Om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Romeinen 3:24
De heuvel van vertroosting is de heuvel Calvarië. Het huis van vertroosting is gebouwd van het hout des kruises. De tempel van hemelse drank en hartversterking is gegrond op de gespleten rots, gespleten door de speer die haar zijde doorboorde. Geen toneel in de heilige geschiedenis verblijdt de ziel ooit zo zeer dan het toneel op Calvarië.
O, is ‘t niet vreemd, het donkerst uur,
Ooit opgedaagd voor deze onze aard,
Is meer dan engelenzang ons waard;
Kweekt meer het koestrendst liefdevuur;
Maar tot het kruis wendt zich des zondaars oog,
Daar waar de star van Bethlehem rijst omhoog.
Nergens vindt de ziel ooit zulke troost dan op diezelfde plek waar de ellende regeerde, waar de droefheid zegepraalde, waar de doodsangst zijn toppunt bereikte. Daar heeft de genade een fontein gegraven die altijd springt met wateren als kristal, waarvan elke druppel bekwaam is om de weeën en doodsangsten van de mensheid te verlichten. U hebt uw tijden van droefheid gehad, broeders en zusters in Christus Jezus! En u zult belijden, dat het noch op de Olijfberg, noch op de Sinaï, noch op Thabor was dat u troost verkreeg; maar Gethsémané, maar Gabbatha, maar Golgotha zijn een middel van vertroosting voor u geweest. De gesel van Gabbatha heeft uw zorgen vaak weggegeseld, en het gekerm van Calvarië heeft al het andere gekerm doen vluchten Wij hebben dus deze morgen een onderwerp, hetwelk naar ik vertrouw, het middel kan zijn om Gods heiligen te vertroosten, aangezien het bij het kruis begint, en vandaar uitloopt in een rijke stroom van altijddurende zegen voor alle gelovigen.
Zoals u opmerkt hebben wij in onze tekst, ten eerste, de verlossing van Christus Jezus; ten tweede de rechtvaardiging van zondaren, die eruit voortvloeit en dan ten derde, de manier van het schenken van deze rechtvaardiging: “om niet uit Zijn genade”.
I. Ten eerste dan; wij hebben de verlossing die in of door Jezus Christus is. Het beeld van de verlossing is zeer eenvoudig en wordt in de Schrift heel vaak gebruikt. Wanneer een gevangene in hechtenis genomen is en door de een of andere barbaarse macht tot slaaf gemaakt is, dan is het altijd gebruikelijk geweest dat er een losprijs uitbetaald wordt, voordat hij op vrije voeten gesteld kan worden. Daar wij nu door de val van Adam geneigd zijn tot schuldigheid en inderdaad werkelijk schuldig zijn, zo waren wij door het onberispelijke vonnis van God aan de wraak van de wet overgegeven. Wij waren in de handen van de gerechtigheid gegeven. De gerechtigheid eiste dat wij eeuwig gebonden slaven van haar zouden zijn, tenzij wij een losprijs konden betalen, waardoor onze ziel verlost kon worden. Wij waren zoals ons gezang het uitdrukt: ‘bankroete schuldenaars’geworden. Een dwangbevel werd bij ons thuis gebracht en alles wat wij hadden werd verkocht. Wij waren naakt achtergelaten, en jammerlijk en arm en wij konden dan ook geenszins een losprijs vinden. En toen was het dat Christus tussentrad en Borg voor ons bleef en in de plaats van al de gelovigen de losprijs of het rantsoen volledig betaalde, opdat wij in dat uur bevrijd mochten zijn van de vloek van de wet en van de wraak van God; en rein, vrij, gerechtvaardigd door Zijn bloed heengingen.
Laat mij proberen om u enige eigenschappen van de verlossing die in Christus Jezus is aan te tonen. Gedenkt dan aan de menigte die Hij verlost heeft, niet alleen mij, niet alleen u, maar een schare die niemand tellen kan en die het aantal sterren aan de hemel zover in aantal overtreffen zodat zij alle menselijke berekeningen te boven gaan. Christus heeft voor Zichzelf enigen gekocht uit alle koninkrijken, naties en tongen onder de hemel. Hij heeft sommigen van de mensen verlost uit iedere stand, van de hoogste tot de laagste, van iedere huidskleur, zwarten en blanken, uit iedere hoek van de maatschappij, de besten en de slechtsten. Voor sommigen van deze soorten van mensen heeft Jezus Christus Zichzelven overgegeven tot een losprijs, opdat zij door Hem vrijgekocht werden.
Wat nu dit rantsoen betreft hebben wij op te merken dat het geheel betaald werd en dat het geheel ineens betaald werd. Toen Christus Zijn volk verloste, deed Hij het volkomen. Hij liet geen enkele penning onbetaald; zelfs niet het kleinste gedeelte van de schuld liet Hij staan om later door henzelf betaald te worden. God eiste van Christus de betaling voor de zonden van al Zijn volk. Christus stond er goed voor en betaalde tot de laatste penning wat Zijn volk schuldig was. Het offer van Golgotha was geen gedeeltelijke betaling. Het was geen halve schulduitdelging. Het was een volledige en algehele betaling, en het verwierf een volledige en algehele kwijtschelding van al de schulden van al de gelovigen die geleefd hebben, die nog leven en die leven zullen tot de voleinding des tijds.
