GESPREK MET ZOEKENDEN OVER HET GELOOF IN DE HEERE JEZUS CHRISTUS
door
CHARLES H. SPURGEON
Gaat in door de enge poort. Matthéüs 7:13
1. Ontwaking
2. Jezus alleen
3. Geloof in de Heere Jezus
4. Het geloof is zeer eenvoudig
5. Bang om te geloven
6. Moeilijkheden bij het geloven
7. Een nuttige beschouwing
8. Een wezenlijk beletsel
9. Opkomende twijfelingen
10. Zonder geloof geen zaligheid
11. Raad aan hen, die tot het geloof zijn gekomen
Woord vooraf
Miljoenen mensen leven in de afgelegen gebieden ver van God en de vrede; voor hen bidden wij en wij waarschuwen hen. Maar op dit ogenblik hebben wij te doen met een kleiner gezelschap, die niet ver van het koninkrijk zijn, maar die regelrecht zijn afgekomen op de enge poort, die aan het begin van de weg naar het leven staat. Men zou denken, dat zij zich zouden haasten om in te gaan, want er staat een uitnodiging tot een vrije en algemene toegang boven de ingang. De poortwachter staat gereed om hen te verwelkomen, en er is slechts deze éne weg naar het eeuwige leven. Hij, die het meest belast is, schijnt het meest geschikt om in te gaan en de reis naar de hemel aan te vangen. Maar wat mankeert de andere mensen? Dat is het wat ik graag wil nagaan.
Arme medemensen! Zij hebben al een lange weg afgelegd om te komen waar zij zijn. En de koninklijke weg, die zij zoeken, ligt vlak voor hen. Waarom betreden zij niet terstond de Pelgrimsweg? Helaas, zij hebben daarvoor heel veel redenen. En dwaas als die redenen zijn, is er een zeer wijs man voor nodig om die alle te beantwoorden. Ik kan niet de schijn aannemen, dat ik het zal doen. Alleen de Heere zelf kan de dwaasheid wegnemen, die zo nauw aan hun hart verbonden is, en hen ertoe brengen, de grote, beslissende stap te doen. De Heere werkt nog steeds door middelen. Ik heb dit boekje geschreven in de ernstige verwachting, dat Hij daar mee iets kan doen voor het gezegende doel: zoekers te brengen tot een rechtstreeks, eenvoudig vertrouwen op de Heere Jezus.
Hij, die niet de stap van het geloof doet en zo de weg naar de hemel betreedt, zal verloren gaan. Het zal iets vreselijks zijn, even buiten de poort naar het leven, te sterven. Bijna behouden, maar geheel verloren! Dit is een aller-verschrikkelijkste toestand. Een mens, net nog buiten de ark van Noach, zou zijn verdronken; een doodslager, dicht bij de muur van de vrijstad, maar toch erbuiten, zou worden gedood. En de mens, die zich binnen een meterafstand van Christus bevindt, en toch niet op Hem heeft vertrouwd, zal verloren zijn. Daarom is het mij bittere ernst mijn aarzelende vrienden over de drempel te leiden. “Kom binnen! Kom binnen! is mijn dringende smeekbede. “Waarom blijft je buiten staan?” is mijn ernstige vraag.
Moge de Heilige Geest mijn pleitredenen vruchtbaar maken voor velen, die een blik op deze bladzijden zullen slaan. Moge Hij zijn almachtige kracht aanwenden om in hun ziel terstond geloof te verwekken!
Mijn lezer, als God dit boek aan je zegent, bewijs dan de schrijver deze gunst – leen je eigen exemplaar aan iemand, die staat te dralen bij de poort. Óf koop er nog een en geef het uwe weg. Want het is mijn vurige begeerte, dat dit boekje vele duizenden zielen van dienst zal zijn. Aan God wordt dit boek opgedragen; want zonder Zijn genade zal alles wat geschreven is niets uitrichten.
1. Ontwaking
Grote aantallen mensen hebben geen belang bij de eeuwige dingen. Zij zorgen beter voor hun katten en honden dan voor hun ziel. Het is een grote genade, als wij ertoe worden gebracht om te denken aan onszelf, en aan de vraag hoe we staan tegenover God en de eeuwigheid. Dit is heel vaak een teken, dat de zaligheid naar ons op weg is. Van nature zijn wij niet gesteld op de bezorgdheid, die geestelijke belangen bij ons veroorzaken, en als luiaards proberen wij weer in te slapen.
Dit is een grote dwaasheid; want het is voor ons gevaarlijk onze tijd te verwaarlozen terwijl de dood zo dichtbij is en het oordeel zo zeker. Als de Heere ons tot het eeuwige leven heeft uitverkoren, zal Hij ons niet in onze sluimering laten terugvallen. Als wij ons dat bewust zijn, zullen wij bidden, dat onze bezorgdheid voor onze ziel niet mag ophouden, voordat we werkelijk en waarlijk zijn gered. Laten wij van harte zeggen: “Hij, die leed in mijne plaats, zal mijn Geneesheer zijn; Geen troost zal ik ontvangen tot Jezus mij vertroost. ”
Het zou iets vreselijks zijn, dromend naar de hel te gaan, en daar onze ogen op te slaan met een bestendige grote kloof tussen ons en de hemel. Het zal even verschrikkelijk zijn, te worden aangespoord om de toekomende toorn te ontvlieden, en dan de invloed van die waarschuwing van zich af te schudden en terug te vallen in onze ongevoeligheid. Ik bemerk, dat zij, die hun overtuiging onderdrukken en in hun zonden volharden, een volgende keer niet zo gemakkelijk worden bewogen: elke ontwaking, die men onbenut voorbij laat gaan, laat de ziel slaperiger achter dan zij tevoren was, en minder geschikt om opnieuw tot een heilig gevoel te worden opgewekt.
Daarom zou ons hart zeer ongerust moeten worden bij de gedachte, dat het van zijn zorg kon worden ontslagen op een andere dan de juiste manier. Iemand, die de jicht had, werd ervan afgeholpen door een kwakzalversmiddel, dat de ziekte naar binnen deed slaan, zodat de patiënt stierf. Van zielssmart te worden genezen door een valse hoop, zou een verschrikkelijke zaak zijn: het middel zou erger zijn dan de kwaal. Het is heel wat beter, dat een teer geweten ons jaren lang zou pijnigen, dan dat wij dat zouden verliezen en omkomen in de hardheid van ons hart.
Toch is ontwaking niet iets om bij te blijven staan, of om te verlangen, dat zij maand na maand voortduurt. Als ik met schrik opspring, en bemerk, dat mijn huis in brand staat, dan ga ik niet op de rand van mijn bed zitten en bij mezelf zeggen: “Ik hoop, dat ik werkelijk wakker ben geworden. Inderdaad, ik ben zeer dankbaar, dat ik niet ben blijven doorslapen!”
Nee, ik moet aan de dreigende dood ontkomen, en daarom haast ik mij naar de deur of het raam, opdat ik eruit kan komen en misschien niet omkom, op de plaats waar ik ben. Het zou een bedenkelijke weldaad zijn, te worden gewekt en dan niet te ontkomen aan het gevaar. Bedenk goed, dat ontwaken geen redding is. Iemand kan weten, dat hij verloren is, en toch misschien nooit worden gered. Hij kan tot nadenken gebracht zijn, en misschien toch nog sterven in zijn zonden. Als je tot de ontdekking komt, dat je failliet bent, zal het berekenen van je schulden die niet betalen.
Iemand kan het gehele jaar door zijn wonden onderzoeken, maar zij zullen niet spoediger genezen, omdat hij de pijn ervan voelt en hun aantal telt. Het is een list van de duivel, een mens ertoe te verleiden om met een besef van zonden tevreden te zijn. En een andere list van dezelfde bedrieger is, te beweren, dat de zondaar niet tevreden mag zijn met het vertrouwen op Christus, tenzij hij een zekere mate van wanhoop aan het voltooide werk van de Zaligmaker kan toevoegen. Ons ontwaken dient niet om de Zaligmaker te helpen, maar om ons naar de Zaligmaker toe te helpen. Mij in te beelden, dat mijn besef van de zonde moet bijdragen tot de wegneming van de zonde, is ongerijmd. Het is alsof ik zei, dat het water mijn gezicht niet kon reinigen, als ik niet langer in de spiegel had gekeken en de vuile vlekken op mijn voorhoofd had geteld. De noodzakelijkheid te beseffen van de zaligheid uit genade is een zeer heilzaam teken. Maar men heeft wijsheid nodig om dat besef op de rechte wijze te gebruiken en er geen afgod van te maken.
Het lijkt wel, alsof sommigen verliefd zijn geraakt op hun twijfelingen, angsten, en ellenden. Men kan ze niet bij hun verschrikkingen vandaan krijgen – ze lijken er wel mee getrouwd. Men zegt, dat het bij paarden, wanneer hun stal in brand staat, de grootste moeilijkheid is, dat men ze er niet toe krijgen kan hun stal te verlaten. Als zij je leiding zouden volgen, dan konden zij aan de vlammen ontkomen. Maar zij schijnen door angst te zijn verlamd. Zo verhindert hun angst vóór het vuur hun ontkomen aan het vuur. Lezer, zal soms juist je vrees voor de toekomende toorn je ontkomen daaraan verhinderen? Wij hopen het niet.
Iemand, die lang in de gevangenis had gezeten, wilde er niet uitkomen. De deur stond open. Maar hij smeekte zelfs onder tranen, te mogen blijven, waar hij zo lang was geweest. Verzot op de gevangenis! Getrouwd met de ijzeren grendels en de gevangeniskost! Ongetwijfeld moet de gevangene niet helemaal goed bij zijn hoofd zijn geweest! Wilt je een ontwaakte blijven, en verder niets? Begeert je niet vurig, terstond vergeving te ontvangen? Als je in angst en vrees zou talmen, dan moet ook je een beetje buiten je zinnen zijn! Als er vrede is te bekomen, neem die terstond aan! Waarom dralen in de duisternis van de kuil, waarin je voeten wegzinken in modderig slijk? Er is licht te verkrijgen, wonderlijk en hemels licht; waarom dan neer te liggen in de duisternis en te sterven van angst? Je weet niet, hoe dicht de zaligheid bij je is. Als je het wist, dan zou je zeker je hand uitstrekken en haar aannemen, want zij is er. En zij is te verkrijgen door aan te nemen.
Meen niet, dat wanhoopgevoelens je geschikt maken voor de genade. Geloof je, dat het voor de Pelgrim, – toen hij op zijn weg naar de enge poort in de poel Mistrouwen tuimelde, en toen de vieze modder van die poel aan zijn kleren kleefde, – een aanbeveling was om hem aan het begin van de weg gemakkelijker toegang te verlenen? Zo is het niet. De Pelgrim dacht er zo volstrekt niet over, en je mag dat ook niet. Niet wat je gevoelt zal je zalig maken, maar wat Jezus heeft gevoeld. Gesteld dat er in gevoelens al enige genezende kracht zou liggen, dan zouden het goede gevoelens moeten zijn. En het gevoel, dat ons doet twijfelen aan de macht van Christus om te redden, en dat ons verhindert onze zaligheid in Hem te zoeken, is in geen enkel opzicht goed, maar het is een wreed tekort doen aan de liefde van Jezus.
Een vriend van ons is ons komen opzoeken, en is per trein, per tram, of met de omnibus door ons drukke Londen gereisd. Plotseling wordt hij bleek. We vragen hem, wat er aan de hand is, en hij antwoordt: “Ik heb mijn portefeuille verloren, en die bevatte al het geld, dat ik in de wereld heb.”
Hij gaat het bedrag na tot op een penny, en geeft een beschrijving van de cheques, rekeningen, bankbiljetten en muntstukken. Wij zeggen hem, dat het een grote troost voor hem moet zijn, dat hij zo nauwkeurig met de grootte van zijn verlies op de hoogte is. Het schijnt, dat hij de warde van onze vertroosting niet inziet. Wij verzekeren hem, dat hij er dankbaar voor moet zijn, dat hij zo’n helder inzicht in zijn verlies heeft; want veel mensen zouden wellicht hun portefeuille hebben verloren, zonder dat zij ook maar enigszins hun verliezen konden berekenen. Onze vriend wordt echter niet in het minst opgebeurd. “Nee,” zegt hij, “mijn verlies te kennen, helpt mij niet het terug te vinden. Zeg mij, waar ik mijn eigendom kan terugvinden, en dan heb je me werkelijk een dienst bewezen. Maar alleen mijn verlies te kennen biedt geen enkele troost.”
Zo ook is geloven, dat je hebt gezondigd, en dat je ziel voor het gericht van God niet kan bestaan, een zeer uitstekende zaak, maar dit zal je niet zalig maken. De zaligheid ligt niet in het kennen van onze verlorenheid, maar in het volledig aangrijpen van de bevrijding, die gereed ligt in Christus Jezus. Iemand, die weigert op de Heere Jezus te zien, maar erin volhardt te blijven stilstaan bij zijn zonde en verlorenheid, doet ons denken aan een jongen, die een shilling liet vallen in een open rooster van een riool in Londen, en die daar uren bleef toeven, troost zoekend door te zeggen: “Daar precies rolde hij erin! Juist tussen die twee ijzeren staven zag ik hem recht naar beneden gaan.” Arme ziel! Hij kon lang denken aan de bijzonderheden van zijn verlies, voordat hij op deze manier ook maar een penny in zijn zak zou terugkrijgen, om daarvoor voor zichzelf een stuk brood te kopen. Je ziet de strekking van de gelijkenis; doe er je voordeel mee!
2. Jezus alleen
Wij kunnen de zoekende ziel niet te dikwijls en te duidelijk zeggen, dat haar enige hoop op zaligheid in de Heere Jezus Christus ligt. Zij ligt in Hem volkomen, uitsluitend en alléén. Jezus is algenoegzaam om zowel van de schuld als van de macht van de zonde te redden. Zijn naam wordt Jezus genoemd, omdat “Hij zijn volk zal zaligmaken van hun zonden.” “De Zoon des mensen heeft macht op aarde de zonden te vergeven.” Hij is verhoogd, om bekering en vergeving der zonden te geven. Het behaagde God van oudsher een weg tot zaligheid te bedenken, die geheel in zijn eniggeboren Zoon zou besloten liggen. Om deze zaligheid te bewerken, werd de Heere Jezus mens, en in gedaante gevonden als een mens, werd Hij gehoorzaam tot de dood, ja de dood van het kruis.
Als er een andere weg tot verlossing mogelijk was geweest, zou de bittere beker aan Hem zijn voorbij gegaan. Het ligt in de rede, dat de Geliefde van de hemel niet zou zijn gestorven om ons zalig te maken, als het mogelijk was geweest ons voor een lagere prijs te bevrijden. Oneindige genade bracht het grote offer, oneindige liefde onderwierp zich om onzentwil aan de dood. Hoe kunnen wij ons voorstellen, dat er een andere weg kan zijn dan de weg, die God heeft gebaand voor zo’n prijs, en die Hij in de Heilige Schrift zo eenvoudig en zo dringend heeft bekend gemaakt? Het is beslist waar, dat “de zaligheid niet in een ander is, want er is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden.”
Te veronderstellen, dat de Heere Jezus de mensen maar half heeft gered, en dat er enig werk of gevoel van henzelf nodig is om zijn werk te voltooien – het is goddeloos. Wat is er van het onze, dat aan zijn bloed en gerechtigheid kan worden toegevoegd? “Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.” Kunnen deze worden aangebracht op het kostbare weefsel van zijn goddelijke gerechtigheid? Lompen en fijn wit linnen! Ons schuim en zijn zuiver goud! Het is een belediging voor de Zaligmaker zich zo iets voor te stellen. Wij hebben genoeg gezondigd zonder dat we dit aan al onze andere beledigingen toevoegen.
