Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht? Job 35:10
Elihu was een wijze man, buitengewoon wijs, alhoewel niet zo wijs als de alwijze Jehovah, Die licht schept in de duisternis en orde in verwarring. Elihu, die erg in verwarring is als hij ziet dat Job zo beproefd wordt, overlegt bij zichzelf wat daarvan de oorzaak kan zijn. En, wijs als hij is, noemt hij één van de meest voor de hand liggende oorzaken, ook al blijkt deze niet de juiste te zijn in de situatie van Job. Hij zegt bij zichzelf: ‘Als mensen erg beproefd en gekweld worden, is dat natuurlijk, omdat zij niet zeggen: “Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht?”, terwijl zij zich druk maken om hun zorgen en zichzelf kwellen met hun angsten. Elihu’s reden is in de meeste gevallen juist. De grote oorzaak van het verdriet van een christen, de oorzaak van de diepten van ellende waarin vele gelovigen geraken, is eenvoudig deze: terwijl zij rondkijken ter rechter- en ter linkerhand, om te zien hoe zij aan hun zorgen kunnen ontkomen, vergeten zij op te zien naar de bergen, vanwaar hun hulp werkelijk komt. Zij zeggen niet: “Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht?”
We verlaten echter dit onderzoek om stil te staan bij deze zoete woorden: “God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht”. De wereld, ofwel het aardse bestaan, heeft haar nacht. Het lijkt noodzakelijk, dat zij er één heeft. Overdag schijnt de zon en gaan de mensen naar hun werk. Maar zij worden vermoeid en de nacht valt in, als een zoete zegen van de hemel. De duisternis ‘trekt’ de gordijnen dicht en sluit het licht buiten, dat de slaap van onze ogen zou kunnen weren. En de zoete, kalme stilte van de nacht staat ons toe te rusten op ons bed om daar onze zorgen voor een moment te vergeten. Tot de morgenzon verschijnt en een engel als het ware zijn hand op het gordijn legt, het in één moment wegtrekt, onze oogleden aanraakt en ons vraagt om op te staan om ons dagelijks werk voort te zetten. De nacht is één van de grootste zegeningen, die de mens geniet. We hebben veel redenen om God ervoor te danken.
Toch is de nacht voor velen een sombere periode. ‘De pestilentie wandelt in duisternis’. Er wordt gesproken over ‘de gruwel van de nacht’. Er is de angst voor rovers en de angst om iets te overkomen en alle andere angsten, die bange mensen kennen, als zij geen licht hebben om de verschillende obstakels te onderscheiden. Juist in de nacht verbeelden mensen zich, dat er geestelijke wezens over de aarde lopen. Hoewel zij, als zij meer zouden weten, ermee in zouden stemmen, dat ‘miljoenen engelen ongezien over de aarde lopen’. Niet alleen als wij slapen, maar ook als wij wakker zijn. Deze zijn altijd rondom ons; ’s nachts niet meer dan overdag.
De nacht is voor de meeste mensen de periode van gruwel en verschrikking. Toch kent de nacht haar liederen. Heeft u nooit ’s avonds bij de zee gestaan en de kiezelsteentjes horen zingen en de golven Gods lof horen bejubelen? Of bent u nooit opgestaan van uw bed, dat u het raam van uw kamer opengooide en luisterde? Luisterde naar wat? Naar de stilte, die af en toe onderbroken werd door een suizend geluid, dat klonk als lieflijke muziek. En heeft u nooit het voorrecht gehad, dat u de gouden harp in de hemel hoorde spelen? Ontdekte u niet, dat ook de sterren, die ogen van God die op u neerkeken, monden van lofzangen waren? Dat iedere ster, zoals hij schitterde, Gods heerlijkheid zong, zingend van de welverdiende lof van Zijn Maker?
De nacht heeft zijn lofzangen. We hebben niet zoveel gevoel voor poëzie nodig om de lofzangen van de nacht te ontdekken en om de harmonie der sferen te horen, als zij de lof jubelen, die tot ons hart klinkt, ook al hoort het oor ze niet. De lof voor de almachtige God, Die het hemelse gewelf vasthoudt zonder pilaren en de sterren in hun baan voortbeweegt.
Ook de mens moet zijn nacht hebben, net als de grote wereld waarin hij leeft. Want het is waar, dat de mens net is als de wereld rondom hem. Hij is zelf een kleine wereld. Hij lijkt in bijna alles op de wereld. Zoals de wereld zijn nacht heeft, zo heeft de mens hem ook. En vele nachten hebben we. Nachten van verdriet. Nachten van vervolging. Nachten van twijfel. Nachten van verbijstering. Nachten van beproeving. Nachten van angst. Nachten van onwetendheid. Allerlei nachten, die onze geest terneerdrukken en onze ziel beangstigen. Maar gezegend zij God, dat een christen kan zeggen: ‘Mijn God geeft mij psalmen in de nacht!’
Ik neem aan, dat het niet noodzakelijk is, dat ik aantoon, dat een christen nachten heeft. Als u christen bent, weet u, dat u ze heeft. Dan heeft u ook geen behoefte aan een bewijs, want nachten ervaart u vaak genoeg. Daarom wil ik meteen naar het onderwerp gaan. En, met betrekking tot de psalmen in de nacht, wil ik opmerken:
- Hun bron. God geeft ze.
- Hun inhoud. Waar zingen we over in de nacht?
- Hun uitmuntendheid. Het zijn psalmen uit het hart en ze zijn zoet.