Op die dag toen Christus aan het kruis hing liet Hij geen enkele penning voor ons over om zelf te betalen als een voldoening bij God. Hij liet zelfs geen draad of schoenriem over die Hij niet betaald had. De eisen van de wet werden daar en toen in haar geheel betaald door Jehova-Jezus, de grote Hogepriester van al Zijn volk. En, geloofd zij Zijn naam, Hij betaalde het allemaal in één keer. Zo onberekenbaar groot was het rantsoen, zo vorstelijk en rijk was de prijs die voor onze zielen geëist werd, dat men had kunnen denken dat het wonderbaarlijk was indien Christus die in gedeelten betaald had. Nu een gedeelte en dan weer een gedeelte. Rantsoenen van koningen zijn soms in gedeelten betaald met tussenpozen van jaren.
Maar alzo niet bij onze Zaligmaker. Eens en voor alles gaf Hij Zichzelven tot een offer. Ineens telde Hij de prijs neer, en zie: “Het is volbracht”, zonder iets over te laten dat Hij nog doen of dat wij nog volbrengen moesten. Hij deed geen gedeelde betaling, Hij verklaarde ook niet dat Hij wederkomen zou om nog eens te sterven, of dat Hij nog eens zou lijden, of dat Hij nog eens zou gehoorzamen. Maar op de nagel van Zijn kruis betaalde Hij tot de laatste penning de losprijs van al Zijn volk en gaf Hij hun de volledige vrijbrief en nagelde Hij die vrijbrief aan het kruis en zeide: “Het is geschied, het is geschied; Ik heb het handschrift, in inzettingen bestaande, weggenomen; Ik heb het op het kruis genageld; wie is het die Mijn volk veroordelen of enige beschuldiging tegen hen inbrengen zal? Want ik heb hun overtredingen uitgedelgd als een nevel, en hun zonden als een wolk.” En toen heeft Christus deze gehele losprijs betaald. Merkt wel op dat Hij het alles Zelf deed. Hij was daarin zeer bijzonder. Simon van Cyrene mocht het kruis helpen dragen, maar Simon van Cyrene mocht er niet op genageld worden. De heilige kring van Calvarië was voor Christus alleen bewaard.
Twee kwaaddoeners waren daar met Hem. Geen rechtvaardige mensen, opdat niet iemand zeggen zou dat de dood van die twee rechtvaardigen de Zaligmaker hielp. Twee kwaaddoeners hingen daarnaast Hem, opdat de mensen zouden zien dat er majesteit was in Zijn ellende en dat Hij de mensen kon vergeven en Zijn vrijmacht betonen zelfs toen Hij stervende was. Er waren geen rechtvaardige mannen daar die leden. Geen discipel deelde Zijn dood. Petrus werd daar niet naartoe gesleept om onthoofd te worden. Geen Johannes werd naast Hem aan het kruis genageld. Hij was daar alleen gelaten. Hij zegt: “Ik heb de pers alleen getreden, en niemand van de volken was met Mij.” De gehele ontzettende schuld was op Zijn schouders gelegd. Het gehele gewicht van al de zonden van Zijn volk was op Hem geplaatst. Een ogenblik scheen Hij eronder te wankelen: “Vader, indien het mogelijk is. ” Maar Hij stond weer overeind: “Doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede.”
Het geheel van de straf van al Zijn volk was in één beker uitgegoten. Geen sterfelijke lip had er ook maar één teug uit kunnen nemen. Toen Hij hem aan Zijn lippen zette, was die beker zo bitter, dat Hij er haast van walgde: “Laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan”; maar Zijn liefde tot Zijn volk was zo sterk dat Hij de beker in Zijn beide handen nam, en: Met één ontzettende teug van liefde dronk Hij de verdoemenis leeg, voor al Zijn volk. Hij dronk haar geheel uit. Hij leegde haar geheel. Hij verdroeg haar geheel; zodat er nu voor eeuwig geen vlammen van de hel, geen fakkels van kwelling voor hen zijn. Zij hebben geen eeuwige wee. Christus heeft alles geleden, wat zij hadden behoren te lijden, en zij moeten en zullen vrij heengaan. Het werk was volkomen door Hemzelf gedaan, zonder helper.
En merkt nu ook op dat het aangenomen werd. In der waarheid, het was een deugdelijk rantsoen. Wat kon dit rantsoen evenaren? Een Ziel: “geheel bedroefd tot de dood toe” een lichaam door marteling opengereten; een dood van de onmenselijkste soort, en een doodsangst zo groot dat geen tong het uitspreken kan, noch dat de geest van de mensen Zijn verschrikkingen kan verbeelden. Het was een deugdelijke prijs.
Maar zeg mij: Werd de prijs aangenomen? Soms werden er prijzen betaald, of liever aangeboden die nooit aangenomen werden door de partij aan wie zij aangeboden werden; en dan werd de slaaf ook niet vrijgelaten. Maar deze prijs werd aangenomen! Ik zal u het bewijs tonen. Toen Christus verklaard had dat Hij de schuld van Zijn volk zou betalen, zond God de gerechtsdienaar om Hem ervoor in hechtenis te nemen. Deze nam Hem in hechtenis in de hof van Gethsémané, en greep Hem en sleepte Hem voor de rechterstoel van Pilatus, en vandaar naar die van Herodes, en naar de rechterstoel van Kajafas. De betaling geschiedde in haar geheel en Christus werd in het graf gelegd. Hij was daar opgesloten in een lage gevangenis totdat de aanneming van de betaling in de hemel vastgesteld en afgekondigd zou zijn. De Borg zou Zijn weg gaan zodra als Zijn verbintenissen van het borgschap vervuld waren.