Zelfs als wij enige gerechtigheid bezaten, waarop wij ons konden beroemen; als onze vijgenbladeren breder waren dan gewoonlijk en niet zo volkomen verwelkt, dan zou het nog wijs zijn ze weg te doen, en de gerechtigheid te aanvaarden, die God veel meer moet behagen dan wat ook van onszelf. De Heere moet in Zijn Zoon meer zien, dat aanvaardbaar is, dan in de beste van ons.
De beste van ons! Het lijken wel spotwoorden, ofschoon zij zo niet worden bedoeld. “Er is niemand die goed doet, niet tot één toe.” Ik, die deze regels schrijf, wil wel zeer openhartig bekennen, dat ik geen draad goedheid van mezelf bezit. Ik zou er niet eens een lomp, of een stuk van een lomp, van maken. Ik ben totaal ontbloot. Maar al had ik het netste pak van goede werken, dat de hoogmoed zich kan voorstellen, dan zou ik het stukscheuren, om alleen maar de klederen des heils te kunnen aantrekken, die door de Heere Jezus uit de hemelse garderobe van zijn verdiensten om niet worden geschonken.
Het is het meest tot verheerlijking van onze Heere Jezus Christus, als wij alle goeds van Hem verwachten. Dit is Hem behandelen, zoals Hij waardig is te worden behandeld; want daar Hij God is en er buiten Hem geen ander is, zijn wij verplicht op Hem te zien om zalig te worden.
Dit is Hem behandelen, zoals Hij graag wordt behandeld, want Hij nodigt allen, die vermoeid en belast zijn, tot Hem te komen, en Hij zal hun rust geven. Zich te verbeelden, dat Hij niet volkomen kan zalig maken, is de Heilige van Israël beperken, en een blaam leggen op zijn macht. Of anders gezegd: het liefdevol hart van de Vriend van zondaren belasteren, en zijn liefde in twijfel trekken.
In beide gevallen zouden wij een vreselijke en moedwillige zonde begaan tegen de gevoeligste punten van zijn eer, namelijk zijn vermogen en zijn bereidheid om allen zalig te maken, die door Hem tot God gaan.
Het kind klemt zich, bij brandgevaar, alleen maar aan de brandweerman vast en vertrouwt op Hem alleen. Zij vraagt zich niet af, of zijn armen sterk genoeg zijn om haar te dragen, en of zijn hart bereid genoeg is om haar te redden: maar zij klemt zich vast. De hitte is verschrikkelijk, de rook is verblindend, maar zij klemt zich vast. En haar redder brengt haar vlug in veiligheid. Klem je met hetzelfde kinderlijke vertrouwen vast aan Jezus, die je zal wegdragen uit het gevaar van de vlammen van de zonde. De aard van de Heere Jezus moet ons aanvuren tot het volste vertrouwen. Daar Hij God is, is Hij almachtig om zalig te maken; daar Hij mens is, is Hij vervuld met al de volheid om te zegenen. Omdat Hij God en mens is in één verheven Persoon, komt Hij als schepsel tot de mens, en in zijn heiligheid tot God. De ladder is lang genoeg om van de ter aarde geworpen Jakob te reiken tot de Heere, die in de hemel regeert. Een andere ladder aandragen zou hetzelfde zijn als te veronderstellen, dat ze tekort is om de afstand te overbruggen.
En dit zou Hem erg onteren. Als wij zelfs door iets toe te voegen aan zijn woorden een vloek over ons halen, wat moet het dan zijn, als wij het wagen iets aan Hemzelf toe te voegen? Bedenk, dat Hij, Hijzelf, de Weg is. En te veronderstellen, dat wij op de een of andere manier iets aan de goddelijke weg moeten toevoegen, betekent aanmatigend genoeg te zijn om te denken, dat wij iets aan Hem toevoegen. Weg met zo’n opvatting! Verafschuw haar, zoals je godslastering zou doen. Want in wezen is het de grootste godslastering tegen de Heere van liefde.
Tot Jezus gaan met een prijs in onze hand zou onverdraaglijke hoogmoed zijn, zelfs al hadden we een prijs, die we konden aanbieden. Wat heeft Hij van ons nodig? En als Hij iets nodig had, wat zouden we kunnen meebrengen? Zou Hij de onbetaalbare zegeningen van zijn verlossing verkopen? Zou Hij wat Hij met zijn hartebloed heeft tot stand gebracht, met ons ruilen voor onze tranen, en werken? Hij is er niet toe te brengen van zichzelf een markt te maken; Hij wil geven om niet, zoals dat bij zijn koninklijke liefde past. Maar hij, die Hem een prijs biedt, weet niet met Wie hij te doen heeft, en evenmin op welk een grievende wijze hij zijn vrijgevige Geest aanstoot geeft.
Zondaars met lege handen mogen nemen wat zij wensen. Alles wat zij mogelijkerwijze nodig hebben is in Jezus, en Hij schenkt het als zij het vragen. Maar wij moeten geloven, dat Hij alles is in allen, en wij moeten geen woord durven zeggen over aanvulling van wat Hij heeft volbracht, of over een geschikt maken van onszelf voor wat Hij ons als onwaardige zondaars geeft.
De reden, waarom wij mogen hopen op vergeving van zonden, en het eeuwige leven, door het geloof in de Heere Jezus, is deze, dat God het zo heeft beschikt. Hij heeft zich in het Evangelie verbonden, allen zalig te maken, die oprecht vertrouwen op de Heere Jezus, en Hij zal zich nooit aan zijn belofte onttrekken. Hij is zo ingenomen met zijn eniggeboren Zoon, dat Hij ook behagen schept in allen, die Hem aangrijpen als hun éne en enige hoop. De grote God heeft hém vastgegrepen, die zijn Zoon heeft vastgegrepen. Hij bewerkt de zaligheid voor allen, die die zaligheid van de éénmaal gestorven Verlosser verwachten. Om de eer van zijn Zoon zal Hij niet toelaten, dat iemand, die op Hem vertrouwt, wordt beschaamd. “Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven.” Want de eeuwiglevende God heeft hem tot Zich genomen en hem gegeven een deelgenoot te zijn van zijn leven. Als Jezus alleen je vertrouwen is, behoeft je niet te vrezen, dat je niet werkelijk gered zult worden, zowel nu als op de dag van Zijn verschijning.
Wanneer een mens vertrouwt, dan is er een verbindingspunt tussen hem en God, en die verbintenis waarborgt zegen. Het geloof maakt ons zalig, omdat het er ons toe brengt, dat wij ons vastklemmen aan Christus Jezus, en Hij is één met God, en brengt ons zodoende in verbinding met God.
Jaren geleden heeft men mij eens verteld, dat boven de Niagara watervallen een boot was omgeslagen. En twee mannen werden door de stroom meegesleurd, toen mensen aan de oever erin slaagden hun een touw toe te werpen, welk touw door hen beiden werd vastgegrepen. Eén van hen hield het vast en werd veilig op de wal getrokken. Maar de ander, die een groot houtblok zag komen aandrijven, liet in zijn onverstand het touw los en klemde zich vast aan het grote stuk hout, want dat was het grootste van de twee, en ogenschijnlijk beter om zich aan vast te klemmen. Helaas, het hout, met de man eraan, dreef precies over de uitgestrekte afgrond heen, omdat er geen verbinding was tussen het hout en de oever. De grootte van het houtblok was geen voordeel voor hem, die het had vastgegrepen; het had een verbinding met de oever nodig om veiligheid te bieden.
Zo zal een mens, wanneer hij vertrouwt op zijn werken, of op zijn gebeden, of het geven van aalmoezen, of op sacramenten, of op iets van dien aard, niet worden gered, omdat er geen verbinding is tussen hem en God door Christus Jezus. Maar het geloof, ook al schijnt het als een dun koord, ligt in de hand van de grote God aan de walkant; onbegrensde macht haalt de verbindingslijn in en trekt zo de man uit de ondergang. 0, de zaligheid van het geloof, want het verbindt ons met God door de Zaligmaker, die Hij heeft aangesteld, namelijk Jezus Christus!
O lezer, is dit niet een kwestie van gezond verstand? Overdenk dit en moge er spoedig een band van eenheid zijn tussen je en God, door je geloof in Christus Jezus.
3. Geloof in de Heere Jezus
Er bestaat een betreurenswaardige neiging onder de mensen om Christus buiten het Evangelie te houden. Zij zouden even goed de bloem uit het brood weg kunnen laten. De mensen horen de weg der zaligheid verklaren, en stemmen toe dat hij schriftuurlijk is, en op alle manier op hun geval van toepassing is. Maar zij vergeten, dat een plan van geen nut is, als het niet wordt uitgevoerd, en dat ten aanzien van de zaligheid hun eigen persoonlijk geloof onmisbaar is. Een weg naar York zal me daar niet heen brengen: ik moet die weg voor mezelf bereizen. Elke gezonde leer, die ooit werd geloofd, zal nooit een mens zalig maken, tenzij hij voor zichzelf zijn vertrouwen stelt op de Heere Jezus.
De heer Mac Donald vroeg de bewoners van het eiland Kilda, hoe een mens moest zalig worden. Een oude man antwoordde: “Wij zullen zalig worden, als wij berouw hebben, en onze zonden nalaten, en ons bekeren tot God.”
“Ja,” zei een vrouw van middelbare leeftijd, “en ook met een oprecht hart.” “Ja,” antwoordde een derde, “en met gebed.” En een vierde voegde eraan toe: “het moet een gebed uit het hart zijn.” “En wij moeten tevens ijverig zijn,” zei de vijfde, “in de onderhouding van de geboden.”
Nadat ieder zijn steentje had bijgedragen en in het besef, dat een zeer behoorlijke geloofsbelijdenis was opgesteld, zagen zij uit en luisterden zij naar de goedkeuring van de prediker. Maar zij hadden zijn diepste medelijden opgewekt: hij moest beginnen bij het begin en hen Christus prediken. Het vleselijk verstand ontwerpt voor zichzelf altijd een methode, die het eigen ik kan volgen om zich groot te maken. Maar de weg van de Heere Jezus loopt juist in omgekeerde richting. De Heere Jezus vat die bondig samen in Marcus 16 vers 16: “Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.” Geloven en gedoopt worden zijn geen verdienstelijke zaken, om zich op te beroemen. Ze zijn zo eenvoudig, dat roemen wordt uitgesloten en vrije genade de erepalm wegdraagt. Deze weg der zaligheid is gekozen, opdat mag worden ingezien, dat zij er is uit genade alleen.
Het is mogelijk, dat de lezer nog niet behouden is: wat is daarvan de reden? Gelooft u, dat de weg der zaligheid, zoals die wordt beschreven in de tekst, die wij hebben aangehaald, twijfelachtig is? Ben je bang, dat je niet zalig zal worden, als je hem volgt? Hoe is dat mogelijk, wanneer God voor de zekerheid daarvan Zijn eigen woord als pand heeft gegeven? Hoe kan wat God voorschrijft en waarvoor Hij een belofte heeft gegeven, mislukken? Meen je dat die weg erg gemakkelijk is? Waarom schenk je er dan geen aandacht aan?
De gemakkelijkheid ervan ontneemt elke verontschuldiging aan hen, die hem niet in acht nemen. Als je iets groots zou willen doen, wees dan niet zo dwaas, dat je het kleine zou veronachtzamen. Geloven is vertrouwen of leunen op Christus Jezus. Met andere woorden: het vertrouwen op zichzelf opgeven en op de Heere Jezus vertrouwen. Gedoopt worden is zich onderwerpen aan de ordinantie, die onze Heere waarnam bij de Jordaan, waaraan de bekeerden op het Pinksterfeest zich onderwierpen, waaraan de gevangenbewaarder gehoorzaam was in de nacht van zijn bekering. De uitwendige belijdenis moet altijd samengaan met het inwendige geloof. Het uitwendig teken maakt niet zalig. Maar het maakt ons onze dood, begrafenis en opstanding met Jezus bekend, en het moet evenmin als het Heilig Avondmaal worden veronachtzaamd.
Het grote punt is: geloven in Jezus en je geloof belijden. Gelooft je in Jezus? Leg dan, beste vriend, je vrees af: je zult zalig worden. Ben je nog steeds een ongelovige? Bedenk dan, dat er maar één deur is, en als je daardoor niet wilt ingaan, moet je omkomen in je zonden. De deur is er. Maar als je daardoor niet binnengaat, wat voor nut heeft zij dan voor u? Het is noodzakelijk, dat je aan het gebod van het Evangelie gehoorzaamt. Als je niet hoort naar de stem van Jezus en zijn bevel niet metterdaad en in waarheid volbrengt, dan kan niets je zalig maken. Nadenken en besluiten nemen zal niet tot het doel leiden; je moet tot de zaak zelf komen; want alleen als je daadwerkelijk gelooft, zult je waarlijk leven voor God.
Ik heb eens gehoord van een vriend, die ernstig begeerde het middel tot bekering te worden voor een jonge man. En dat iemand tot hem zei: “Je kunt naar hem toe gaan, en met hem spreken, maar je zult hem niet verder krijgen; want hij is bijzonder goed bekend met het verlossingsplan.” Dit was in hoge mate het geval, en toen onze vriend met de jonge man begon te spreken, kreeg hij daarom ten antwoord: ik ben je zeer verplicht, maar ik weet niet wat je mij nog meer zou kunnen vertellen; want ik heb het plan van de verlossing door het plaatsbekledend offer van Christus allang gekend en bewonderd.” Helaas, hij verliet zich op het plan maar hij geloofde niet in de Persoon.
Het verlossingsplan is zeer voortreffelijk, maar het kan ons niet baten, als wij niet persoonlijk in de Heere Jezus Christus zélf geloven. Welk gerief biedt je de tekening van een huis, als je niet het huis zelf binnengaat? De man die buiten in de regen zit, heeft niet veel gemak van de plannen, die voor hem liggen uitgespreid. Wat is het nut van een kledingmodel, als je geen lomp bezit om je te bedekken? Heb je nooit gehoord van de Arabische hoofdman te Cairo, die ernstig ziek was en naar de zendingspost ging, en dat de zendeling zei, dat hij hem een recept kon geven? Hij deed dat, en een week later bevond hij de Arabier niets beter. “Heb je mijn recept ingenomen?” vroeg hij. “Ja, ik heb elk stukje van het papier opgegeten.” Hij verbeeldde zich, dat hij zou genezen door het geschrift van de dokter te verorberen, dat ik het plan van het geneesmiddel kan noemen. Hij had het recept moeten klaarmaken, en dan zou het hem goed gedaan hebben, als hij het drankje had ingenomen; het verzwelgen van het recept kon hem geen goed doen.
Zo is het ook met de zaligheid: niet het plan van de verlossing kan zalig maken, maar de uitvoering van dat plan door de Heere Jezus in Zijn dood voor ons, en de aanvaarding daarvan door ons.
Onder de Joodse wet bracht de offeraar een os mee, en legde zijn handen daarop: het was geen droom, of theorie, of plan. In het offerdier vond hij iets wezenlijks, dat hij kon betasten en aanraken. Zó steunen wij op het wezenlijke en ware werk van Jezus, het meest wezenlijke onder de hemel. Wij komen tot de Heere Jezus door het geloof en zeggen: “God heeft door Hem verzoening bereid, en ik aanvaard haar. Ik geloof in wat werkelijk aan het kruis is volbracht. Ik ben ervan overtuigd, dat de zonde door Christus werd weggenomen, en ik vertrouw op Hem.” Als je zalig wilt worden, moet je verder gaan van het aanvaarden van plannen en leringen tot het vertrouwen op de Goddelijke Persoon en het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus.
Beste lezer, zul je Christus nu aannemen?
Jezus nodigt al diegenen uit, die vermoeid en belast zijn, om tot Hem te komen, dan zal Hij hun rust geven. Hij belooft hen dat niet, als zij alleen maar over Hem dromen. Zij moeten komen, en zij moeten tot Hem komen, en niet alleen maar tot de kerk, tot de doop, of tot het rechtzinnig geloof, of tot iets, wat dan ook, dat minder is dan Zijn Goddelijke Persoon. Toen de koperen slang werd opgericht in de woestijn, moesten de mensen niet zien op Mozes, noch op de Tabernakel, noch op de wolkkolom, maar op de koperen slang zelf. Het zien zonder meer was niet genoeg, als zij niet zagen op het juiste voorwerp.
