Jezus, onze Heere. Rom. 4:24
Het maakt een deel uit van het geloof, om grote tegenstellingen aan te nemen, indien zij in het Woord zijn neergelegd en ze tot een deel te maken van zijn dagelijkse spraak.
Deze naam, Heere, vormt een grote tegenstelling met de vleeswording en de vernedering.
In de kribbe, in armoede, schande en dood was Jezus nog altijd Heer.
Deze vreemde toestanden voor “onze Heere” zijn geen moeilijkheden voor dat geloof, dat de vrucht is van de Geest.
Want dat geloof ziet in de dood van Jezus een kostelijke reden om onze Heere te wezen. (Fil. 2:7-11). “Daarom heeft God hem ook uitermate verhoogd.”
Het verlustigt zich er in als zijnde een vrucht van de opstanding, zonder dood zou er geen opstanding hebben kunnen zijn. (Hand. 2:32-36).
Onder alle tegenstand, verduurd door Jezus hoort het de stem van Jehovah, die Jezus uitroept als Heere over allen. (Ps. 2:11).
Het gebeurt nooit, dat ons geloof in Jezus voor de zaligheid, Hem ons minder eerbiedig doet beschouwen als de Heere over allen. Hij is “Jezus” en tevens “onze Heere,” “Een Kind geboren en toch onze Koning.” “Mijn geliefde” en toch “Mijn Heere en mijn God.”
Ons eenvoudig vertrouwen op Hem, onze gemeenzame liefde voor Hem, ons vrijmoedig naderen tot Hem in het gebed en het meeste van alles, onze huwelijksvereniging met Hem, laten Hem altijd blijven “onze Heere.”
I. Zijn tedere neerbuigendheid maakt die titel dierbaar. “Jezus, onze Heere,” is een liefelijke naam voor het hart van de gelovigen.
1. Wij wensen Hem die titel te geven, in het bijzonder als Mens, die “overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.” (Rom. 4:25). Als Jezus van Nazareth is Hij Heere.
2. Wij erkennen Hem des te volkomener en met des te minder voorbehoud als onze Heere, omdat Hij ons heeft liefgehad en zich voor ons heeft overgegeven.
3. In alle voorrechten, ons geschonken, is Hij Heere: In onze zaligheid: wij hebben “Christus Jezus, de Heere” aangenomen. (Col. 2:6). In de gemeente vinden wij Hem als het Hoofd van het lichaam, aan wie allen onderdanig zijn. (Ef. 5:23). In ons levenswerk is Hij Heere. “Wij leven de Heere.” (Rom. 14:8). “Dankende God in de naam van onze Here Jezus Christus.” (Ef. 5:20). In de opstanding is Hij de eerstgeborene uit de doden. (Col. 1:8). Bij zijn wederkomst zal zijn verschijning de grootste heerlijkheid wezen. (Tit. 2:13). In de eeuwige heerlijkheid wordt Hij tot in eeuwigheid aanbeden. (Openb. 5:12,13).
4. In onze liefelijkste gemeenschapsoefening aan zijn tafel is Hij “Jezus, onze Heere.” Het is de tafel van de Heere tafel; het Avondmaal van de Heere, de drinkbeker van onze Heere; het lichaam en bloed van de Heere; en ons doel is de dood van de Heere te verkondigen. (1 Cor. 11:20,26,27,29).
II. Ons liefhebbend hart leest die titel met zeer bijzondere nadruk.
1. Hem alleen geven wij die titel. Mozes is een dienstknecht, Jezus alleen is Heere. “Eén is uw Meester.” (Matt 23:8,10).
2. Aan Hem graag en van harte. Het is ons een genot om Hem te huldigen.
3. Aan Hem zonder voorbehoud. Wij wensen Hem volkomen te gehoorzamen.
4. Aan Hem in alle wetgeving en alle onderwijs van de waarheid. Hij is Meester en Heere. Zijn woord beslist voor de praktijk en voor de leer.
5. Aan Hem in alle bestuur van de gemeente en in de voorzienigheid. “Hij is de Heere, Hij doet wat goed is in zijn ogen,” (1 Sam. 3:18).
6. Aan Hem met vertrouwen, voelend dat Hij volkomen goed als Heere zal weten te handelen. Geen koning kan zo wijs, zo goed en zo groot zijn als Hij. (Job 1:21).
7. Aan Hem tot in eeuwigheid. Hij heerst in de gemeente zonder een opvolger te hebben. Thans, gelijk als in de eerste dagen, noemen wij Hem Meester en Heere. (Heb. 7:3).
III. Wij vinden veel liefelijkheid in dit woord “onze”.
1. Het doet ons denken aan ons persoonlijk deel aan de Heere.
Ieder gelovige gebruikt deze titel in het enkelvoud en noemt Hem met zijn hele hart “Mijn Heere.” David schreef: “Jehovah heeft tot mijn Heere gesproken.” Elisabeth sprak van “De moeder mijns Heeren.” Magdalena zei: “Zij hebben mijn Heere weggenomen.” Thomas zei: “Mijn Heere en mijn God.” Paulus schreef: “De kennis van Christus Jezus, mijn Heere,” enz.
2. Het brengt ons een menigte van broeders voor de geest; want het is in vereniging met hen, dat wij zeggen “Onze Heere”; en zo doet het ons denken aan elkaar. (Ef. 3:14-15).
3. Het kweekt eenheid en schept een heilige aanhankelijkheid aan elkaar, als wij ons allen verzamelen rondom “een Heere.” De heiligen van alle eeuwen zijn daarin één.
4. Zijn voorbeeld als Heer kweekt practische liefde. Herinner u de voetwassing en wat Hij bij die gelegenheid gesproken heeft. (Joh. 13:14).
5. Onze ijver om Hem Heere te maken verbiedt alle eigen verhoging. “Gij zult niet Rabbi genaamd worden want Eén is uw Meester, namelijk Christus,” enz. (Matt. 23:8-10).
6. Zijn positie als Heere herinnert ons aan het vertrouwen van de gemeente bij het doen van zijn werk. “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ga dan heen, onderwijs al de volkeren,” enz. (Matt. 28:18-19). “De Heere brengt mede tot stand.” (Mark. 16:20).
7. Onze gemeenschappelijke blijdschap in Jezus, als onze Heere, wordt een blijk van genade en dus ook van eenheid onder elkaar. (1 Cor. 12:3).
Laat ons Jezus aanbidden als onze Heere en onze God.
Laat ons Hem navolgen in zijn nederigheid en in zijn liefde.
Laat ons Hem dienen, gehoorzamend aan zijn geboden.