Aanschouw nu de begraven Jezus. Hij is in het graf. Het is waar dat Hij de gehele schuld betaald heeft, maar de vrijbrief is nog niet gegeven. Hij sluimert in gindse enge spelonk. Hij is erin verzekerd met een zegel op een reusachtige steen. Hij slaapt nog in Zijn graf; nog is van de aanneming door God geen verzekering gedaan. De engelen zijn nog niet van de hemel gekomen om te zeggen: “De daad is geschied, God heeft Uw offer aangenomen.” Nu is er de crisis, het beslissende uur van deze wereld. Ze hangt bevende in de weegschaal. Zal God het rantsoen aangenomen hebben, of niet? Wij zullen zien. Een engel komt van de hemel met een alles te boven gaande schittering. Hij rolt de steen weg en de Gevangene komt te voorschijn. Geen boeien zijn er aan Zijn handen, en het grafkleed heeft Hij achtergelaten. Hij is vrij, om nooit meer te lijden, nooit meer te sterven. Indien nu Jezus de schuld niet betaald had, zo zou Hij nimmer in vrijheid gesteld zijn geworden. Indien God Zijn offerande niet aangenomen had, zo zou Hij tot op dit ogenblik in Zijn graf geweest zijn. Hij was nooit uit Zijn graf opgestaan. Maar Zijn opstanding was een bewijs dat God Hem aangenomen had, Hij zeide: “Ik heb een vordering op U gehad tot op dit uur; die vordering is nu betaald; ga Uw weg.” En de dood gaf zijn koninklijke Gevangene terug, de steen werd in de hof gerold, en de Overwinnaar kwam eruit en leidde de gevangenis gevangen.
Daarenboven gaf God nog een tweede bewijs van aanneming; want Hij nam Zijn eniggeboren Zoon in de hemel op, en zette Hem aan Zijn rechterhand, ver boven alle machten en krachten; en daarmee wilde Hij tot Hem zeggen: “Zit op de troon, want U hebt de onmetelijke daad volbracht; al Uw werken en al Uw ellenden zijn aangenomen als het rantsoen van de mens.” O mijne geliefden bedenkt het, welke een verheven schouwspel het moet geweest zijn toen Christus in de heerlijkheid opsteeg. Welk een edel getuigschrift moet het geweest zijn van Zijns Vaders aanneming van Hem! Is het u niet als zag u het toneel op aarde? Het is zeer eenvoudig. Enkele discipelen staan op een heuvel, en Christus rijst in de lucht met een langzame en statige beweging, net als een engel die zich op zijn weg voortspoedt met zachte tred.
Kunt u zich voorstellen wat er daar voorviel? Kunt u één ogenblik bevatten hoe de engelen toen de machtige Overwinnaar de poorten van de hemel binnentrad, Hem tegemoet kwamen? Hoe zij, gelijk de dichter zegt, Zijn zegekoets van de hoge meebrachten, om Hem naar Zijn troon te voeren? Hoe zij met hun zegevierende vleugelen klapwiekten en uitriepen: “Het heerlijke werk is gedaan!” Kunt u zich indenken hoe hard de toejuichingen waren, toen Hij de poorten van de hemel binnentrad? Kunt u zich er een begrip van vormen hoe zij elkaar verdrongen, om te aanschouwen hoe Hij zegepralende en rood uit het gevecht terug kwam? Ziet u Abraham, Izak, Jacob, en al de verloste heiligen komen om de Zaligmaker en de Heere te aanschouwen? Zij hadden verlangd naar de dag waarop zij Hem zien zouden, en nu aanschouwen hun ogen Hem in vlees en in bloed, de Overwinnaar over dood en hel! Wat dunkt u, ziet u Hem met de hel aan Zijn wagenwielen geketend, met de dood als een gevangene meegesleurd, door de koninklijke straten van de hemel gaan?
O welk een schouwspel was het op die dag! Geen Romeinse krijgsheld had ooit zulk een triomftocht. Geen sterfelijk oog staarde ooit op zulk een majestueus toneel. De pracht van het gehele heelal, de koninklijke praal van de gehele schepping, van cherubim en van serafim, al de geschapen machten, zetten luister bij aan dit toneel; en God Zelf, de Eeuwige, bekroonde alles toen Hij Zijn eniggeboren Zoon aan Zijn hart drukte, en sprak: “Wel gedaan, wel gedaan. U hebt voleindigd het werk dat Ik U gegeven had om te doen. Rust hier eeuwig uit, U die Ik heb aangenomen.” Maar Hij zou die triomf nooit gehad hebben, indien Hij de gehele schuld niet betaald had. Zo Zijn Vader de losprijs niet had aangenomen, zou Hij nooit geëerd geworden zijn; maar, omdat Hij aangenomen was daarom zegepraalde Hij zo roemrijk. Tot dusverre dan, wat het rantsoen betreft.
II. En laat mij nu, door de hulp van Gods Geest, spreken over het uitwerksel van het rantsoen; de rechtvaardiging: “Om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is.” Welaan, wat is de betekenis van de rechtvaardigmaking? De godgeleerden zullen u het hoofd doen duizelen, wanneer u hen raadpleegt. Ik moet mijn best doen om de rechtvaardiging duidelijk en eenvoudig te maken, zelfs voor de bevatting van een kind. Voor sterfelijke mensen is er zo iets als de rechtvaardiging niet te verkrijgen, behalve in één weg. Rechtvaardiging is zoals u weet, een rechtskundige uitdrukking. Zij wordt altijd in één zin uitgedrukt, die betrekking heeft op de wet. Een gevangene wordt voor de rechtbank gesteld om onderzocht te worden.