En het juiste voorwerp was niet genoeg, als zij er niet op zagen. Het was voor hen niet voldoende, dat zij wisten van de koperen slang; zij moesten allen zélf daarop zien. Wanneer iemand ziek is, kan hij een behoorlijke kennis van geneesmiddelen hebben, en als hij de genezende drank niet werkelijk inneemt, kan hij toch sterven. Wij moeten Jezus aannemen. “Want zovelen Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden.” Leg de nadruk op twee woorden: Wij moeten Hem aannemen; en wij moeten Hem aannemen.
Wij moeten de deur wijd openzetten en Christus Jezus binnenlaten; want “Christus in u” is “de hoop der heerlijkheid.” Christus moet geen mythe, geen droombeeld, geen hersenschim voor ons zijn, maar een wezenlijk Mens en een waarachtig God. En onze aanneming van Hem moet geen gedwongen en geveinsde aanvaarding zijn, maar de hartelijke en vreugdevolle toestemming en instemming van de ziel, dat Hij de alles in alles van onze zaligheid zal zijn. Zullen wij dan niet direct tot Hem gaan en Hem maken tot ons enig vertrouwen?
De duif wordt opgejaagd door de havik, en vindt geen bescherming tegen haar rusteloze vijand. Ze heeft begrepen, dat er voor haar een schuilplaats is in de rotskloof, en zij haast zich erheen met blijde wiekslag. Eenmaal geheel beschut in haar toevluchtsoord, vreest zij geen roofvogel. Maar als zij zich niet verborg in de rots, zou zij door haar vijand worden gegrepen. De rots zou van geen nut zijn voor de duif, als de duif niet in de kloof ging. Haar gehele lichaam moet in de rots worden verborgen. Als tienduizend andere vogels daar een beschutting vonden, zou toch dat feit die éne duif niet redden, die nu door de havik wordt achtervolgd! Zij moet zich geheel in de schuilplaats begeven, en zich in haar toevluchtsoord verbergen, anders zal haar leven een prooi worden van de verdelger.
Welk een uitnemend beeld is dit van het geloof! Dat is ingaan in Jezus, zich verbergen in zijn wonden.
“Rots der eeuwen, troost in smart,
Wees een schuilplaats voor mijn hart.”
De duif is uit het gezicht: alleen de rots is te zien. Zo snelt de schuldige ziel door het geloof naar de doorboorde zijde van Jezus, en zij verbergt zich in Hem, buiten het gezicht van de wrekende gerechtigheid. Maar om te schuilen bij Jezus moet er de persoonlijke aanneming zijn. En die is het, die zo velen van dag tot dag uitstellen, totdat te vrezen staat, dat zij zullen “sterven in hun zonden.” Wat is dat een ontzagwekkend woord! Het is wat onze Heere zei tot de ongelovige Joden. En hetzelfde zegt Hij op dit ogenblik tot ons: “Als je niet gelooft, dat Ik het ben, zult je sterven in je zonden.” Het doet iemands hart huiveren, als hij eraan denkt, dat zelfs iemand, die deze regels zal lezen, mogelijk toch behoort bij het beklagenswaardige gezelschap, dat op die wijze zal verloren gaan. De Heere voorkome het door Zijn grote genade! Ik zag onlangs een merkwaardige schilderij, die ik zal gebruiken als een toelichting van de weg der zaligheid door het geloof in Jezus. Een boosdoener had een misdaad begaan, waarvoor hij moest sterven, maar het was in de oude tijd, toen kerken werden beschouwd als heiligdommen, waarin misdadigers zich mochten verschuilen om zo te ontkomen aan de dood. Zie de overtreder! Hij stormt op de Kerk af, de bewakers achtervolgen hem met hun getrokken zwaarden, dorstend naar zijn bloed! Zij volgen hem tot vlak bij de kerkdeur.
Hij rent de trappen op en juist als zij op het punt staan hem in te halen, en hem in stukken te houwen op de drempel van de Kerk, komt de bisschop naar buiten, en terwijl hij hun het kruis voorhoudt, roept hij: “Terug, terug! Bezoedelt de voorhoven van het huis van God niet met bloed. Gaat achteruit!” De woeste soldaten hebben ontzag voor het symbool en trekken terstond terug, terwijl de arme vluchteling zich verbergt achter het gewaad van de bisschop.
Evenzo is het met Christus. De schuldige zondaar vlucht rechtstreeks naar Jezus. En hoewel de gerechtigheid hem achtervolgt, heft Christus zijn gewonde handen op en roept tot de gerechtigheid: “Ga terug! Ik bescherm deze zondaar: Ik verberg hem in het verborgene van Mijn tent. Ik zal niet toelaten, dat hij verloren gaat, want hij stelt zijn vertrouwen op Mij.”
Zondaar, neem de toevlucht tot Christus!
Maar je antwoordt: “Ik ben te slecht.” Hoe slechter je bent, hoe meer je Hem zult eren door te geloven, dat Hij in staat is ook je te beschermen. “Maar ik ben zo’n groot zondaar.” Des te meer eer zal Hem dan worden gegeven, als jij, groot zondaar, die je bent, gelooft, dat je op Hem kunt vertrouwen.
Als je een beetje ziek bent en tot je dokter zegt: “Meneer, ik vertrouw volkomen op je geneeskundige bekwaamheid,” dan ligt er in je verklaring niet zo’n groot compliment. Iedereen kan een zere vinger of een lichte ongesteldheid behandelen. Maar als je zwaar ziek bent, door een complicatie van kwalen, die je ernstig kwellen, en als je dan zegt: “Meneer, ik verlang geen betere dokter; ik zal geen ander advies vragen dan het uwe; ik vertrouw me met vreugde aan u toe.” Welk een eer heb je hem dan toegekend, doordat je je leven aan zijn handen kunt toevertrouwen, terwijl het in zeer groot en onmiddellijk gevaar verkeert.
Doe hetzelfde bij Christus; stel je ziel onder Zijn behandeling. Doe het weloverwogen en zonder enige twijfeling. Durf van alle andere verwachtingen af te zien; waag het alleen met Jezus. Ik zeg “waag”, ofschoon het in werkelijkheid helemaal geen waagstuk is, want Hij is overvloedig bij machte zalig te maken. Werp jezelf zonder meer op Jezus. Laat er in je ziel niets zijn dan vertrouwen op Jezus; geloof in Hem en vertrouw op Hem, dan zult je nooit in je vertrouwen worden beschaamd. “Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden” (1 Petrus 2: 6).
4. Het geloof is zeer eenvoudig
Voor velen schijnt het geloof een moeilijke zaak. De waarheid is: het is alléén moeilijk, omdat het gemakkelijk is. Naaman vond het moeilijk, dat hij zich moest wassen in de Jordaan. Maar als het iets groots was geweest, zou hij het met veel genoegen hebben gedaan. De mensen denken, dat de zaligheid het resultaat moet zijn van een handeling of gevoel, zeer geheimzinnig en zeer moeilijk. Maar de gedachten van God zijn niet onze gedachten, en Zijn wegen zijn niet onze wegen. Met de bedoeling, dat de zwakste en de onkundigste zalig zou kunnen worden, heeft Hij de weg der zaligheid zo gemakkelijk gemaakt als het A. B. C.
Er is niets bij, dat iemand, wie ook, in verlegenheid behoeft te brengen. Het is alleen maar: … als iedereen verwacht, dat hij erdoor in verwarring geraakt, dan staan velen volkomen verbijsterd, wanneer zij bespeuren, dat het zo buitengewoon eenvoudig is. Het komt erop neer, dat wij niet geloven dat God meent wat Hij zegt. Wij doen alsof het niet waar kon zijn.
Ik heb eens gehoord van een zondagsschoolonderwijzer, die een proef nam, die ik, naar ik geloof, nooit bij kinderen zou toepassen; want het kon er wel eens op uitlopen, dat het een zeer dure zou zijn. Ik voel me er zeker van, dat in mijn geval het resultaat zeer verschillend zou zijn van dat, wat ik nu beschrijf. Deze onderwijzer had geprobeerd duidelijk te maken wat geloof was, en toen hij het zijn jongens niet aan het verstand kon brengen, haalde hij zijn horloge te voorschijn, en zei: “Wel, ik wil je dit horloge geven, John. Wil je het hebben?” John ging nadenken over wat de bedoeling van de onderwijzer kon zijn, en hij pakte de schat niet aan, maar hij gaf ook geen antwoord.
De onderwijzer zei tot de jongen naast hem: “Henry, hier is het horloge. Wil je het hebben?” De jongen antwoordde met zeer gepaste bescheidenheid: Nee, meneer, dank u.” De onderwijzer stelde verscheidenen van de jongens op de proef met hetzelfde resultaat. Totdat tenslotte een knaap, die niet zo wijs en diepdenkend was als de anderen, maar wel geloviger, op de natuurlijkste manier zei: “Alstublieft, meneer,” en het horloge in zijn zak stak. Toen werden de andere jongens zich van een verrassend feit bewust: hun kameraad had een horloge gekregen, dat zij hadden geweigerd. Een van de jongens vroeg gauw aan de onderwijzer: “Mag hij het houden?” “Natuurlijk,” zei de onderwijzer, “ik bood het hem aan, en hij aanvaardde het. Ik wilde niet iets geven en iets nemen, dat zou erg dwaas zijn. Ik hield jullie het horloge voor, en zei, dat ik het aan jullie gaf, maar geen van jullie wilde het hebben.” “Och!” zei de jongen, “als ik had geweten, dat u het meende, dan zou ik het gehad hebben.” Natuurlijk zou hij dat. Hij dacht, dat het een stukje toneelspel was, en niets meer. Al de andere jongens waren verschrikkelijk opgewonden bij de gedachte, dat zij zich het horloge hadden laten ontglippen. Iedereen riep: “meester, ik wist niet, dat u het meende, maar ik dacht ….” Niemand nam de gift aan, maar iedereen dacht. Ieder had zijn theorie, uitgezonderd de argeloze jongen, die geloofde wat hem werd gezegd en die het horloge kreeg.
Nu wou ik wel, dat ik altijd zo’n eenvoudig kind kon zijn, zodat ik letterlijk geloof wat de Heere zegt, en aanneem wat Hij mij voorhoudt, volkomen tevreden erop vertrouwend, dat Hij niet met mij speelt, en dat ik er niet verkeerd aan doe, als ik aanneem wat Hij mij in het Evangelie belooft. Wij zouden gelukkig zijn, als we zouden vertrouwen, en geen vragen, van welke aard ook, opwierpen. Maar helaas, wij gaan nadenken en twijfelen. Wanneer de Heere Zijn dierbare Zoon aan een zondaar aanbiedt, dan moet die zondaar Hem zonder aarzeling aannemen. Als je Hem aanneemt, dan bezit je Hem, en niemand kan Hem je ontnemen. Strek je hand uit, o mens, en neem Hem terstond aan.
Wanneer zoekenden de Bijbel aannemen als letterlijk waar, en inzien, dat Jezus werkelijk wordt gegeven aan allen die op Hem vertrouwen, dan verdwijnt elke moeilijkheid aangaande het verstaan van de weg der zaligheid als de rijp in de morgen, bij het opkomen van de zon.
Twee zoekende zielen kwamen bij mij in mijn kerkenraadskamer. Zij hadden van mij slechts een korte tijd het Evangelie gehoord, maar zij waren er diep van onder de indruk gekomen. Zij zeiden het jammer te vinden, dat zij op het punt stonden ver weg te verhuizen, maar zij voegden eraan toe, dat zij er dankbaar voor waren, dat zij mij in elk geval hadden gehoord. Ik werd door hun vriendelijke dankbetuigingen blijmoedig gestemd, maar voelde de begeerte, dat in hen een krachtdadiger werk mocht worden tot stand gebracht. Daarom vroeg ik hen: “Heb je inderdaad in de Heere Jezus Christus geloofd? Ben je behouden?”
Een van hen antwoordde: “Ik heb ernstig getracht te geloven.” Deze verklaring heb ik dikwijls gehoord, maar ik zal haar nooit zonder meer aan mij laten voorbijgaan.
“Nee, zei ik, dat is niet genoeg. Heb je nooit tot je vader gezegd, dat je probeerde hem te geloven?” Nadat ik een tijdje hierbij had stilgestaan, gaven zij toe, dat zo’n taal een belediging zou zijn geweest voor hun vader. Ik heb hen toen zeer duidelijk het Evangelie verklaard, in een zo eenvoudige taal als mij mogelijk was. Ik vroeg hen dringend, Jezus te geloven, die geloofwaardiger is dan de beste van onze vaders.
Eén van hen antwoordde: “Ik kan me niet voorstellen, dat ik behouden ben.” Toen ging ik verder met te zeggen: “God getuigt van Zijn Zoon, dat al wie op Zijn Zoon vertrouwt, zalig zal worden. Wil je Hem nu tot een leugenaar maken, óf wil je Zijn woord geloven?”
Terwijl ik zo sprak, sprong één van hen als verbaasd op en zij verraste ons allen, toen zij uitriep: “O meneer, ik zie het alles in; ik ben gered! O, prijs Jezus voor mij! Hij heeft me de weg gewezen en Hij heeft me gered! Ik zie het alles in.”
De hooggeachte zuster, die deze twee jonge vriendinnen bij mij had gebracht, knielde met hen neer, terwijl wij met ons gehele hart de Heere prezen en grootmaakten voor een ziel, die tot het licht was gebracht.
Eén van de twee zusters kon echter het Evangelie niet begrijpen, zoals de andere dat had gedaan, hoewel ik er zeker van ben, dat zij het binnenkort zal doen. Zou het niet vreemd lijken, dat, terwijl ze beiden dezelfde woorden hoorden, de één in het helder licht zou wandelen en de ander, in het donker zou blijven? De verandering, die over het hart komt, wanneer iemand, die het Evangelie verstaat, dat aangrijpt, wordt dikwijls weerspiegeld op het gezicht en straalt daarop als het licht van de hemel. Zulke pas verlichte zielen roepen dikwijls uit: “Wel, meneer, het is zo duidelijk; hoe bestaat het, dat ik dit niet eerder heb gezien? Ik begrijp nu alles wat ik in de Bijbel heb gelezen, hoewel ik er vroeger geen wijs uit kon worden. Het is alles in een minuut gebeurd, en nu zie ik in wat ik tevoren nooit kon begrijpen.”
De werkelijkheid is, dat de waarheid altijd duidelijk was, maar zij wachtten op tekenen en wonderen, en zagen daarom niet wat dicht bij hen was. Oude mensen zoeken dikwijls naar hun bril, terwijl hij op hun voorhoofd zit. Het is een gewoon verschijnsel, dat wij er niet toe komen om te zien wat vlak voor ons is. Christus Jezus staat voor ons gezicht, en wij hoeven alleen maar op Hem te zien om te leven. Maar wij maken er op allerlei manieren een verwarde zaak van. Zo maken wij een doolhof van wat zo klaar is als de dag.
Het kleine voorval met de twee zusters herinnert me aan een ander. Een zeer geachte vriendin kwam op een sabbatmorgen na de dienst bij me, om me de hand te drukken, “want,” zei ze, “ik werd op dezelfde dag vijftig jaar als u. Ik sta gelijk met u op dat éne punt, meneer, maar in betere dingen ben ik precies het tegenovergestelde van u.”
Ik merkte op: “Dan moet je een zeer goede vrouw zijn, want ik wou, dat ik in veel dingen het tegenovergestelde kon zijn van wat ik ben.”
