige middel is tot behoudenis: Geloof in de Heere Jezus.
Ik denk, dat u nog niet goed begrepen hebt wat geloven betekent. U bent, naar ik vertrouw, wel ontwaakt, zodat u van uw toestand bewust bent, maar u ziet de deur nog niet. Ik raad u aan om zo vaak u kunt de eenzaamheid te zoeken. Laat, als u niet kunt bidden, uw verzuchting opgaan tot God. Ga zo veel mogelijk naar de kerk om de prediking van het Woord te horen, en als u er heen gaat met een oprecht verlangen naar een zegen, dan zult u die snel ontvangen.
Maar waarom zou u niet meteen geloven? U hoeft alleen te geloven, dat Jezus machtig is en gewillig om u te redden en u dan aan Hem toe te vertrouwen. Geef geen plaats aan het boze denkbeeld om het huis Gods te verlaten; herinner u, dat u, zodra u dit doet, de hemel de rug toekeert, en uw aangezicht wendt naar de hel. Ik bid God, dat Hij u zal bewaren.
Als de Heere u wilde verderven, dan zou Hij u zulke dingen niet hebben doen zien. Als u slechts als een rokende vlaswiek bent, dan is er hoop. Raak de zoom van Zijn kleed aan, zie op de koperen slang. Mijn waarde medezondaar, acht deze tijd van ontwaking niet klein. Wees ijverig in uw zoeken van de waarheid. Het is uw ziel, uw eigen ziel, uw eeuwig welzijn waar het om gaat. Daar is het kruis, en de bloedende God-mens is eraan genageld. Zie op Hem en wees behouden. Daar is de Heilige Geest, machtig om u alle genade te schenken. Zie in uw gebed op tot de Heilige Drie-enige God en u zult verlost worden.