Er is slechts één weg, waarin die gevangene gerechtvaardigd kan worden; dat is: De rechter moet hem niet schuldig bevinden; en indien hij niet schuldig bevonden wordt, zo is hij gerechtvaardigd; dat wil zeggen: Het is bewezen dat hij een rechtvaardig man is. Indien men hem schuldig vindt, kan men hem niet rechtvaardigen. De daad is geen daad die te rechtvaardigen is, indien hij er schuldig aan staat, en uit oorzaak van dezelve kan hij niet gerechtvaardigd worden. Hij mag vergeving ontvangen, maar zelfs geen koninklijke macht is in staat om de vlek uit te wissen die aan het karakter van de man kleeft. Hij is even werkelijk een misdadiger, nadat hij vergeving gekregen heeft, als dat hij dit voor die tijd was.
Er is onder de mensen geen middel om iemand van een beschuldiging die hem ten laste gelegd is, te rechtvaardigen, behalve dan, wanneer het bewezen wordt dat hij niet schuldig is. Nu, het wonder der wonderen is dit, dat het van ons bewezen is dat wij schuldig zijn, en dat wij toch gerechtvaardigd zijn. Het vonnis van schuldig is tegen ons uitgesproken, en toch, ondanks dat zijn wij gerechtvaardigd. Kan enige aardse rechtbank dat doen? Neen, het was voor het rantsoen van Christus weggelegd, om dat uit te werken, dat onmogelijk was voor iedere rechtbank op aarde. Wij zijn allen schuldig, lees het 23ste vers dat aan onze tekst voorafgaat: “Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods.” Zie daar het vonnis van de schuld ingebracht, en toch wordt onmiddellijk daarop gezegd, dat wij ‘om niet’ gerechtvaardigd worden uit Zijn genade.
Vergun mij nu dat ik u de wijze openleg, waarop God een zondaar rechtvaardigt. Ik ga een onmogelijk geval voorstellen. Een gevangene is onderzocht en ter dood veroordeeld. Hij is een schuldig man; hij kan niet gerechtvaardigd worden, omdat hij schuldig is. Maar veronderstelt nu, dat zoiets als nu volgt kon gebeuren, namelijk dat een tweede partij kon optreden, die al die schuld van die man op zich kon nemen en die in de plaats van die man kon gaan staan (en de man in de zijne) en door de een of andere verborgen werking, wat natuurlijk bij de mens onmogelijk is, die man kon worden, of het karakter van die mens zelf kon aannemen, terwijl hij, die rechtvaardige man, de rebel in zijn plaats stelt en de rebel een rechtvaardige man maakt. Wij kunnen dat in onze gerechtshoven niet doen. Indien ik voor een rechter moest verschijnen en hij zou er mee instemmen dat ik een jaar de gevangenis in moest, in plaats van een ellendeling die gisteren veroordeeld was tot een jaar gevangenisstraf, toch zou ik zijn schuld niet kunnen overnemen. Zijn straf zou ik kunnen overnemen, maar zijn schuld niet. Welnu, datgene wat vlees en bloed niet kunnen doen, dat deed Christus door Zijn verlossing.
Hier sta ik, de zondaar. Ik meld mijzelf aan als de vertegenwoordiger van u allen. Ik ben veroordeeldom te sterven. God zegt: “Elk zal die man veroordelen; Ik moet, Ik wil, Ik zal hem straffen”. Dantreedt Christus op, duwt mij opzij, en stelt Zich op mijn plaats. Wanneer de beschuldigingonderzocht wordt, zegt Christus: “Schuldig” en Hij neemt mijn schuld over, om de Zijne te zijn. Wanneer de straf moet uitgeoefend worden, treedt Christus te voorschijn. “Straf Mij”, zegt Hij, “Ikheb Mijn gerechtigheid op die man gelegd, en de zonden van die man heb Ik op Mij genomen. Vader! straf Mij, en beschouw die man, alsof hij Mij was geweest. Laat hem heersen in de hemel, laat Mij ellende lijden. Laat Mij zijn vloek lijden, en laat hem Mijn zegen ontvangen”. Deze wonderbare leervan de omwisseling van Christus met de arme zondaars, is een leer van de openbaring, want de natuur had haar nooit kunnen uitdenken. Laat mij, opdat ik geen misslag gemaakt zou hebben, mij nog eens uitdrukken. De manier waarop God een zondaar zalig maakt, is niet, zoals sommigen zeggen, dat Hij de schuld voorbijziet.
Nee, de schuld is geheel betaald geworden. God stelt een ander Persoon in de plaats van de rebel. De rebel moet sterven. God zegt, dat hij het moet. Christus zegt: “Ik wil de plaatsbekleder van de rebel zijn. De rebel zal Mijn plaats innemen, Ik zal de zijne nemen”. God stemt er mee in. Geen aardsmonarch zou de macht kunnen bezitten, om in zulk een verandering toe te stemmen. Maar de God des hemels had het recht om te doen, zoals het Hem behaagde. In zijn oneindige barmhartigheid stemdeHij in de schikking toe. “Zoon Mijner liefde”, zei Hij, “Gij moet lijden, hetgeen hij had behoren telijden; Gij moet schuldig gerekend worden, evenals hij schuldig gerekend was; en dan zal Ik op de zondaar in een ander licht zien. Ik zal op hem zien alsof hij Christus was, vol van genade en waarheid. Ik zal hem een kroon in de hemel geven en Ik zal hem een plaats in Mijn hart geven ineeuwigheid”. Dit is de manier waarop zij zalig worden. “Om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade,door de verlossing die in Christus Jezus is”.