“Nee, nee,” zei ze, “zo iets bedoelde ik helemaal niet: ik ben in geen enkel opzicht goed.” “Wat!” riep ik uit, “ben je geen gelovige in de Heere Jezus?” “Jawel,” zei ze met diepe ontroering, “ik, ik wil proberen het te zijn.” Ik greep haar bij de hand en zei: “Mijn lieve ziel, je moet me niet gaan vertellen, dat je wilt proberen in mijn Heere Jezus te geloven! Zulke taal kan ik niet van je verdragen. Het betekent louter ongeloof. Wat heeft Hij gedaan, dat je op zo’n manier van Hem zou spreken? Zou je mij willen vertellen, dat je zou willen proberen mij te geloven! Ik weet, dat je mij niet zo grof zou behandelen. Je houdt mij voor een oprecht man, en daarom geloof je me terstond. En met mijn Heere Jezus kunt je zeker niet minder doen.” Toen riep zij in tranen uit: “O meneer, bid voor mij!”
Mijn antwoord hierop was: “Ik heb niet het gevoel, dat ik iets van die aard kan doen. Wat kan ik de Heere Jezus vragen te doen voor iemand, die Hem niet wil vertrouwen? Ik zie niets, waarom ik zou bidden. Als je in Hem wilt geloven, zul je zalig worden. En als je niet in Hem wilt geloven, dan kan ik hem niet vragen, een nieuwe weg uit te denken om je ongeloof te belonen.”
Toen zei ze nog eens: “Ik wil proberen te geloven.” Maar ik zei haar ernstig, dat ik met haar “proberen” niets te doen wilde hebben, want de boodschap van de Heere maakte geen melding van “proberen.” Maar zij luidt: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Ik drukte haar de grote waarheid op het hart: “Wie in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven.” Ook het verschrikkelijke tegendeel daarvan: “Hij, die niet gelooft, is alreeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.” Ik drong bij haar aan op een volkomen geloof in de eenmaal Gekruisigde, maar thans opgestane Heere. En de Heilige Geest stelde haar daar en toen in staat om te vertrouwen. Zij zei zacht: “O meneer, ik zag op mijn gevoelens, en dat is mijn fout geweest! Nu vertrouw ik mijn ziel toe aan Jezus en ben ik behouden!” Zij vond terstond vrede door te geloven. Er is geen andere weg. Het heeft God behaagd om de dingen, die we voor het leven nodig hebben, zeer eenvoudig te maken. Wij moeten eten, en zelfs een blinde kan de weg naar zijn mond vinden.
Wij moeten drinken, en zelfs het kleinste kind weet zonder onderrichting hoe hij dat moet doen. We hebben in de tuin van het Stockwell Weeshuis een fontein, en wanneer zij bij warm weer stroomt, gaan de jongens er vanzelf heen. Wij hebben geen klas om hen te oefenen in het gebruik van de fontein. Veel arme jongens zijn naar het Weeshuis gekomen, maar nooit was er één zó onkundig, dat hij niet wist, hoe hij drinken moest. Nu is het geloof bij geestelijke zaken wat eten en drinken zijn in tijdelijke dingen. Door de mond van het geloof nemen we de zegeningen van de genade in onze geestelijke natuur op, en dan zijn zij de onze. O, die zou willen geloven, maar denkt, dat je het niet kunt, zie je niet, dat, zoals men kan drinken zonder kracht, en zoals men kan eten zonder kracht, en dan kracht krijgt door te eten, dat wij zo Jezus kunnen aannemen zonder krachtsinspanning en door Hem aan te nemen kracht ontvangen voor al die verdere inspanningen tot de aanwending waarvan wij kunnen worden geroepen? Het geloof is zo’n eenvoudige zaak, dat ik, wanneer ik het tracht te verklaren, erg bang ben, dat ik zijn eenvoud zal verduisteren.
Toen Thomas Scott zijn aantekeningen op “de Christenreize” had laten drukken, vroeg hij een van zijn gemeenteleden, of zij het boek begreep. “O zeker, meneer,” zei ze, “ik begrijp Bunyan heel goed, en ik hoop, dat ik door Goddelijke genade op zekere dag je uitleggingen kan begrijpen.”
Zou ik me niet beschaamd voelen, als mijn lezer zou weten wat geloof is, en dat hij dan in verwarring zou geraken door mijn uitlegging? Toch wil ik een poging doen, en ik bid de Heere het duidelijk te maken.
Mij werd verteld, dat bij een zekere weg in het Hoogland het recht van doorgang werd betwist. De eigenaar wenste zijn gezag te handhaven, en tegelijkertijd wilde hij het publiek geen ongemak bezorgen. Vandaar ontstond een regeling, die de aanleiding werd tot het volgende voorval.
Toen een toerist een aardig landmeisje zag staan bij het hek, ging hij naar haar toe en bood haar een shilling aan om erdoor te mogen gaan. “Nee, nee,” zei het kind, “ik mag niets van u aannemen, maar u moet zeggen: ‘Laat mij er alstublieft door en dan mag u erdoor gaan en van harte ook.” De toestemming moest worden gevraagd, maar ze kon worden verkregen door haar te vragen. Precies zo is er voor het eeuwige leven geen betaling nodig. Ja, het zal terstond worden verkregen door te vertrouwen op het woord van Hem, die niet kan liegen. Vertrouw op Christus en door het vertrouwen krijg je de zaligheid en het eeuwige leven. Filosofeer niet. Ga er niet bij zitten om je arme hersens te kwellen. Geloof Jezus, zoals je je vader zou geloven. Vertrouw je aan Hem toe, zoals je je geld toevertrouwt aan een bankier, of je gezondheid aan een dokter. Het geloof zal niet lang een moeilijkheid voor je schijnen, en dat moet het niet zijn, want het is eenvoudig.
Geloof is vertrouwen, volkomen vertrouwen op de Persoon, het werk, de verdienste en de macht van de Zoon van God. Sommigen denken, dat dit vertrouwen een romantische bezigheid is, maar in werkelijkheid is het de eenvoudigste zaak, die kan bestaan. Voor sommigen van ons zijn waarheden, die eenmaal moeilijk te geloven waren, thans feiten, waarvan wij vinden, dat wij er moeilijk aan kunnen twijfelen. Als één van onze overgrootvaders uit de dood zou opstaan, en in de tegenwoordige toestand terecht zou komen, hoeveel vertrouwen zou hij moeten hebben. Hij zou morgenochtend zeggen: “Waar is de vuursteen en slag? Ik wil graag licht.”
We zouden hem een doosje geven met dunne stukjes hout erin, en hem zeggen, dat hij er één van langs de doos moest strijken. Hij zou heel wat vertrouwen moeten hebben, voordat hij zou geloven, dat op zo’n manier vuur kon worden ontstoken.
Wij zouden verder tot hem zeggen: “Draai nu, om licht te hebben, die kraan open en steek het gas aan.” Hij ziet niets. Hoe kan er licht voortkomen uit een onzichtbare damp? En toch gebeurt het.
“Ga met ons mee, grootvader. Ga op die stoel zitten. Kijk naar die doos vóór u. Je zult direct je portret in bezit hebben. “Nee, kind,” zou hij zeggen, “het is belachelijk. De zon zou mijn portret maken? Ik kan het niet geloven.” “Ja, en je zult vijftig mijl in het uur rijden, zonder paarden.” Hij zal het niet geloven, voordat we hem in de trein zetten. “Mijn beste heer, je zult spreken met je zoon in New York, en hij zal binnen enkele minuten antwoorden.” Zouden we de oude heer niet versteld doen staan? Zou hij niet al zijn geloof nodig hebben? Toch worden al die dingen door ons zonder inspanning geloofd, omdat de ervaring ons ermee vertrouwd heeft gemaakt.
Het geloof is voor u, die vreemdelingen bent in geestelijke dingen, zeer nodig; je schijnt verloren, terwijl wij erover spreken. Maar och, hoe eenvoudig is het voor ons, die het nieuwe leven bezitten, en gemeenschap hebben met geestelijke werkelijkheden! Wij hebben een Vader, tot wie wij spreken, en Hij hoort ons. En een gezegende Zaligmaker, die luistert naar de verlangens van ons hart, en ons helpt in onze worstelingen tegen de zonde. Het is alles duidelijk voor wie het verstaat. Moge het nu voor jouw ook duidelijk zijn!
5. Bang om te geloven
Het is een merkwaardig product van onze ongezonde natuur: de vrees om te geloven. Toch ben ik haar dikwijls tegengekomen, zó dikwijls, dat ik wou, dat ik haar nooit meer zal ontmoeten. Zij ziet eruit als de nederigheid, en probeert door te gaan voor juist de ziel van de bescheidenheid, en toch is zij een afschuwelijk hoogmoedig ding: feitelijk is zij verwaandheid in de rol van huichelares. Als de mensen bang waren om niet te geloven, dan zou er in de vrees een goede zin liggen. Maar bang zijn om op hun God te vertrouwen is op zijn best een ongerijmdheid; echter in werkelijkheid is het een listige manier om aan de Heere de eer te ontzeggen, die aan Zijn trouw en waarheid toekomt.
Hoe nutteloos is de ijver, die zich bezig houdt met het zoeken naar redenen, waarom het geloof in ons geval niet zaligmakend zou zijn! Wij hebben er het woord van God voor, dat een iegelijk, die in Jezus gelooft, niet zal verloren gaan, en wij zoeken naar argumenten op grond waarvan wij, als wij geloofden, zouden verloren gaan.
Als iemand mij een landgoed schonk, zou ik niet beginnen vragen te stellen over het eigendomsrecht. Wat kan het nut zijn van het bedenken van redenen, waarom ik niet in het bezit zou zijn van mijn eigen huis, of enig ander eigendom zou bezitten, in het genot waarvan ik mij verheug?
Als de Heere er genoegen mee neemt zalig te maken door de verdiensten van zijn dierbare Zoon, dan kan ik er ongetwijfeld genoegen mee nemen om op die manier zalig te worden. Als ik God aan Zijn woord houdt, dan ligt de verantwoordelijkheid voor de vervulling van Zijn belofte niet bij mij, maar hij God, die de belofte deed. Maar je bent bang, dat je misschien niet één van hen bent, voor wie de belofte is bedoeld.
Word niet verontrust door dat ongegrond vermoeden. Geen enkele ziel kwam ooit tevergeefs tot Jezus. Niemand kan komen, tenzij de Vader hem trekt. Jezus heeft gezegd: “Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Geen ziel greep ooit Christus aan door middel van roof. Hij, die Hem bezit, bezit Hem krachtens Goddelijk recht; want het zichzelf geven van de Heere voor ons en aan ons, is dermate vrij, dat iedere ziel, die Hem aanneemt, een uit genade geschonken recht heeft om dat te doen. Als je Jezus vastgrijpt bij de zoom van zijn kleed, zonder verlof daartoe en achter Hem, zal er toch kracht van Hem in je overvloeien, even zeker als had Hij je bij je naam geroepen en je gevraagd op Hem te vertrouwen. Laat alle vrees varen, wanneer je op de Zaligmaker vertrouwt. Neem Hem aan, en van harte. Hij, die in Jezus gelooft, is een van Gods uitverkorenen.
Kwam de gedachte bij je op, dat het iets verschrikkelijks zou zijn als je op Jezus zou vertrouwen en toch verloren zou gaan? Dat zou het zijn. Maar omdat je verloren moet gaan als je niet vertrouwt, is ook in het ergste geval het waagstuk niet zeer groot.
“Ik kan omkomen als ik ga;
‘k Besloot het toch te doen;
Want als ik achterblijf, weet ik
Dat ‘k eeuwig sterven moet.
Neem aan, dat je voor altijd in de poel Mistrouwen zou staan. Waar zou dat goed voor zijn? Het zou ongetwijfeld beter zijn, al worstelend langs de koninklijke weg naar de hemelse stad, te sterven, dan steeds dieper in de modder en de vuilnis van duistere, wantrouwige gedachten te verzinken! je hebt niets te verliezen, want je hebt alles al verloren. Doe er daarom een greep naar, en waag het te geloven in de barmhartigheid van God jegens u, juist jegens u.
Maar iemand klaagt: “En als ik nu eens tot Christus ga, en Hij wijst mij af?” Mijn antwoord is: “Neem de proef met Hem. Geef je over aan de Heere Jezus en zie dan, of Hij je afwijst. Je zult de eerste zijn voor wie Hij de deur van de hoop heeft gesloten. Vriend, maak je geen zorgen voor de tijd. Wanneer Jezus je uitwerpt, is het vroeg genoeg om te wanhopen, maar die tijd zal nooit komen. ,,Deze ontvangt de zondaars.” Hij is er nooit aan begonnen, hen uit te werpen.
Heb je nooit gehoord van de man, die op een avond verdwaald was en, naar hij meende, terecht kwam bij de rand van een afgrond, en naar hij vermoedde van de rots viel. Hij greep zich vast aan een oude boom, en daar hing hij, zich met al zijn macht vastklampend aan zijn zwakke steunpunt. Hij was ervan overtuigd, dat hij, als hij zijn houvast losliet, te pletter zou vallen op enige vreselijke rotsblokken, die hem beneden wachtten. Zo hing hij daar, met het zweet op zijn voorhoofd, en angst in al zijn leden. Hij geraakte in een hopeloze toestand van opwinding en machteloosheid, en tenslotte konden zijn handen zijn lichaam niet langer houden.
Zijn greep verslapte! Hij liet zijn steunpunt los. Hij viel – ongeveer een voet, en kwam terecht op een met mos bedekte glooiing, waarop hij volkomen ongedeerd en volmaakt veilig tot de morgen neerlag. Zo denken velen in de duisternis van hun onkunde, dat hun, als zij hun zonden belijden, alle hoop op zichzelf laten varen, en zich in de handen van God overgeven, een stellige ondergang te wachten staat. Zij zijn bang om de hoop los te laten, waaraan zij zich in hun onwetendheid vastklampen. Het is een ongegronde vrees. Laat alles los, behalve Christus, en laat je vallen. Laat je vallen van elk vertrouwen op je werken, of gebeden, of gevoelens. Laat je terstond vallen! Laat je nu vallen! Zacht en veilig zal de glooiing zijn, waarop je terecht komt.
Jezus Christus zal je in zijn liefde, in de kracht van zijn kostbaar bloed, in zijn volmaakte rechtvaardigheid onmiddellijke rust en vrede geven. Zie af van elk zelfvertrouwen. Laat je in de armen van Jezus vallen. Dit is het belangrijkste deel van het geloof: elk ander houvast opgeven, en zich alleen maar op Christus laten vallen. Er is reden voor vrees: alleen onkunde maakt, dat je vreest voor wat je eeuwig behoud zal zijn. De dood van de vleselijke hoop is het leven van het geloof, en het leven van het geloof is eeuwig leven. Laat je eigen ik sterven, opdat Christus in je moge leven.
Maar het lelijke is, dat wij de mensen niet tot die éne daad van het geloof in Jezus kunnen brengen. Zij zullen eerder elk redmiddel aannemen, dan van zichzelf af te zien. Zij vermijden het angstvallig om te geloven, en zij zijn bang voor het geloof, alsof het een monster was. O, dwaze bangerds, wie heeft je betoverd? Je vreest voor wat de dood zou zijn van al je vrees, en het begin van je blijdschap. Waarom zul je omkomen door eigenzinnig de voorkeur te geven aan andere wegen boven het door God zelfbepaalde verlossingsplan.
Helaas, er zijn vele, vele zielen, die zeggen: “Wij worden gevraagd om op Jezus te vertrouwen, maar wij zullen in plaats daarvan regelmatig de middelen der genade gebruiken.” Neem in elk geval de openbare eredienst waar, maar niet als een vervanging van het geloof, want dan zal het een ijdel zelfvertrouwen worden. Het gebod luidt: “Geloof en leef’; let daarop, wat je overigens ook doet. “Ja, maar ik zal goede boeken gaan lezen; misschien zal dat mij goed doen.”