Laat mij nu verder gaan met enige karaktertrekken van de rechtvaardiging te verklaren. Zodra een berouwhebbend zondaar gerechtvaardigd is, dan is hij gerechtvaardigd van al zijn zonden. Hier staat de mens die geheel schuldig is. Op hetzelfde ogenblik dat hij in Christus gelooft, ontvangt hij terstond vergeving en zijn zijn zonden niet langer de zijne; ze zijn in de diepten van de zee geworpen. Zij werden op de schouders van Christus gelegd, en ze zijn verdwenen. De mens staat als eenschuldeloos mens, in het oog van God aangenomen in de Geliefde. “Hoe?” zegt u, “meent u dat letterlijk?” Ja, dat doe ik. Dat is de leer van de rechtvaardiging door het geloof! De mens wordt niet langer door de Goddelijke gerechtigheid als een schuldig wezen beschouwd.
Op het ogenblik dat hij in Christus gelooft, is al zijn schuld weggenomen. Maar ik ga een stap verder. Op het ogenblik, dat hij in Christus gelooft, houdt hij niet slechts op schuldig te zijn in Gods achting, maar wat meer is, hij wordt rechtvaardig, en met verdiensten bekleed; zodat, wanneer God op de zondaar ziet, die slechts een uur geleden dood was in de zonden, Hij met even veel liefde en genegenheid op hem ziet, zoals Hij ooit op Zijn Zoon zag. Hij heeft het zelf gezegd: “Gelijk de Vader Mij liefgehad heeft, alzo heb Ik u liefgehad”. Hij heeft ons even lief, als Zijn Vader Hem liefhad.Kunt u een leer als deze geloven? Gaat zij niet alle denkbeelden te boven? Wel, het is een leer van de Heilige Geest; de leer waardoor wij hopen zalig te worden. Kan ik deze gedachte voor een niet verlicht persoon beter ophelderen? Ik wijs hem op de gelijkenis, ons voorgesteld in de profeten, de gelijkenis van Jozua de Hogepriester.
Jozua komt binnen, gekleed in de smerigste klederen (dezesmerige klederen tonen zijn zonden aan). “Neem weg de vuile klederen”; dat is de vergeving. “Zeteen reine hoed op zijn hoofd; kleed hem in een koninklijk gewaad, maak hem rijk en schoon”, dat isde rechtvaardigmaking. Maar van waar komen deze klederen? En die lompen, waar gaan zij heen? Wel, de lompen, die Jozua aan had, gaan naar Christus, en die klederen die Jozua aan kreeg, zijn de klederen die Christus droeg. De zondaar en Christus doen juist hetgeen Jonathan en David deden. Jonathan deed zijn kleed David aan en David gaf Jonathan zijn kleed. Zo neemt Christus onze zonden en wij nemen de gerechtigheid van Christus. En het is door een heerlijke plaatsbekleding en ruil van plaats, dat de zondaren vrij daar heengaan en door Zijn genade gerechtvaardigd worden. “Maar”, zo zegt iemand, “niemand is gerechtvaardigd, eer hij sterft”. Geloof mij, hij is het wel.
Terstond als de zondaar gelooft, Komt tot zijn gekruisigden God, Wijkt doemnis en vloek van zijn hoofd, Is vrijspraak zijn deel en zijn lot. Indien die jongeman, ginds tegenover mij, deze morgen wezenlijk in Christus geloofd heeft, en door een geestelijke beleving heeft verwezenlijkt hetgeen ik getracht heb te beschrijven, dan is hij nu gerechtvaardigd in het oog van God, net als dat hij het zijn zal wanneer hij voor de troon staat. De verheerlijkte geesten hierboven zijn niet aannemelijker bij God dan de arme mens hier beneden, die eens door genade gerechtvaardigd is. Het is een volkomen afwassing; het is een volkomen vergeving; een volkomen toerekening. Wij zijn ten volle, om niet, en geheel aangenomen door onze Heere Jezus Christus.
Nog één woord, voor dat ik van dit onderwerp “de rechtvaardiging” afstap. Zij, die eensgerechtvaardigd zijn, zijn onherroepelijk gerechtvaardigd. Zodra een zondaar de plaats van Christus inneemt en Christus de plaats van de zondaar, bestaat er geen gevaar voor een tweede verwisseling. Indien Christus eenmaal de schuld betaald heeft, dan is de schuld betaald, en haar betaling zal nooit nog eens gevergd worden. Indien u vergeving ontvangen hebt, zo hebt u eens en voor altijd vergeving. God schenkt iemand niet eerst een vrije vergiffenis met Zijn eigen handtekening verzegeld en trekt daarna Zijn vergeving weer in en straft de mens. Het zij verre van God dat te doen. Hij zegt,“Ik heb uw straf op Christus gelegd; u mag vrij gaan”. En daarna mogen wij ons verheugen (roemen) in de hoop der heerlijkheid Gods”, dat “wij gerechtvaardigd zijnde door het geloof, vrede hebben bijGod, door onze Heere Jezus Christus”. En nu hoor ik iemand uitroepen: “Dat is een buitengewone leer”.