Lees in elk geval goede boeken, maar dat is niet het Evangelie; het Evangelie is: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en je zult zalig worden.” Stel, dat een dokter een patiënt onder zijn behandeling heeft en tot hem zegt: “U moet ‘s morgens een bad nemen, dat zal je met het oog op je kwaal van zeer groot nut zijn.” Maar de man neemt ‘s morgens een kop thee in plaats van een bad, en hij zegt: “Dat zal even goed zijn, ik twijfel er niet aan.” Wat zegt zijn dokter, wanneer hij op zijn vraag: “Heb je mijn voorschrift opgevolgd?” ten antwoord krijgt: “Nee, dat deed ik niet?”
“Dan verwacht je natuurlijk niet, dat mijn bezoeken enig gunstig resultaat zullen hebben, daar je mijn aanwijzingen niet in acht hebt genomen.” Zo zeggen wij eigenlijk tot Jezus, als wij onze ziel goed onderzoeken: “Heere, U vroeg mij op U te vertrouwen, maar ik zou liever wat anders doen! Heere, ik zou graag op een verschrikkelijke manier worden overtuigd van schuld; ik zou graag worden heen en weer geschud boven de ingang van de hel; ik zou graag verontrust en gekweld worden!”
Ja, je zou graag alles willen, behalve wat Christus je voorschrijft, namelijk, dat je eenvoudig Hem moet vertrouwen. Of je iets gevoelt of niet gevoelt: geef je over aan Hem, opdat Hij je moge redden, en Hij alleen. “Maar je bedoelt toch niet te zeggen, dat je bezwaar maakt tegen bidden en het lezen van goede boeken, enzovoort?”
Ik spreek geen enkel woord ten nadele van één van deze dingen, evenmin als ik, wanneer ik de dokter was, die ik aanhaalde, er bezwaar tegen zou hebben, dat de man een kop thee dronk. Laat hij zijn thee drinken. Maar niet, als hij die drinkt in plaats van het bad te nemen, dat hem wordt voorgeschreven. Laat de man bidden, hoe meer hoe beter. Laat de man de Schriften onderzoeken. Maar bedenk, dat als deze dingen in de plaats worden gesteld van het eenvoudige geloof in Christus, de ziel in het verderf wordt gestort. Hoed je ervoor, dat niet van één van je door onze Heere kan worden gezegd: “Gij onderzoekt de Schriften, want je meent daarin het eeuwige leven te hebben. Maar je wilt tot Mij niet komen, opdat je het leven moogt hebben.”
Kom door het geloof tot Jezus, want zonder Hem ga je voor eeuwig verloren. Heb je er ooit op gelet, hoe een dennenboom zich vasthecht tussen rotsen, die hem schijnbaar geen aarde verschaffen? Hij schiet wortel in een kleine scheur, die opening biedt; hij omvat zelfs de kale rotsen als met een reusachtige vogelklauw; hij houdt zich vast, en bindt zich aan de aarde met zo’n honderd ankerplaatsen. Onze kleine tekening is zeer nauwkeurig. Wij hebben dikwijls bomen gezien, op deze wijze vast geworteld in losse brokken van een naakte rots. Laat dit, beste lezer, een beeld zijn van je zelf. Grijp de Rots der Eeuwen aan. Houd je met het worteltje van een klein geloof aan Hem vast. Laat die kleine verkenner groeien, en tegelijk een andere uitzenden om zich weer vast te grijpen aan dezelfde Rots. Grijp Jezus vast, en houd Jezus vast. Was op in Hem. Wind de wortels van je natuur en de vezels van je hart om Hem heen. Hij is even vrij toegankelijk voor u, als de rotsen zijn voor de dennenboom: wees je net zo vast verbonden met Hem als de pijnboom dat is met de berghelling.
6. Moeilijkheden bij het geloven
Het is mogelijk, dat de lezer een moeilijkheid ondervindt bij het geloven. Laat hij daaraan denken. Wij kunnen niet geloven door een onmiddellijke daad. De geestesgesteldheid, die we beschrijven als “geloven” is een resultaat, dat voortvloeit uit bepaalde, vroegere geestesgesteldheden. Wij komen trapsgewijze tot het geloof. Er kan zo iets zijn als geloof op het eerste gezicht, maar gewoonlijk komen wij langzamerhand tot het geloof: wij krijgen belangstelling, wij overwegen, wij horen een getuigenis, wij worden overtuigd, en zo tot het geloof gebracht.
Als ik dan verlang te geloven, maar bemerk, dat ik om de een of andere reden niet tot het geloof kan komen, wat moet ik dan doen? Zal ik gaan staan staren als een koe bij een nieuw hek; of zal ik, als een verstandig wezen, de juiste middelen gebruiken? Als ik iets begeer te geloven, wat zal ik dan doen? Wij zullen antwoord geven in overeenstemming met de regels van het gezond verstand.
Als men mij zou vertellen, dat de Sultan van Zanzibar een goed man was, en ik zou daar mogelijk belang bij hebben, dan denk ik niet, dat ik er enige moeite mee zou hebben, om dat te geloven. Maar als ik om de een of andere reden eraan twijfelde, en toch de mededeling begeerde te geloven, hoe zou ik handelen? Zou ik niet alle inlichtingen over Zijne Majesteit verzamelen, die binnen mijn bereik lagen, en proberen door de bestudering van de nieuwsbladen en andere bewijsstukken achter de waarheid te komen?
Of nog beter, als hij juist in dit land was en mij zou ontmoeten, en ik ook met leden van zijn hofhouding en burgers van zijn land een gesprek kon voeren, dan zou ik door gebruikmaking van deze informatiebronnen zeer worden geholpen om tot een besluit te komen. Weloverwogen bewijs en verworven kennis brengen tot het geloof. Het is waar, dat het geloof in Jezus een gave van God is, maar toch schenkt Hij het gewoonlijk in overeenstemming met de wetten van de geest, en daarom wordt ons gezegd, dat “het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God.”
Als je begeert in Jezus te geloven, verneem naar Hem, lees over Hem, denk na over Hem, verzamel kennis over Hem, en zo zult je ontdekken, dat het geloof in je hart ontspruit, evenals de tarwe, die opkomt door de uitwerking van het vocht en de warmte op het zaad, dat is gezaaid. Als ik vertrouwen wenste te stellen in een bepaalde dokter, zou ik vragen naar getuigenissen van zijn genezingen, ik zou de diploma’s willen zien, die zijn beroepskennis waarborgden, en ik zou ook graag vernemen, wat hij heeft te zeggen van bepaalde gecompliceerde gevallen. Ik zou metterdaad middelen aanwenden om het te weten te komen, teneinde te kunnen geloven.
Ga veel horen over Jezus. Zielen komen bij honderden tot het geloof in Jezus onder een woordbediening, die Hem duidelijk en voortdurend bekend maakt. Weinigen blijven ongelovig onder een prediker, wiens voornaamste onderwerp is: Christus en die gekruisigd. Begeef je niet onder het gehoor van een dominee van een andere soort. Zulken zijn er. Ik heb gehoord van één, die in zijn kanselbijbel een papiertje vond met deze tekst: “Meneer, wij zouden graag Jezus zien.” Ga naar de kerk om Jezus te ontmoeten. En als je zelfs zijn naam niet hoort noemen, ga dan vandaar naar een andere plaats, waar meer aan Hem wordt gedacht, en waar Hij waarschijnlijk meer tegenwoordig is.
Ga veel lezen over de Heere Jezus. De boeken van de Schrift zijn de leliën, waaronder Hij weidt. De Bijbel is het venster, waardoor wij kunnen kijken om onze Heere te zien. Lees het verhaal van zijn lijden en dood met gewijde aandacht door, en eerlang zal de Heere op een verborgen wijze het geloof in je ziel doen binnengaan. Het kruis van Christus beloont niet slechts het geloof, maar het verwekt ook het geloof. Menig gelovige kan zeggen:
Als ‘k je aanschouw, gewond, gekweld,
Gestorven aan ‘t gevloekte hout,
Dan voel ik dra: mijn hart gelooft,
Dat je voor mij geleden hebt.
Als horen en lezen niet voldoende zijn, zet dan weldoordacht je geest aan het werk om de zaak nauwgezet te onderzoeken, en kom dan tot een besluit. Gelóóf, of weet de reden, waarom je niet gelooft. Breng de zaak naar je beste vermogen tot een einde, en bid God, dat Hij je zal helpen om een volledig onderzoek in te stellen, en op de een of andere manier tot een eerlijke beslissing te komen.
Overweeg wie Jezus was, en of de gesteldheid van zijn Persoon Hem niet het recht geeft op vertrouwen. Overweeg wat Hij deed, en of ook dit niet een goede grond voor vertrouwen moet zijn.
Overweeg, hoe Hij stierf, opstond uit de doden, opvoer, en eeuwig leeft om een voorspraak te zijn voor overtreders. En ga na, of dit Hem niet het recht geeft om door je te worden vertrouwd. Roep dan tot Hem, en zie dan, of Hij je niet verhoort.
Toen Usher verlangde te weten, of Rutherford zo’n godvrezend man was als van hem werd gezegd, begaf hij zich naar zijn huis, zich voordoende als een bedelaar, en kreeg er logies. Hij hoorde de man Gods des nachts zijn hart uitstorten voor de Heere. Als je Jezus wilt leren kennen, kom dan zo dicht mogelijk bij Hem, door zijn aard te bestuderen, en een beroep te doen op zijn liefde.
Er is een tijd geweest, dat ik misschien een bewijs nodig had om mij te doen geloven in de Heere Jezus: maar nu ken ik Hem proefondervindelijk zó goed, dat ik heel wat bewijzen zou moeten hebben om aan Hem te twijfelen. Nu is het voor mij natuurlijker om te vertrouwen dan niet te geloven: dit is het triomferen van de nieuwe natuur; oorspronkelijk was het zo niet. De nieuwigheid van het geloof is in het begin een bron van zwakheid. Maar de opeenvolgende daden van vertrouwen maken het geloof tot een gewoonte. De ervaring versterkt het geloof in hoge mate.
Ik word niet door twijfel in verwarring gebracht, omdat de waarheid, die ik geloof, een wonder aan mij heeft verricht. Door middel daarvan heb ik ontvangen en bezit ik nog steeds een nieuw leven, waarvan ik eerst een vreemdeling was: en dit is een versterking van de krachtigste soort. Ik lijk op de goede man en zijn vrouw, die gedurende jaren een vuurtoren hadden verzorgd. Een bezoeker, die de vuurtoren kwam bezichtigen, vroeg aan de goede vrouw, terwijl hij uit het venster over de eindeloze zee keek: “Bent u ‘s nachts niet bang, wanneer de storm woedt, en de grote golven tot over de lantaren heen slaan? Is je niet bang, dat de vuurtoren, en alles wat er in is, zal worden weggeslagen? Ik ben er zeker van, dat ik er bang voor zou zijn om me toe te vertrouwen aan een ranke toren te midden van de grote baren.” De vrouw merkte op, dat die gedachte tot nu toe nog nooit bij haar was opgekomen. Zij had er zó lang gewoond, dat zij zich op de eenzame rots even veilig voelde als dat ooit het geval was, toen zij op het vasteland woonde.
Wat haar man betreft: toen hem werd gevraagd, of hij zich niet angstig voelde, wanneer de wind tot een orkaan aanwies, antwoordde hij: “Ja, ik voel me wel bezorgd, maar dan om de lampen goed geknipt en het licht brandend te houden, opdat geen enkel vaartuig schipbreuk zou lijden.” Wat angst omtrent de veiligheid van de vuurtoren, of zijn eigen zekerheid daarin betreft – boven dat alles was hij uitgekomen. Net zo is het met de volgroeide gelovige. Hij kan ootmoedig zeggen: “Ik weet wie ik geloofd heb en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.”
Laat voortaan geen mens mij verontrusten met twijfelingen en vragen; ik draag in mijn ziel de bewijzen van de waarheid en macht van de Geest en ik wil van geen enkele van je sluwe redeneringen weten. Het Evangelie is voor mij waarheid: ik zou bereid zijn, verloren te gaan, als het niet waar zou zijn. Ik stel het eeuwig lot van mijn ziel op het spel voor de waarheid van het Evangelie, en ik weet, dat daarin geen waagstuk ligt. Mijn enige zorg is de lichten brandende te houden, opdat ik daarmee anderen van dienst mag zijn. Laat de Heere mij slechts genoeg olie geven om mijn lamp te voeden, zodat ik een lichtstraal kan werpen over de donkere en verraderlijke levenszee, dan hen ik volkomen tevreden.
Nu dan, onrustige zoeker, als het nu zó is, dat je dominee, en vele anderen op wie je vertrouwt, volmaakte vrede en rust hebben gevonden in het Evangelie, waarom zou je dat dan niet? Is de Geest van de Heere in zijn macht beperkt? Werken zijn woorden niet iets goeds uit voor wie in oprechtheid wandelen? Wilt je ook niet hun zaligmakende kracht beproeven?
Het Evangelie is volkomen waar, omdat God de Auteur ervan is. Geloof het. De Zaligmaker is volkomen machtig, omdat Hij de Zoon van God is. Vertrouw op Hem. Zijn kostbaar bloed is krachtig in de hoogste mate. Verwacht daarvan vergeving. Zeer liefderijk is zijn genadig hart. Neem daarheen terstond de toevlucht.
Zo zou ik graag er bij de lezer op aandringen, het geloof te zoeken, maar als hij onwillig is, wat kan ik dan nog meer doen? Ik heb het paard bij het water gebracht, maar ik kan het niet doen drinken. Laat men echter wel bedenken: ongeloof is opzettelijk, wanneer een bewijs op iemands weg wordt geplaatst, en hij welbewust weigert het te toetsen. Hij, die niet verlangt de waarheid te kennen en te aanvaarden, heeft het aan zichzelf te danken, als hij sterft met een leugen in zijn rechterhand. Het is waar, dat “hij, die gelooft en wordt gedoopt, zalig zal worden”; het is even waar, dat “hij, die gelooft, niet zal worden veroordeeld.”
7. Een nuttige beschouwing
Om de zoeker te helpen bij een waar geloof in Jezus, zou ik hem willen herinneren aan het werk van de Heere Jezus in de plaats van zondaars. “Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven” (Rom. 5 : 6). “Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout” (1 Petr. 2 : 24). De Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen” (Jes. 53 : 6). “Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen” (1 Petr. 3:18).
Laat de lezer op één uitspraak van de Schrift het oog vestigen: “Door Zijn striemen is ons genezing geworden” (Jes. 53 : 5). God handelt hier over de zonde als over een ziekte, en Hij stelt ons het kostbare geneesmiddel voor ogen, dat Hij ons heeft verschaft.
Ik vraag je zeer ernstig mij gedurende enkele minuten in je gedachten te vergezellen, terwijl ik de striemen van de Heere Jezus onder je aandacht breng. De Heere besloot ons te herstellen, en daarom zond Hij zijn eniggeboren Zoon, „waarachtig God uit waarachtig God”, opdat Hij zou afdalen in deze wereld om onze natuur aan te nemen met het oog op onze verlossing. Hij leefde als een mens onder de mensen, en na dertig of meer jaren van gehoorzaamheid, kwam te rechter tijd de dag, waarop Hij ons de allergrootste dienst zou bewijzen, namelijk in onze plaats te staan, en de “straf, die ons de vrede aanbrengt” te dragen.
Hij ging naar Gethsémané, en daar zweette Hij, bij het eerste proeven van onze bittere beker, grote druppels bloed. Hij ging naar het rechthuis van Pilatus, en de rechterstoel van Herodes en dronk daar teugen van smart en smaad in onze plaats. Tenslotte brachten zij Hem aan het kruis, en nagelden Hem daaraan om te sterven – te sterven in onze plaats. Het woord “striemen” wordt gebruikt om Zijn lijden aan te duiden, zowel naar lichaam als naar ziel.
De gehele Christus werd voor ons tot een offer gemaakt: Zijn gehele menselijke natuur leed. Wat Zijn lichaam aangaat: het deelde met Zijn ziel in een smart, die nooit kan worden beschreven. In het begin van Zijn lijden, toen Hij nadrukkelijk leed in onze plaats, verkeerde Hij in doodsangst, en van Zijn lichaam druppelde een bloedig zweet zo overvloedig, dat het op de aarde viel. Het komt zeer zelden voor, dat een mens bloed zweet. Er zijn enkele voorbeelden van, en zij werden gevolgd door een bijna onmiddellijke dood.
Maar onze Zaligmaker lééfde – leefde na een zielestrijd, die voor ieder ander dodelijk gebleken zou zijn. Nog voor Hij zijn gelaat kon reinigen van die vreselijke bloedsporen, dreven zij Hem haastig naar de zaal van de hogepriester. In het holle van de nacht bonden zij Hem en leidden Hem weg. Direct voerden zij Hem naar Pilatus en naar Herodes. Dezen geselden Hem, en hun soldaten spuwden Hem in het gezicht, sloegen hem, en zetten een doornenkroon op zijn hoofd. Geselen is één van de vreselijkste folteringen, die door kwaadaardigheid kan worden aangedaan.
Vroeger was het de schande man het Britse leger, dat de ‘kat’ (geseling) op een matroos werd toegepast: een beestachtige folterstraf. Maar voor de Romein was wreedheid zó natuurlijk, dat hij zijn gewone straffen erger dan beestachtig maakte. Van de Romeinse gesel wordt gezegd, dat hij was gemaakt van ossenpezen, waarin knopen waren gelegd, en in die knopen werden beensplinters en kootbeentjes van schapen bevestigd, zodat telkens, wanneer de gesel op de blote rug neerkwam, “de ploegers diepe voren trokken.”
Onze Zaligmaker werd opgeroepen om de hevige pijn van de Romeinse gesel te verdragen, en dit niet als het einde van zijn straf, maar als een inleiding tot de kruisiging. Daar voegden Zijn vervolgers stompen aan toe, en het uittrekken van het haar. Zij bespaarden Hem geen enkele vorm van pijniging. In al Zijn zwakheid, door Zijn bloeden en vasten, lieten zij Hem Zijn kruis dragen, totdat een ander door hun vooraf beraamde wreedheid werd gedwongen het te dragen, opdat hun slachtoffer niet onderweg zou sterven.
Zij ontkleedden Hem, wierpen Hem neer, en nagelden Hem aan het hout. Zij doorboorden Zijn handen en zijn voeten. Ze zetten het hout overeind, met Hem eraan, en stampten het op zijn plaats in de grond, zodat al Zijn ledematen werden ontwricht, in overeenstemming met de klacht van de twee en twintigste Psalm: “Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneengescheiden.” Hij hing in de brandende zon, totdat de koorts zijn kracht deed vergaan, en Hij zei: “Mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden van Mijn ingewand.
Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en Mijn tong kleeft aan Mijn gehemelte, en Gij legt Mij in het stof van de dood.” Daar hing Hij, een schouwspel voor God en mensen. Het gewicht van Zijn lichaam werd eerst nog gedragen door Zijn voeten, totdat de nagels door de tere zenuwen heen scheurden. En daarna begon de pijnlijke last Zijn handen neer te trekken, en die gevoelige leden van Zijn lichaam open te rijten. Een wond in de hand, hoe klein ook, heeft wel klem in de mond teweeg gebracht. Hoe verschrikkelijk moet de marteling zijn geweest, veroorzaakt door het snerpende ijzer, dat de tere delen van handen en voeten openscheurde!
Nu waren alle soorten van lichamelijke pijn in Zijn gefolterd lichaam verenigd. Al die tijd stonden Zijn vijanden om Hem heen, terwijl zij smadelijk naar Hem wezen, honend hun tong uitstaken, de spot met Hem dreven, en zich vermaakten over Zijn lijden. Hij riep: “Mij dorst,” en toen gaven zij Hem edik met gal vermengd. Na een poos zei Hij: “Het is volbracht.” Hij had de uiterste, vooraf bepaalde smart verdragen, en een volkomen handhaving van de Goddelijke gerechtigheid bewerkt. Toen, en niet eerder dan toen, gaf Hij de geest.
Godvruchtige mannen hebben vanouds op deze wijze uitgeweid over het lichamelijk lijden van onze Heere, en ik aarzel niet hetzelfde te doen, in het vertrouwen, dat bevende zondaars in deze smartelijke “striemen” van de Verlosser hun behoud mogen zien.
Het uitwendige lijden van onze Heere te beschrijven is niet gemakkelijk, Ik geef toe, dat ik daarin tekort ben geschoten. Maar Zijn zielslijden, dat de ziel van Zijn lijden was – wie kan zelfs maar begrijpen, veel minder onder woorden brengen wat dat is geweest? Allereerst vertelde ik u, dat Hij grote druppels bloed zweette. Dat hield in, dat zijn hart Zijn levensstromen uitdreef naar de oppervlakte door de verschrikkelijke geestelijke depressie, die op Hem lag. Hij zei: “Mijn ziel is geheel bedroefd, tot de dood toe.”
Het verraad van Judas, het verlaten worden door de twaalve bedroefden onze Heere, maar het gewicht van onze zonde was de werkelijke druk op Zijn hart. Onze schuld was de olijfpers, die Zijn levenssap uit Hem perste. Geen taal kan ooit onder woorden brengen zijn zielssmart in het vooruitzicht van Zijn lijden; hoe weinig kunnen wij dan het lijden zelf begrijpen.
Toen Hij aan het kruis was genageld onderging Hij wat geen martelaar ooit heeft geleden. Want toen de martelaars stierven, werden zij door God zó ondersteund, dat zij zich verheugden te midden van hun pijn. Maar onze Verlosser werd door Zijn Vader verlaten, totdat Hij uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom heb Gij Mij verlaten?” Dat was de bitterste uitroep van alle, de diepste diepte van Zijn onpeilbare smart. Toch was het nodig, dat Hij zou worden verlaten, omdat God aan de zonde Zijn rug moest toekeren, en als gevolg daarvan aan Hem, die zonde werd gemaakt voor ons.
De ziel van de grote Plaatsvervanger leed een afgrijselijke ellende, in de plaats van de ontzetting van de hel, waarin zondaars zouden zijn gedompeld, als Hij niet hun zonden op zich had genomen, en tot een vloek was gemaakt voor hen. Er staat geschreven: “Vervloekt is een iegelijk, die aan een hout hangt”. Maar wie weet, wat die vloek betekent?
Het geneesmiddel voor uw en mijn zonden wordt gevonden in het plaatsbekledend lijden van de Heere Jezus, en daarin alléén. Deze “striemen” van de Heere Jezus Christus waren er om onzentwil.
Als je vraagt: “Valt er voor ons iets te doen om de schuld van de zonde weg te nemen?” dan antwoord ik: “Er valt voor je niets, wat dan ook, te doen. Door de striemen van Jezus worden wij genezen. Al die striemen heeft Hij verdragen, en niet één ervan heeft Hij voor ons overgelaten om te dragen.” “Maar moeten wij dan niet in Hem geloven?”
Ja, zeer zeker. Als ik van een bepaalde zalf zeg, dat zij genezing bewerkt, dan ontken ik niet, dat je een verband nodig hebt, waarmee zij op de wond wordt gelegd. Het geloof is het verbandlinnen, dat de pleister van de verzoening van Christus op de wond van onze zonden bindt. Het verbandlinnen bewerkt geen genezing, dat is het werk van de zalf. Zo bewerkt ook het geloof geen genezing, dat is het werk van de verzoening van Christus. “Maar wij moeten berouw hebben,” roept een ander.
Dat moeten en zullen wij zeker, want berouw is het eerste teken van genezing. Maar de striemen van Jezus genezen ons, en niet ons berouw. Deze striemen, toegepast aan het hart, werken het berouw in ons. Wij haten de zonde, omdat zij Christus deed lijden.
Wanneer je weloverwogen vertrouwt op Jezus, als Degene, die voor je heeft geleden, dan ontdekt je het feit, dat God je nooit zal straffen voor dezelfde overtreding, waarvoor Jezus stierf. Zijn gerechtigheid laat Hem niet toe, dat Hij eerst ervoor zorgt, dat de schuld wordt betaald door de Borg, en dan nog eens opnieuw door de schuldenaar. Gerechtigheid kan niet tweemaal een vergelding vragen. Als mijn bloedende Borg mijn schuld heeft gedragen, dan behoef ik die niet te dragen.
Door te aanvaarden, dat Christus Jezus voor mij heeft geleden heb ik een volledige kwijtschelding van gerechtelijke verantwoordelijkheid aanvaard. Ik ben veroordeeld in Christus, en daarom is er nu voor mij geen enkele veroordeling meer. Dit is de grondslag van de zekerheid van de zondaar, die in Jezus gelooft: hij leeft, omdat Jezus stierf in zijn plaats. En hij wordt door God aangenomen, omdat Jezus wordt aangenomen. De persoon, voor wie Jezus een door hem aanvaarde Plaatsbekleder is, moet vrij uit gaan; niemand kan hem deren, hij is onschuldig. O mijn lezer, verlang je dat Jezus Christus je Plaatsbekleder is? Zo ja, dan ga je vrij uit. “Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.” Op die wijze “worden wij door Zijn striemen genezen.”
8. Een wezenlijk beletsel
Ofschoon het op zichzelf niets moeilijks is Hem te geloven, die niet kan liegen, en op de Enige te vertrouwen, van wie wij weten, dat Hij bij machte is te redden, kan er toch iets tussenbeide komen, dat zelfs dit voor mijn lezer tot een lastige zaak kan maken. Het beletsel kan verborgen zijn, en het kan toch niets minder wezenlijk zijn. Een deur kan worden gesloten, niet door een grote steen, die allen kunnen zien, maar door een onzichtbare grendel, die in een kram schuift, volkomen uit het gezicht. Iemand kan goede ogen hebben, en toch niet in staat zijn een voorwerp te zien, omdat een ander ding in de weg komt. Je kunt zelfs de zon niet zien, als een zakdoek of een stuk van een lap over je gezicht werd gebonden. O, die blinddoeken, die de mensen maar voortgaan voor hun ogen te binden.
Een lievelingszonde, gekoesterd in het hart, kan een ziel verhinderen Christus door het geloof aan te grijpen. De Heere Jezus is gekomen om ons van de zonde te verlossen, en als wij vast besloten zijn, voort te gaan met zondigen, zullen Christus en onze ziel het nooit eens worden. Als iemand vergif inneemt, en er wordt een dokter bij geroepen om zijn leven te redden, kan deze een onfeilbaar tegengif bij de hand hebben, maar als de patiënt erin volhardt, de fles met vergif aan de lippen te houden, en zal doorgaan met de dodelijke druppels in te slikken, – hoe kan de dokter hem dan redden?
De verlossing bestaat voornamelijk in het losmaken van de zondaar van zijn zonde, en de echte aard van de verlossing zou moeten worden veranderd, voordat wij zouden kunnen spreken van het gered worden van iemand, wanneer hij de zonde liefheeft en moedwillig erin leeft. Iemand kan niet blank worden gemaakt en toch zwart blijven; hij kan niet worden genezen en toch ziek blijven. En niemand kan zalig worden en toch een liefhebber zijn van het kwaad.
Een dronkaard wil worden verlost door in Jezus te geloven – dat wil zeggen: hij wil worden verlost van het dronkaard-zijn. Maar als hij besluit zich nog steeds dronken te drinken, dan is hij er niet van verlost, en dan heeft hij niet werkelijk in Jezus geloofd. Een leugenaar kan door het geloof van leugenachtigheid worden verlost, maar dan legt hij de leugen af en zorgt ervoor, dat hij de waarheid spreekt. Iemand kan met een half oog inzien, dat hij niet kan worden verlost van het leugenaar zijn, en toch voortgaan in zijn oude levenswijze van bedrog en onwaarachtigheid. Iemand, die met een ander op vijandige voet staat, kan van dat gevoel van vijandschap worden verlost door te geloven in de Heere Jezus.
Maar als hij zich voorneemt, dat hij nog steeds het haatgevoel zal koesteren, dan is het duidelijk, dat hij er niet van verlost is, en even duidelijk, dat hij niet in de Heere Jezus heeft geloofd tot verlossing. De hoofdzaak is: te worden verlost van de liefde tot de zonde; dit is de zekere uitwerking van het vertrouwen op de Zaligmaker.
Maar als het er zó ver vandaan is, dat deze uitwerking wordt begeerd, dat zij zelfs wordt afgewezen, dan is al het spreken over vertrouwen op de Zaligmaker tot verlossing leuterpraat.
Iemand gaat naar het scheepvaartkantoor en vraagt, of hij mee kan varen naar Amerika. Hij is er zeker van, dat er juist een schip gereed ligt en dat hij alleen maar aan boord hoeft te gaan om spoedig New York te bereiken. “Maar,” zegt hij, “ik wil graag thuis blijven in Engeland en voor mijn winkel zorgen, de gehele tijd, dat ik de Atlantische Oceaan oversteek.” De scheepsagent denkt, dat hij met een krankzinnige spreekt, en zegt hem, dat hij naar zijn zaak moet gaan en zijn tijd niet moet verspillen met zich aan te stellen als een dwaas.
Te doen alsof je op Christus vertrouwt ter verlossing van de zonde, terwijl je nog steeds van plan bent ermee door te gaan, is van Christus een bespotting maken. Ik bid mijn lezer, zich aan zo’n goddeloosheid niet schuldig te maken. Laat hij zich niet verbeelden, dat de heilige Jezus de patroon van de ongerechtigheid zal zijn.
Zie je het plaatje van de boom? De klimop is er helemaal omheen gegroeid, het verstikt hem, de klimop zuigt het leven eruit en doodt de boom. Kan die boom worden behouden? De hovenier acht het mogelijk. Hij is bereid zijn best te doen. Maar voordat hij begint zijn bijl en zijn snoeimes te gebruiken, wordt hem gelast, dat hij de klimop niet moet wegsnijden. “Ja maar,” zegt hij, “dat is onmogelijk. Het is de klimop, die de boom doodt, en als je de boom begeert te redden, kunt je de klimop niet sparen. Als je het behoud van de boom aan mij toevertrouwt, dan moet je mij de dodelijke klimplant laten wegnemen.” Is dat niet verstandig? Dat is het zeker. Je vertrouwt de boom niet aan de hovenier toe, als je het niet aan hem overlaat alles, wat dodelijk is, weg te snijden. Als de zondaar zijn zonde wil vasthouden, dan moet hij erin sterven; als hij graag van zijn zonde wil worden verlost, dan kan de Heere Jezus dat doen, en Hij wil het doen, als hij zijn zaak aan Zijn zorg toevertrouwt.
Wat is dan je lievelingszonde? Is het een grof wangedrag? Dan moet oprechte schaamte je ertoe brengen, ermee op te houden. Is het liefde tot de wereld, of vrees voor mensen, of verlangen naar onrechtmatige winst? Zeer zeker moet geen van deze dingen je ermee verzoenen, om in vijandschap met God en onder Zijn misnoegen te leven. Is het de liefde tot een mens, die als een kanker voort eet in het hart? Kan enig schepsel met de Heere Jezus wedijveren? Is het geen afgoderij, toe te laten, dat enig aards ding voor een ogenblik wordt vergeleken met de Heere God? “Goed en wel,” zegt iemand, “maar het opgeven van de bijzondere zonde, waardoor ik word gevangen gehouden, zou voor mij ernstig nadeel in zaken betekenen, mijn vooruitzichten vernietigen, en mijn bruikbaarheid in vele opzichten verkleinen.”
Als dat zo is, dan komt je geval ter sprake in de woorden van de Heere Jezus, die je beveelt, je oog uit te rukken, en je hand of voet af te houwen, en die van je te werpen, liever dan in de hel geworpen te worden. Het is beter het leven in te gaan met één oog, en met de slechtste vooruitzichten, dan vast te houden aan al je verwachtingen en buiten Christus te zijn. Het is beter een kreupele gelovige te zijn dan een huppelende zondaar. Het is beter in het achterste gelid van het leger van Jezus op te trekken, dan de voorhoede aan te voeren en een hoofdofficier onder het commando van satan te zijn. Als je Christus gewint, zal het er weinig toe doen wat je verliest. Ongetwijfeld hebben velen iets moeten ondergaan wat hen voor dit leven heeft verminkt en verlamd, maar als zij daardoor tot het eeuwige leven zijn ingegaan, hebben zij een grote winst behaald.