Wel zo mogen sommigen denken; maar laat mij u zeggen, het is een leer die door al de protestantse kerken beleden wordt, al prediken zij die ook niet. Het is de leer van de kerk van Engeland; het is de leer van Luther; het is de leer van de presbyteriaanse kerk; het is, volgens haar belijdenis, de leer van alle Christelijke kerken; en als het ook vreemd bij u in de oren zal klinken, dan komt dat omdat uw oren vervreemd zijn, maar niet omdat het een vreemde leer is. Het is de leer van de Heilige Schrift, dat niemand hem verdoemen kan die God gerechtvaardigd heeft; en dat niemand hen beschuldigen kan voor wie Christus gestorven is, want zij zijn geheel vrij van de zonde; zodat het is, gelijk het bij één van de profeten luidt “God ziet geen zonde in Jacob, noch ongerechtigheid in Israël”. Daar hun zonden, op het ogenblik dat zij geloven, Christus toegerekend worden, houden de zonden op van hunzelf te zijn, zodat zij aangenomen zijn.
III. Vervolgens ga ik over tot het derde punt, waarover ik kort zal zijn en naar ik hoop zeer ernstig; namelijk: de wijze, waarop deze rechtvaardiging gegeven wordt. John Bunyan wilde hebben dat er sommigen zijn, die er toe gebracht zijn om te watertanden naar deze grote gave van derechtvaardiging. Zijn er niet enigen hier, die zeggen: “O, indien ik gerechtvaardigd kon worden! Maarmijnheer! ik ben een dronkaard geweest, ik ben een vloeker geweest, ik ben alles geweest wat laag en onrein is. Kan ik gerechtvaardigd worden? Zal Christus mijn zwarte zonden nemen, en zal ik Zijnwitte klederen aandoen?” Ja, arme ziel! Indien u het begeert; indien God u gewillig gemaakt heeft,indien u uw zonden belijdt, dan is Christus gewillig om uw lompen te nemen, en Zijn gerechtigheidaan u te schenken, opdat zij van u zijn in alle eeuwigheid. “Maar hoe is zij te verkrijgen?” zegt iemand, “moet ik eerst vele jaren een heilig man zijn, en haar dan toe-eigenen?” Luister! “Om niet,door Zijn genade”, “Om niet”, omdat er geen prijs voor te betalen is; “door Zijn genade”, omdat hetniet is om onze verdiensten. “Maar ach! Ik heb gebeden en ik geloof niet dat God mij vergeven zal, zo ik niet iets doe om het te verdienen”.
Ik zeg u, mijn vriend dat, indien u één enkele verdienste inbrengt, de vergeving u nooit ten deel zalvallen. God schenkt zijn rechtvaardiging “om niet” weg. Indien u iets meebrengt om haar te willenbetalen, zal Hij u dat in het aangezicht werpen, en u Zijn rechtvaardiging niet schenken. Hij geeft haar weg “om niet”.
Rowland Hill ging eens op een kermis prediken. Hij merkte dat de handelaars hun waren in het openbaar verkochten. Hij zei: “Ik ga ook een verkoop houden; ik bied wijn en melk te koop aan,zonder geld en zonder prijs. Mijn vrienden tegenover mij”, zei hij, “ondervinden grote moeilijkheden, om u tot hun prijs te doen opklimmen; mijn moeilijkheid is om u tot de mijne te doen afdalen”. Zo ishet met de mensen. Indien ik de rechtvaardiging zo kon prediken, om die door u tegen betaling van een geldstuk te doen kopen, wie zou van hier gaan, zonder gerechtvaardigd te worden? Indien ik u de rechtvaardiging kon prediken, zodat die door u verkregen kan worden door honderd uren te lopen, wie van ons zou zich niet terstond reisvaardig maken? Indien ik u een rechtvaardiging kon prediken die bestaan zou in het toedienen van zweepslagen en het martelen van zichzelf, er zouden hier maarweinigen zijn, die zichzelf niet zouden geselen, en dat zeer streng ook. Maar nu zij “om niet is, om niet, om niet!” nu lopen de mensen weg. “Hoe, moet ik haar geheel om niet ontvangen, zonder er volstrekt iets voor te doen?”
Ja, u moet haar “om niet” verkrijgen, of anders helemaal niet; zij is “om niet”. “Maar mag ik niet tot Christus gaan, mij enigszins op mijn barmhartigheid beroepen, enzeggen: Heere! rechtvaardig mij, omdat ik zo slecht niet ben als anderen?” Nee, mijnheer! dat zou niet gaan, want het is “door Zijn genade”. “Maar mag ik geen hoop koesteren, omdat ik op zondagtweemaal naar de kerk ga?” Nee, mijn vriend, het is door Zijn genade. “Maar mag ik niet de pleitgrond aanvoeren, dat ik mij voorneem beter te zijn?” Nee, mijnheer! U beledigt God door uwnagemaakte geld mee te brengen, ten einde daarmee Zijn schatten te betalen. O, wat een armzalige denkbeelden hebben de mensen van de waarde van het Evangelie van Christus, wanneer zij denken, dat zij het kunnen kopen! God wil uw roestige penningen niet hebben om er de hemel mee te kopen. Eens kreeg een rijke man die op zijn sterven lag, het in zijn hoofd, dat hij een plaats in de hemelkopen kon, door een armentehuis te laten bouwen. Een goed man stond aan zijn bed, en zei: “Hoeveel zult u nalaten?” “Twintig duizend pond”. Daarmee zou u zelfs niet genoeg grond in de hemel kunnenkopen, om er één voet neer te zetten; want de straten zijn daar van goud.