Daarop komt het aan, mijn vriend, evenals dat het geval was bij John Bunyan; thans spreekt een stem tot u, en zegt:
WIL JE AAN JE ZONDEN VASTHOUDEN EN NAAR DE HEL GAAN; OF JE ZONDE LOSLATEN EN NAAR DE HEMEL GAAN?
Het punt moet worden beslist, voordat je van hier gaat. In de Naam van God vraag ik je: “Wat zal het zijn – Christus en de zaligheid, of de lievelingszonde en de veroordeling?” Er is geen middenweg. Wachten, of weigeren te beslissen, zal praktisch neerkomen op een beslist besluit ten gunste van de Boze. Hij, die staat te twijfelen, of hij eerlijk zal zijn of niet, is al van de rechte lijn afgeweken. Hij, die niet weet, of hij begeert gereinigd te worden van de zonde, geeft blijk van een onrein hart.
Als je verlangt elke slechte weg te verlaten, zal onze Heere Jezus je in staat stellen, dit direct te doen. Zijn genade heeft al de richting van je begeerten veranderd; je hart is inderdaad vernieuwd. Vertrouw daarom op Hem, om je te sterken tot de strijd tegen de verzoekingen, als zij zich voordoen, en de geboden van de Heere Jezus te volbrengen van dag tot dag. De Heere Jezus is erin bedreven om de kreupele te doen springen als een hert, en hen, die lijden aan verlamming, in staat te stellen om hun bed op te nemen en te wandelen. Hij zal je bekwamen om de slechte gewoonte te overwinnen. Hij zal zelfs de duivel van je uitwerpen. Ja, als je zeven duivelen had, zou Hij die direct kunnen uitdrijven. Er is geen grens aan Zijn macht om te reinigen en te heiligen.
Nu je bereid bent om gezond te worden gemaakt, is de grote moeilijkheid weggenomen. Hij, die de wil in orde heeft gebracht, kan al je andere vermogens in orde brengen, en ze bewegen tot zijn lof. Je zou niet ernstig hebben begeerd al je zonden los te laten, als Hij je niet op verborgen wijze in die richting had omgebogen. Als je dan nu op Hem vertrouwt, zal het duidelijk zijn, dat Hij in je een goed werk is begonnen, en wij voelen er ons van overtuigd, dat Hij het zal voortzetten.
9. Opkomende twijfelingen
In deze dagen is een eenvoudig, kinderlijk geloof zeer zeldzaam, maar het is gebruikelijk om niets te geloven en aan alles te twijfelen. De twijfelingen zijn zo menigvuldig als bramen, en alle handen en lippen zijn ermee bevlekt. Het lijkt mij vreemd, dat mensen met het oog op hun eigen zaligheid moeilijkheden opzoeken. Als ik gedoemd was te sterven, en ik had een spoor van genade, – ik ben er zeker van, dat ik niet mijn verstand aan het werk zou zetten om redenen op te sporen, waarom ik geen vergeving zou ontvangen. Ik zou het aan mijn vijanden overlaten, dat te doen. Ik zou op de uitkijk staan in een heel andere richting.
Als ik op het punt stond te verdrinken, zou ik eerder een strohalm vastgrijpen dan een reddingsboei van me afduwen. Een redenering opzetten tegen zijn eigen leven is een soort van goed samengestelde zelfmoord, waaraan alleen een dronken man zich schuldig zou maken. Tegenreden aanvoeren tegen je enige hoop, is gelijk aan wat een dwaze man doet, die op een tak zit, en die afhakt, om zich te laten zakken. Wie anders dan een idioot zou dat doen? Toch schijnen velen bijzondere pleitbezorgers te zijn voor hun eigen ondergang. Zij snuffelen de Bijbel door op zoek naar bedreigende teksten. En als ze daarmee klaar zijn, wenden zij zich tot het verstand, en de filosofie, en het scepticisme, met de bedoeling de deur voor hun eigen neus dicht te slaan. Dit is zeer zeker een armzalige bezigheid voor een verstandig mens.
Het herinnert ons aan de twee wijsgeren, die debatteerden over voedsel, en met een lege maag van tafel gingen, terwijl de gewone landman in de hoek geen vraag stelde, maar met grote ijver zijn mes en vork gebruikte, en zijn weg ging met blijdschap. Duizenden zijn thans verheugd in de Heere, doordat zij het Evangelie aannemen gelijk kleine kinderen, terwijl anderen, die altijd mogelijke moeilijkheden zien, of uitdenken, zo ver als het maar kan verwijderd zijn van enige vertroostende hoop op de zaligheid. Ik ken vele zeer fatsoenlijke mensen, die schijnbaar hebben besloten nooit tot Jezus te gaan, voordat zij kunnen begrijpen, hoe de leer van de uitverkiezing te rijmen valt met de vrije uitnodigingen van het Evangelie. Ik zou net zo goed kunnen besluiten nooit een bete brood te eten, voordat mij is duidelijk gemaakt, hoe het mogelijk is, dat God mij in het leven houdt, en dat ik toch moet eten om te leven.
Het is een feit, dat de meesten van ons al ruim voldoende weten, maar onze werkelijke behoefte is niet het licht in ons hoofd, maar de waarheid in ons hart; niet het over de moeilijkheden heen helpen, maar genade om ons de zonde te doen haten en verzoening te zoeken.
Laat ik hieraan toevoegen een waarschuwing tegen het eigenzinnig handelen met het Woord van God. Geen gewoonte kan verderfelijker zijn voor de ziel. Het is een brutale, verachtelijke onbeschaamdheid, te gaan zitten om het beter te doen dan onze Maker, en het dient om ons hart harder te maken dan de onderste molensteen. Wij herinneren ons iemand, die met een pennemes in zijn Bijbel sneed; en het duurde niet lang, voordat hij al wat hij vroeger geloofde had opgegeven. De geest van ontzag is gezond, maar de onbeschaamdheid om het geïnspireerde Woord te bekritiseren is vernietigend voor elk passend gevoel jegens God.
Als iemand behoefte gevoelt aan een Zaligmaker, nadat hij de Schrift met een hoogmoedige, kritische geest heeft bewerkt, dan zal hij gemakkelijk merken, dat zijn geweten hem in de weg staat, en hem de troost ontneemt, door hem te herinneren aan zijn slechte behandeling van het heilig Woord. Het is moeilijk voor hem vertroosting te putten uit Bijbelwoorden, die hij laatdunkend heeft behandeld, of zelfs geheel opzij gezet, als de overweging niet waard. In zijn ellende schijnen de heilige teksten met zijn rampspoed te spotten. Wanneer de tijd van nood komt, verschaffen de bronnen, die hij met stenen heeft dichtgestopt, hem geen water voor zijn dorst. Pas op, wanneer je een Schriftwoord veracht, dat je niet de enige vriend afstoot, die je in het uur van zielssmart kan helpen.
Een zekere Duitse hertog was gewoon een beroep te doen op zijn dienaar om hem elke morgen een hoofdstuk uit de Bijbel voor te lezen. Wanneer iets niet overeenkwam met zijn visie, riep hij op strenge toon: “Hans, streep dat door.” Tenslotte duurde het een hele tijd, voordat Hans begon te lezen. Hij bladerde het Boek door, totdat zijn meester uitriep: “Hans, waarom lees je niet?” Toen antwoordde Hans: “Meneer, er is nauwelijks iets overgebleven. Het is allemaal doorgestreept.” De ene dag waren de bezwaren van zijn meester de ene kant uitgegaan, en op een andere dag hadden zij een andere wending genomen, en was een andere reeks teksten uitgewist, totdat er niets was overgebleven om hem te onderrichten en te troosten.
Laten wij niet door een vitterige criticus ons eigen geluk verwoesten. Wij kunnen de beloften, die onnodig schijnen, nog wel eens nodig hebben, en de gedeelten van de Heilige Schrift, die het meest door twijfelaars zijn aangevallen, kunnen juist nog wel eens belangrijk blijken voor ons leven. Laten wij daarom de onwaardeerbare schat van de Bijbel bewaken, en besluiten er nooit een enkele regel uit weg te laten.
Wat hebben wij met verborgen kwesties te maken, wanneer onze ziel in gevaar is? De weg om aan de zonde te ontkomen is duidelijk genoeg. Wie daarop wandelt, ja zelfs de dwaas, zal daarop niet dwalen. God heeft ons niet bedrogen met een verlossing die wij niet kunnen begrijpen. Geloof en leef is een gebod, dat een klein kind kan vatten en gehoorzamen.
Twijfel niet meer, maar wil geloven.
Vraag niet, doch aanvaard alleen.
Listige twijfel en redenering zijn
genageld met Jezus aan ‘t kruis.
In plaats van op de Schrift te vitten, zal de mens, die door de Geest van God wordt geleid, zich direct bij Jezus aansluiten. Daar hij ziet, dat duizenden fatsoenlijke, verstandige mensen – mensen ook met het beste karakter – zich geheel aan Jezus toevertrouwen, zal hij hetzelfde doen, en hebben afgerekend met verder uitstel. Dan is hij een leven begonnen, waard om geleefd te worden, en hij kan verdere vrees aan de kant zetten. Hij kan direct voortgaan met de hogere en betere wijze van leven, die voortspruit uit de liefde tot Jezus, de Zaligmaker. Waarom zou mijn lezer dat niet direct doen? Och, dat hij het deed!
Een Newarkse slager, in New Jersey, ontving van zijn vroegere tehuis, in Duitsland, een brief, die hem ermee in kennis stelde, dat hij door de dood van een verwant erfgenaam was geworden van een aanzienlijk bedrag aan geld. Hij was op dat ogenblik bezig een big uit te benen. Nadat hij de brief had gelezen, wierp hij haastig zijn vuile schootsvel af, en zorgde er verder niet voor, dat er van het varken worst werd gemaakt, maar hij verliet zijn winkel om voorbereidingen te treffen om naar huis te gaan in Duitsland. Neem je hem dat kwalijk, of zou je hebben gewild, dat hij in Newark was gebleven bij zijn hakblok en zijn hakbijl?
Ziehier de uitwerking van het geloof. De slager geloofde wat hem werd meegedeeld en handelde in overeenstemming daarmee. Nog een verstandige kerel ook!
God heeft aan de mens zijn boodschappen gezonden, die hem het goede nieuws van de verlossing bekend maken. Wanneer iemand gelooft, dat dit goede nieuws waar is, dan neemt hij de zegen aan, die hem wordt aangekondigd, en hij haast zich die aan te grijpen. Als hij waarlijk gelooft, zal hij direct Christus aannemen, met al wat Hij heeft te bieden, zich afkeren van zijn tegenwoordige boze wegen, en op reis gaan naar de hemelse Stad, waar de volkomen zegen zal worden genoten. Hij kan niet te spoedig heilig zijn, of te vroeg de wegen van de zonde verlaten. Als een mens werkelijk kon inzien wat zonde is, dan zou hij haar ontvluchten als een dodelijke slang, en zich erin verheugen, dat hij ervan werd bevrijd door Christus Jezus.
10. Zonder geloof geen zaligheid
Sommigen houden het voor hardvochtigheid, dat er voor hen niets dan verderf zou zijn, als zij niet zullen geloven in Jezus Christus. Maar als je een ogenblik wilt nadenken, zult je zien, dat het rechtvaardig en redelijk is. Ik neem aan, dat er voor een mens geen andere manier is om zijn kracht te behouden dan door te eten. Als je zou zeggen: “Ik wil niet meer eten, ik veracht zo’n dierlijkheid,” dan zou je naar Madeira kunnen gaan, of alle landen bereizen (gesteld, dat je lang genoeg leefde!), maar je zou zeer beslist ondervinden, dat geen klimaat en geen lichaamsbeweging zou baten om je in leven te houden, als je voedsel weigerde. Zou je dan klagen: “Het is een hardvochtige zaak, dat ik moet sterven, omdat ik niet in eten geloof?” Als je zo dwaas bent om niet te eten, is het niet onrechtvaardig, dat je moet sterven.
Precies zo is het met het geloof. “Geloof, en je zult zalig worden.” Als je niet wilt geloven, is het geen hardvochtige zaak, dat je verloren moet gaan. Het zou wèl vreemd zijn, als dat niet het geval zou zijn.
Een man, die dorst heeft, staat voor een fontein. “Nee,” zegt hij, “ik wil nooit een druppel vocht aanraken, zolang ik leef. Kan ik mijn dorst niet lessen op mijn eigen manier?” Wij zeggen hem: Nee! Hij moet drinken of sterven. Hij zegt: “Ik wil nooit drinken, maar het is een hardvochtige zaak, dat ik daarom moet sterven. Het is geestdrijverij en wreedheid mij dit te zeggen.”
Hij heeft ongelijk. Zijn dorst is het onvermijdelijk gevolg van de verwaarlozing van een natuurwet. Ook je moet geloven of sterven. Waarom weigert je dan het gebod te gehoorzamen? Drink, man, drink! Neem Christus aan, en leef! Dat is de weg der zaligheid, en om in te gaan, moet je op Christus vertrouwen. Er ligt echter niets hardvochtigs in het feit, dat je moet verloren gaan, als je niet op de Zaligmaker wilt vertrouwen.
Hier is een man op zee; hij heeft een zeekaart, en die kaart, als zij goed wordt bestudeerd, zal hem met behulp van het kompas, naar het doel van zijn reis voeren. De poolster schittert tussen de wolkenspleten, en ook die zal hem helpen.
“Nee,” zegt hij, “ik wil niets te maken hebben met je sterren; ik geloof niet in de Noordpool. Ik zal niet letten op dat kleine ding in de doos; de ene naald is even goed als de andere naald. Ik hecht geen geloof aan je zeekaart, en ik wil er niets mee te maken hebben. De stuurmanskunst is maar een hoop onzin, door de mensen in elkaar gezet met de bedoeling om er geld uit te slaan, en ik wil daardoor niet worden beetgenomen.” De man bereikt de haven nooit, en hij zegt, dat het een zeer hardvochtige zaak is – een zeer hardvochtige zaak.
Ik denk er niet zo over. Sommigen zullen zeggen: “Ik zet me er niet toe om de Schriften te lezen; ik zal niet luisteren naar je gepraat over Jezus; ik geloof niet in zulke dingen.” Dan zegt Jezus: “Wie niet gelooft, zal worden veroordeeld.” “Dat is zeer hardvochtig,” zeg je. Maar zo is het niet. Het is niet hardvochtiger dan het feit, dat je, als je het kompas en de poolster verwerpt, je haven niet zult bereiken. Daar is niets aan te doen; dit moet zo zijn. Je zegt, dat je niets te maken wilt hebben met Jezus en Zijn bloed, en je veracht alle godsdienst. Je zult ondervinden, dat het moeilijk is te lachen om deze dingen, wanneer je komt te sterven, wanneer het klamme zweet van je voorhoofd moet worden gewist, en je hart bonst in je borst, alsof het eruit wilde springen en van God wegvluchten.
O ziel, dan zult je ondervinden, dat deze zondagen, en deze kerkdiensten, en dit oude Boek iets meer en beter zijn dan je meende, dat zij waren, en je zult je erover verwonderen, dat je zo onnozel bent geweest om de enige ware hulp tot zaligheid te veronachtzamen. Bovenal, welk een ellende zal het zijn, dat je Christus hebt veronachtzaamd, de Poolster, die alleen de zeeman kan leiden naar de haven van de rust. Waar woont je?
Je woont misschien aan de andere zijde van de rivier, en je moet een brug oversteken voor je thuis kunt komen. Je bent zo dom geweest om het denkbeeld te koesteren, dat je niet gelooft in bruggen, noch in boten, noch in het bestaan van zoiets als water. Je zegt: “Ik ben niet van plan over een van je bruggen te gaan, en ik zal in geen van je boten gaan. Ik geloof niet, dat er een rivier is of dat er zo’n stof bestaat als water.” Je gaat naar huis, en je komt spoedig bij de oude brug, maar je wilt die niet oversteken. Ginds ligt een boot, maar je bent vastbesloten er niet in te gaan. Daar is de rivier, en je besluit, dat je die niet op de gebruikelijke manier wilt oversteken. En toch denk je, dat het zeer hardvochtig is, dat je niet thuis kunt komen. Ongetwijfeld heeft iets je verstandelijke vermogens gekrenkt, want je zou het niet zo hardvochtig achten, als je bij je zinnen was. Als iemand niet wil doen wat nodig is tot een bepaald doel, hoe kan hij dan verwachten dat doel te bereiken?
Je hebt vergif ingenomen en de dokter geeft je een tegengif, en zegt: “Neem het snel in, anders zult je sterven, maar als je het snel inneemt, wil ik garanderen, dat het vergif zal worden geneutraliseerd.”
Maar je zegt: “Nee, dokter, ik geloof niet in tegengiffen. Laat alles zijn eigen weg gaan, laat ieder op zijn eigen benen staan; ik wil niets te maken hebben met je geneesmiddel. Bovendien geloof ik niet, dat er enig middel bestaat tegen het vergif, dat ik heb ingenomen. En wat meer is, ik bekommer me er niet om, of het er is of niet.” “Welnu meneer, dat zult u sterven. En wanneer de lijkschouwing over je lichaam is gehouden, zal de uitspraak zijn: ‘zijn verdiende loon!’ Zo zal het ook met u zijn, als ge, na het Evangelie van Jezus Christus te hebben gehoord, zegt: “Ik ben een veel te geavanceerd man, om ook maar iets van doen te hebben met die ouderwetse opvatting van plaatsbekleding. Ik zal geen aandacht schenken aan de praat van de prediker over een offer en bloedstorting.” Dan zal, wanneer je verloren gaat, de uitspraak, gedaan door je eigen geweten, dat tenslotte door de Koning wordt onderzocht, aldus luiden: “Zelfmoord, hij heeft zijn eigen ziel verdorven. ’’ Zo zegt het oude Boek: “O Israël, gij hebt uzelf verdorven!” Lezer, ik smeek u, doe dat niet.
11. Raad aan hen, die tot het geloof zijn gekomen
Vrienden, als je dan nu bent begonnen op de Heere te vertrouwen, vertrouw dan op Hem geheel en al. Laat je geloof het meest werkelijke en praktische zijn in heel je leven. Vertrouw op de Heere niet louter met een gevoel voor een paar grote, geestelijke dingen, maar vertrouw op Hem in alles, voor altijd, zowel voor tijd als eeuwigheid, voor lichaam en ziel. Zie, hoe de Heere de wereld ophangt aan niets dan Zijn eigen woord! Zij heeft noch steun noch stut. Gindse grote hemelboog blijft staan zonder een steunpilaar of een houten middelpunt. De Heere kan en wil elke last dragen, die het geloof Hem ooit kan opleggen. De grootste moeilijkheden zijn licht voor Zijn macht en de donkerste verborgenheden zijn duidelijk voor Zijn wijsheid. Vertrouw op God geheel en al. Leun, en leun sterk, ja, kun met geheel je gewicht, en met elk ander gewicht op de machtige God van Jakob.
De toekomst kun je veilig overlaten aan de Heere, die eeuwig leeft en nooit verandert. Het verleden ligt thans in de hand van je Zaligmaker, en je zult er nooit om worden veroordeeld, wat het ook geweest mag zijn, want de Heere heeft al je ongerechtigheden in het midden van de zee geworpen. Geloof op dit moment in je huidige voorrechten. Je bent verlost. Als je gelooft in de Heere Jezus, bent je overgegaan van de dood in het leven, en je bent verlost. In de vroegere dagen van de slavernij bracht een dame haar zwarte slavin mee aan boord van een Engels schip, en zei lachend tegen de kapitein: “Ik veronderstel, dat als ik en tante Chloe naar Engeland zouden gaan, zij dan vrij zou zijn.”
“Mevrouw,” zei de kapitein, “zij is nu al vrij. Op het ogenblik, dat zij aan boord kwam van een Engels vaartuig, was zij vrij.”
Toen de negervrouw dit wist, verliet zij het schip niet meer – zij dacht er niet aan. Het was niet de hoop op vrijheid, die haar moedig maakte, maar het feit van de vrijheid. Zo hóóp je ook nu niet slechts op het eeuwige leven, maar “wie in Hem gelooft, hééft eeuwig leven.” Aanvaard dit als een feit, geopenbaard in het heilig Woord, en begin in overeenstemming daarmee je daarin te verheugen. Redeneer er niet over en trek het niet in twijfel. Geloof het en spring op van vreugde.
Ik zou graag willen, dat mijn lezer door te geloven in de Heere Jezus, geloofde in de eeuwige zaligheid. Wees niet tevreden met de opvatting, dat je een nieuwe geboorte kunt ontvangen, die zal afsterven; een hemels leven, dat zal eindigen; een vergeving, die zal worden herroepen. De Heere Jezus geeft Zijn schapen een eeuwig leven, en rust niet, voordat je het bezit. Welnu, als het eeuwig is, hoe kan het dan afsterven? Word dan volkomen zalig, voor eeuwig. Er is “een levend en onvergankelijk zaad, dat leeft en blijft voor eeuwig.” Word niet van de wijs gebracht door een verandering van voorbijgaande aard, een soort genade, die alleen zal bloeien om te verwelken. Je vertrekt nu met de trein van de genade – neem een kaartje voor de gehele reis. Ik heb niet de opdracht om een zaligheid van tijdelijke duur te prediken. Het Evangelie, dat mij bevolen wordt je voor te houden, is: “Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.” Hij zal worden verlost van de zonde, van een terugvallen in de zonde, van een afwijken naar de brede weg. Moge de Heilige Geest je ertoe brengen niets minder te geloven dan dat.
“Bedoelt u,” zegt iemand, “dat ik moet geloven, als ik eenmaal op Christus vertrouw, dat ik zal zalig worden, welke zonde ik ook wil bedrijven?”
Ik heb nooit ook maar iets van dien aard gezegd. Ik heb de ware verlossing beschreven als een volkomen hartsverandering van zo’n radicale aard, dat zij al je smaak en begeerten verandert. En ik zeg, dat als er in je zo’n verandering door de Heilige Geest is gewrocht, deze blijvend zal zijn, want het werk van de Heere is niet als het goedkope werk van de huidige dag, dat spoedig in stukken valt. Vertrouw je toe aan de Heere, opdat Hij je moge vasthouden, hoelang je ook mag leven, en hoezeer je ook zult worden verzocht. En: “u geschiede naar je geloof.” Geloof in Jezus voor een eeuwig leven.
Och, dat je ook op de Heere Jezus mocht vertrouwen aangaande het lijden van deze tegenwoordige tijd! In de wereld zult gij verdrukking hebben. Leer te weten door het geloof, dat alle dingen medewerken ten goede, en onderwerp je dan aan de wil van de Heere.
Let eens op het schaap, wanneer het wordt geschoren. Als het volkomen stil ligt, zal de schaar het niet bezeren; als het tegenstribbelt, of zich zelfs maar terugtrekt, is het mogelijk, dat het wordt gestoken. Onderwerp je onder de hand van God, en het leed zal zijn scherpte verliezen. Eigenzinnigheid en murmureren veroorzaakt ons honderdmaal meer smart dan onze tegenspoed op zichzelf. Geloof dan in je Heere, opdat je er zeker van bent, dat zijn wil veel beter moet zijn dan de uwe, en onderwerp je daarom er niet alleen aan, maar verheug je er zelfs in.
Vertrouw op de Heere Jezus op het punt van de heiligmaking. Bepaalde vrienden schijnen te denken, dat de Heere Jezus hen niet volkomen kan heiligen, naar geest, ziel en lichaam. Vandaar, dat zij vrijwillig ruimte geven aan bepaalde zonden, met de bewering, dat er toch niets tegen te doen is, maar dat ze, zolang zij leven, in die bijzondere vorm aan de duivel schatting moeten betalen. Buig niet lafhartig je hals in slavernij onder enige zonde, maar strijd krachtig voor de vrijheid. Of het nu toorn, of ongeloof, of traagheid of enige andere vorm van ongerechtigheid is – wij kunnen door de genade van God de Kanaaniet uitdrijven, en wat meer is, wij moeten hem uitdrijven. Geen deugd is onmogelijk voor hem, die in Jezus gelooft, en geen zonde behoeft over hem de overwinning te behalen. Inderdaad, er staat geschreven: “De zonde zal over u geen heerschappij hebben, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Geloof in een hoge mate van vreugde in de Heere, en in gelijkheid aan Jezus, en in vooruitgang om deze kostbare dingen ten volle te bezitten. Want als je gelooft, dan zal van je gelden: “Alle dingen zijn mogelijk degene, die gelooft”. En hij, die de voornaamste van de zondaren is, staat misschien toch geen streep achter bij de grootste van de heiligen.
Bedenk dikwijls over de vreugde van de hemel. Dat is een machtig geloof, en toch is het niet meer dan wij behoren te bezitten. Binnen zeer korte tijd zal de mens, die in de Heere Jezus gelooft, bij Hem zijn, waar Hij is. Dit hoofd zal een kroon dragen; deze ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid; deze oren zullen Zijn dierbare stem horen; deze ziel zal in de heerlijkheid zijn. En dit armzalige lichaam zal worden opgewekt uit de dood en in onverderfelijkheid met de volmaakte ziel worden verenigd. Heerlijkheid, heerlijkheid, heerlijkheid! En dan zó nabij, zó zeker. Laten wij direct de muziek repeteren en bij voorbaat de gelukzaligheid genieten.
Maar iemand zegt: “Wij zijn daar nog niet.” Nee, maar het geloof vervult ons met verrukking bij het zalig vooruitzicht, en intussen ondersteunt het ons onderweg.
Lezer, ik verlang ernaar, dat je een krachtig geloof mag hebben in de Heere alleen. Ik zou graag willen, dat je geheel op de rots ging staan, en geen voet meer op het zand zet. Vertrouw op God in alle dingen in dit vergankelijk leven. En vertrouw op Hem alleen. Dit is de weg naar het leven. Ik weet het bij ondervinding. De arm van God alleen is ruim voldoende om op te leunen.
Ik wil je iets meedelen uit de ervaring van een arbeider, die ik heb gekend. Hij vreesde God boven velen, en was grondig onderwezen door de Geest. De man was bedreven in het onderhouden van heggen en in het graven van sloten. Maar nog krachtiger in een eenvoudig vertrouwen. Hier is een voorbeeld van de manier, waarop hij het geloof beschreef. “Het was een strenge winter, en ik had geen werk, en geen brood in huis. De kinderen schreiden. De sneeuw lag hoog, en mijn weg was donker. Mijn oude baas zei tegen me, dat ik wat hout mocht hebben, als ik het nodig had. Ik dacht, dat een beetje vuur de arme kinderen zou verwarmen, en ik ging erop uit met mijn hakmes om wat brandstof te halen. Ik stond bij een sloot vol met sneeuw, die zich daarin vele voeten diep had opgehoopt – ik wist werkelijk niet hoe diep. Terwijl ik een slag deed naar een beetje hout, glipte mijn kapmes uit mijn hand, en viel regelrecht naar beneden in de sneeuw. Ik kon niet verwachten, dat ik het daarin terug kon vinden. Terwijl ik daar stond zonder voedsel, zonder vuur, en het kapmes weg, scheen iets tot mij te zeggen: ‘Will Richardson, kun je nu op God vertrouwen?’ en mijn gehele ziel zei: ‘Dat kan ik’.
Dit is waar geloof – het geloof, dat in God gelooft, wanneer alle uiterlijke verschijnselen erop duiden, dat Hij liegt. Het geloof, dat gelukkig is met God alleen, wanneer alle vrienden je de rug toekeren.
Beste lezer, mocht u en ik dit kostbaar geloof bezitten, dit werkelijke geloof, dit Godverheerlijkend geloof. De waarheid van God verdient het; Zijn liefde maakt er aanspraak op; Zijn getrouwheid dwingt het af. Gelukkig is hij, die het bezit! Hij is de man, aan wie de Heere zijn liefde betoont, en de wereld zal dat weten, voordat alles voleindigd is.
Tenslotte is het allerbeste geloof een geloof voor elke dag. Het geloof, dat zich bezig houdt met brood en water, jassen en kousen, kinderen en vee, huishuur en het weer. De uiterst verfijnde banketbakkersgodsdienst, die alleen op zondagen geldig is, en in salonsamenkomsten en – Bijbellezingen, zal nooit een ziel in de hemel brengen, voordat het leven één lange conferentie wordt, en er zeven sabatten zijn in een week. Het geloof is juist op zijn best, wanneer het gedurende vele jaren, maand na maand, voortploetert, vertrouwend op de Heere voor de zieke echtgenoot, de verzwakte dochter, de achteruitgaande zaak, de onbekeerde vriend, en dergelijke dingen. Het geloof helpt ons ook de wereld te gebruiken als niet misbruikende. Het is nuttig bij zwaar werk en bij de dagelijkse plicht. Het is geen engelachtige zaak voor hemelen en sterren, maar genade voor een mens, thuis, in keukens en werkplaatsen. Het is een soort ‘manusje van alles’, en het is thuis in alle soorten van arbeid, en in elke maatschappelijke stand. Het is een genade voor elke dag, het gehele jaar door. Een heilig vertrouwen op God is nooit zonder werk. De waar van het geloof wordt aan het hemelhof zó gewaardeerd, dat het altijd een of ander fijn werkstuk op de wagen of in de oven heeft.
De mensen verbeelden zich, dat helden alleen bij bijzondere gelegenheden worden verwekt, maar in werkelijkheid zijn de dapperste helden eenvoudig, en zij gaan vaker schuil in de verborgenheid dan dat zij, opgemerkt in het openbaar, op een platform worden geplaatst. Het vertrouwen op de levende God is het metaal, waaruit heldhaftigheid wordt gemunt. Volharding in weldoen is één van de akkers, waarop het geloof geen bloemen, maar de tarwe van zijn oogst voortbrengt. Voortploeteren in zwaar werk, een gezin grootbrengen van een paar shillingen in de week, aanhoudend pijn verdragen met geduld, enzovoort – dat zijn de dappere heldendaden, waardoor God wordt verheerlijkt, door de gelederen van Zijn gelovig volk.
Lezer, u en ik zullen hierin éénsgeestes zijn: wij willen er niet naar smachten om groot te zijn, maar wij willen begeren goed te zijn. Daartoe willen wij ons verlaten op de Heere, onze God, van wie wij zijn, en die wij dienen. Wij willen Hem vragen, ons geheel heilig te maken elke dag van de week. Wij willen tot onze God bidden, zowel met het oog op onze dagelijkse bezigheden, als op de zaligheid van onze ziel. Wij willen even goed op Hem vertrouwen met betrekking op onze boerderij, en onze knolrapen, en onze koeien, als met het oog op onze geestelijke voorrechten en onze hoop op de hemel. De Heere Heere is de God van ons huis. Jezus is onze Broeder, geboren voor tegenspoed, en de Heilige Geest is onze Trooster in elk uur van beproeving. Wij hebben geen ongenaakbare God. Hij hoort, Hij heeft medelijden, Hij helpt. Laten wij op Hem vertrouwen zonder onderbreking, zonder twijfel, zonder aarzeling.
Het leven van het geloof is een leven binnen de enge poort van God. Als wij tot nu toe bevend hebben buiten gestaan in de wijde wereld van ongeloof, moge de Heilige Geest ons dan nu ertoe in staat stellen de grote, beslissende stap te doen, en te zeggen, eens en voor altijd: “Heere, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.”