En welke waarde kan dan het goud er hebben? Het zou er als niets geacht worden, omdat zelfs de straten ermee geplaveid zijn. Nee, vrienden! Wij kunnen de hemel noch met goud, noch met goede werken, noch met gebeden, noch met iets ter wereld kopen. Maar hoe is zij te verkrijgen? Wel, de hemel is te verkrijgen enkel door het vragen. Zo velen onzer, als wij onszelf als zondaar kennen, kunnen Christus hebben, door naar Hem te vragen. Weet u dat u Christus nodig hebt? U kunt Christus hebben! “Die wil, die kome, en neme het water des levens om niet”. Maar indien u aan uw eigen begrippen blijft hangen, en zegt: “Nee mijnheer! Ik ben van plan om eerst wat goede dingen te doen en dan zal ik in Christus geloven”; zo is mijn antwoord: “U zult verdoemd worden, mijnheer! Indien u in zulke begoochelingen volhardt. Ik waarschuw u ernstig. Op die manier kunt u niet zalig worden. “Wel, maar moeten wij dan geen goede werken doen?” Gewisselijk, maar u moet niet op dezelve vertrouwen.
U moet geheel op Christus vertrouwen, en dan, daarna goede werken doen. “Maar”, zegt iemand, “mij dunkt, wanneer ik een weinig goede werken deed, dat zou een goede aanbeveling wezen, wanneer ik kwam”. Dat zouhet niet, mijnheer; zij zouden in het geheel geen aanbeveling wezen. Laat een bedelaar aan uw huis komen, met witte glitter handschoenen aan, en klagen dat hij groot gebrek lijdt en een liefdegave van u begeert, zouden de witte glitter handschoenen hem in uw liefdadigheid aanbevelen? Zou een goedenieuwe hoed, die hij ‘s morgens gekocht had, hem in uw liefdadigheid aanbevelen? “Nee”, u zou zeggen, “U bent een ellendige bedrieger; u hebt nergens gebrek aan en u zult ook niets hebben! Weg met u!”
De beste klederen voor een bedelaar zijn lompen; en de beste klederen voor een zondaar om er mee tot Christus te komen, zijn deze: dat hij juist gaat zoals hij is, met niets dan zonde aan zich. “Maar nee”, zegt u, “ik moet een weinig beter zijn en dan denk ik, dat Christus mij zal zalig maken!” U kunt niet een beetje beter worden, beproef het zolang u wilt. En behalve dat, om nu een ongerijmdheid te veronderstellen, indien u iets beter werd, u zoudt er maar te erger om zijn; want hoe erger u bent, des te beter komt u tot Christus. Indien u geheel onheilig zijt, kom tot Christus; indien u uw zonden gevoelt en van haar aflaat, kom tot Christus; al bent u de diepst gezonkene van de mensen en al is uw ziel de onreinste, kom tot Christus. Indien u gevoelt, dat u niets hebt dat u zou kunnen aanbevelen, kom tot Christus! Waag het met Hem, waag het veilig, En wantrouw alles buiten Hem.
Ik zeg dit niet, om iemand aan te raden om in de zonde voort te gaan. God verhoede zulks. Indien u in de zonde volhardt, moet u niet tot Christus komen. U kunt het ook niet, uw zonden zullen u vasthouden. U kunt niet geketend zijn aan uw galeiboei, die boei uwer zonden en toch tot Christus komen en een vrij man zijn. Nee, het is bekering, het is een onmiddellijk nalaten van de zonde. Maar let wel op: noch uw bekering, noch uw nalaten van de zonde kan u zalig maken. Het is Christus,Christus en Christus alleen”.
Maar ik weet, dat u zult heen gaan, ten minste velen onder u, en u zult beproeven om uw eigen toren van Babel op te bouwen, met als doel om de hemel te bereiken. Enigen onder u zullen deze weg inslaan om te werken en weer anderen zullen geen weg inslaan. U zult de ceremoniële weg gaan. U zult het fundament van uw gebouw leggen in de doop in uw kindsheid en daarop het gebouw plaatsen van uw belijdenis en van uw avondmaalgang. “Ik zal naar de hemel gaan”, zegt u: “Ga ik nietgetrouw naar de kerk? Vier ik de kerkelijke feesten, zoals Kerstfeest en Goede Vrijdag, niet mee?Doe ik niet meer gebeden dan anderen?” U kunt in die tredmolen lang op en neer wandelen, voordat ueen duim hoger komt. Dat is de weg niet om tot de sterren te geraken. Daar zegt iemand: “Ik zalheengaan en de Bijbel bestuderen en de rechtzinnige leer geloven en ik twijfel niet of ik zal, door derechtzinnige leer te geloven, zalig worden”. Waarlijk, dat zult u niet! U kunt niet meer zalig wordendoor de rechte leer te geloven, dan u het kunt door goede werken te doen. “Kom aan”, zegt een ander, “dat bevalt mij, ik zal heengaan en in Christus geloven en leven zoals het mij goeddunkt. Waarlijk,dat zult u niet. Want indien u in Christus gelooft, zo zal Hij u niet toelaten te leven zoals uw vlees het begeert. Door Zijn Geest zal Hij u dringen om de lusten en begeerlijkheden van het vlees te doden.
Wanneer Hij u de genade geeft om te geloven, dan zal Hij u de genade geven, om daarna een heilig leven te leiden. Wanneer Hij het geloof schenkt, dan geeft Hij u daarna goede werken. U kunt niet in Christus geloven, zo u niet van iedere verkeerdheid aflaat en besluit om Hem te dienen met het volle voornemen van het hart. Mij dunkt, ik hoor een zondaar zeggen: “Is dat de enige deur? En mag ik het wagen om er door te gaan? Dan zal ik. Maar ik versta u niet geheel en al. Ik lijk op “Vrees” die armeman in dat merkwaardige boek. Zij spreken over strijden, maar ik zie niemand om tegen te strijden,anders zou ik strijden”. Laat mij het u dan verklaren. Ik vind in de Bijbel: “Dit is een getrouw woorden aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig temaken”. Wat hebt u anders te doen, dan dit te geloven en op Hem te vertrouwen? U kunt met zo’ngeloof nooit teleurgesteld worden.
Laat mij het u nogmaals met een voorbeeld ophelderen, dat ik wel honderdmaal gebruikt heb; maar omdat ik geen ander verhaal kan vinden dat zo passend is, zal ik het nu weer gebruiken. Het geloof is iets, als dit. Er bestaat een oude vertelling van een kapitein van een oorlogsschip, wiens zoon, een jonge knaap, er veel van hield om op het tuig van het schip te lopen. En op een gegeven moment, toen hij een aapje naliep (die ook aan boord was), langs touwen op de mast liep, totdat hij ten laatste op de grote uitkijkpost terecht kwam (een mars). Zoals u weet is de mars een soort rond bord, hoog in de mast en op een aanmerkelijke hoogte van het hoofddek. Zodat er, toen de knaap eenmaal op de mars was, plaats genoeg voor hem was. Maar de moeilijkheid was hierin gelegen, dat hij, om de beste verklaring te geven die ik kan, de mast niet kon bereiken die onder het bord was. Hij was niet groot genoeg om van de mars af te klimmen en de mast daaronder te bereiken en zo naar beneden te klimmen. Hij was te klein om de mast vast te pakken. Daar zat hij dan op de mars. Hij had er op de een of andere manier weten op te klimmen, maar er af klimmen, dat kon hij niet.
Zijn vader zag dat en staarde met ontzetting naar boven. Wat moest hij doen? Binnen enkele ogenblikken zou hij op het dek te pletter vallen. Het schip schommelde erg. De jongen klemde zich met alle macht aan de mars vast. Maar nog even en dan zou hij te pletter vallen. De kapitein riep om een scheepstrompet, plaatstedie aan zijn mond en riep, “Jongen! De eerste keer dat het schip een flinke slinger zal maken, laat je je vallen in het water”. Het was inderdaad de enige weg van ontkoming. Uit de zee zou hij kunnenopgevist worden, maar als hij op het dek zou vallen dan was hij reddeloos verloren. De arme knaap zag naar beneden in de zee; het was een vreselijke diepte. Hij kon het denkbeeld niet verdragen om zich in het kolkende water beneden hem te storten. Hij zag dat het water er gevaarlijk en grimmig uitzag. Hoe kon hij er zich ooit instorten? Zo klemde hij zich met alle macht aan de mars vast, alhoewel er geen twijfel bestond of hij zou die spoedig moeten loslaten en omkomen. De vader riep om een geweer, en het geweer aanleggende zei hij, “Jongen, de eerste keer dat het schip een slinger maakt, laat je je vallen in de zee, anders schiet ik op je”.
Hij wist dat zijn vader woord zou houden.Het schip slingerde naar de ene zijde over en de knaap wierp zich uit de mast in de zee, terwijl gelijktijdig gespierde armen hem achterna sprongen. De matrozen redden hem en brachten hem op het dek. Nu zijn wij net zoals die knaap van nature in een toestand van buitengewoon gevaar, waaraan u, noch ik onmogelijk door ons zelven kunnen ontkomen. Ongelukkiglijk hebben wij, net zoals die jongen die mars, enige goede werken van ons zelven verkregen en wij klemmen ons er zodanig aan vast dat wij die nooit willen opgeven. Christus weet, dat zo wij ze niet opgeven, wij ten laatste verpletterd zullen worden, want die zandgrond van betrouwen moet ons ten verderve brengen.Daarom zegt Hij, “Zondaar laat uw eigen betrouwen varen en werp u in de zee Mijner liefde. Wij zien naar beneden en zeggen: “Kan ik behouden worden, door op God te vertrouwen? Hij ziet er uit, alsof Hij toornig op mij is en ik Hem niet zou kunnen vertrouwen. O zal de roepstem van tederebarmhartigheid u niet overreden: “Die gelooft zal zalig worden?” Moet het wapen des verderfsrechtstreeks op u gericht worden? Moet u de vreselijke bedreiging horen: “Die niet gelooft, zalverdoemd worden?”
Nu staat het er met u net zo voor als met die knaap. Uw toestand is er één van uiterst dreigend gevaar in zichzelven, en uw veronachtzaming van de raad des Vaders is een stof van nog grotere nood. Zij maakt het gevaar nog gevaarlijker. U moet geloven, anders wordt u door het verderf, waarin u reeds van nature ligt, onherroepelijk en voor eeuwig overstelpt. Laat uw greep los! Dat is het geloof, wanneer de arme zondaar zijn greep loslaat, in de diepte springt en behouden wordt; en hetzelfde dat er uitziet alsof het hem zou verdelgen, is het middel waardoor hij zalig wordt. O, gelooft in Christus, arme zondaars! Gelooft in Christus. U die uw schuld en uw ellende kent, komt, werpt uzelven op Hem. Komt en vertrouwt mijn Meester en zo waarachtig als Hij leeft, voor Wie ik sta, u zult nooit te vergeefs op Hem vertrouwen; maar u zult de vergeving van uw zonden smaken en uw weg gaan, u verblijdende in de Heere Jezus Christus.
Amen