- Hun gebruik. Hun nut voor onszelf en voor anderen
1. De bron van de psalmen in de nacht
Wie is de Schepper van de psalmen in de nacht? God, zegt de tekst, onze Maker. Hij geeft psalmen in de nacht. Iedereen kan zingen bij daglicht. Als de beker vol is, trekt men er inspiratie uit. Als rijkdom in overvloed over hem komt, kan ieder mens zingen tot eer van God, die een overvloedige oogst geeft of een geladen koopmansschip thuisbrengt. Het is voor de eolische harp gemakkelijk om de muziek te fluisteren, als de wind blaast. De moeilijkheid is om muziek voort te brengen als de wind niet blaast. Het is gemakkelijk om te zingen, als we de noten bij daglicht kunnen lezen. Maar een bedreven zanger is híj, die kan zingen als er geen straaltje licht is om te lezen. Hij zingt uit zijn hart en niet uit een boek, dat hij ziet. Want hij is niet afhankelijk van het lezen, behalve dan uit dat innerlijke boek van zijn eigen levende geest, waaruit noten van dankbaarheid voortkomen als lofgezangen.
Niemand kan uit zichzelf een lied zingen in de nacht. Hij kan het proberen, maar hij zal ontdekken hoe moeilijk het is. Laat alles mij voor de wind gaan. Ik zal liederen weven, waar ik ook ga. Lofzangen weven van de bloemen, die op mijn pad groeien. Maar plaats me in de woestijn, waar geen bloemen zijn. Waarmee zal ik dan een koor maken tot eer van God? Hoe zal ik Hem dan kronen? Laat mijn stem vrij zijn en mijn lichaam helemaal gezond. Dan kan ik Gods lof zingen. Maar belemmer mijn tong, leg mij op het bed van wegkwijning. Dan is het niet gemakkelijk om vanuit het bed te zingen en hoge lofzangen te jubelen in de beproeving.
Geef me de zegen van geestelijke vrijheid. Laat me opklimmen tot God en dichtbij Zijn troon komen. Dan zal ik zingen, ja, zingen zo zoet als de serafs. Maar sluit me op, bind mijn geest, kortwiek mijn vleugels, maak mij buitengewoon bedroefd, zodat ik word als een oude arend. O, dan is het moeilijk om te zingen!
Het ligt niet in de kracht van een mens om te zingen, als alles tegen lijkt te zijn. Het is niet natuurlijk om in een periode van verdriet te zingen: “Prijs de Heere, o mijn ziel, en alles wat in mij is Zijn heilige Naam”, want dat zingt men bij daglicht. Maar het was een Goddelijke lofzang, die Habakuk zong in de nacht, toen hij zei: “Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal” enz., “zo zal ik nochtans in de HEERE van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in deGod mijns heils” (Hab. 3:17 en 18 SV). Ik denk, dat iedereen wel net zo’n lied als Mozes had kunnen maken aan de rand van de Rode Zee: “Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen”. De moeilijkheid zou zijn om een lied te maken voordat de Rode Zee gespleten werd en om het te zingen voordat Farao’s leger was verdronken, toen de duisternis van twijfelen angst nog op de Israëlitische menigte lag. Lofzangen in de nacht komen alleen van God. Zij liggen niet in de kracht van mensen.
Maar wat bedoelt de tekst, als deze beweert, dat God psalmen geeft in de nacht? Er zijn, denk ik, twee antwoorden op deze vraag. Het eerste is, dat in de nacht van de ervaring van een christen, God meestal zijn enige lied is. Als het daglicht in mijn hart schijnt, kan ik liederen zingen over mijn geschiktheid, liederen over mijn zoete ervaringen, liederen over mijn plichten, liederen over mijn werken. Maar als het nacht wordt, blijkt mijn geschiktheid vergaan te zijn. Mijn bewijzen, ook al zijn ze er, zijn verborgen. Ik heb niets anders om over te zingen, dan over God.
Het is vreemd, dat als God Zijn kinderen barmhartigheden verleent, zij in het algemeen hun hart meer op die barmhartigheden zetten, dan op de Gever ervan. Maar als de nacht komt en alle barmhartigheden wegveegt, dan zeggen ze meteen allemaal: ‘Nu heb ik, heilige God, niets om van te zingen dan van U alleen. Ik moet komen tot U en tot U alleen. Eens had ik bakken; ze waren vol water. Ik dronk toen van hen, maar nu zijn de stromen opgedroogd, lieve Heere. Ik drink van geen enkele stroom meer, dan van Uzelf. Ik drink van geen fontein, behalve van U.’
O, kind van God, u weet wat ik bedoel. En als u het nog niet begrijpt, zult u er te zijnertijd achterkomen. Het is in de nacht, dat we van God, van God alleen, zingen. Ieder instrument is gestemd en iedere kracht levert zijn eigen bijdrage aan het lied, terwijl we God prijzen en niets anders. Bij dag kunnen we onszelf eren, bij nacht eren we alleen God. We kunnen hoog van onszelf opgeven, als alles vreugdevol is. Maar we kunnen tot niemands lof zingen, behalve tot God, als de omstandigheden ongelukkig zijn en de voorzienigheden tegen ons lijken te zijn. God alleen kan ons voorzien van psalmen in de nacht.
God geeft echter niet alleen een psalm in de nacht, omdat Hij het enige Onderwerp is, dat dan bezongen kan worden, maar omdat Hij de Enige is, Die inspireert tot psalmen in de nacht. Breng mij een arm, droefgeestig, wanhopig kind van God. Ik kom de preekstoel op en ik probeer dierbare beloften tegen hem te zeggen en fluister zoete woorden van vertroosting tegen hem. Hij luistert niet naar me. Hij is als de dove adder, die geen acht geeft op de stem van de bezweerder. Stuur hem naar alle vertroostende godzaligen en naar al de heilige Barnabassen, die ooit gepreekt hebben. Zij kunnen weinig met hem doen. Zij zullen niet instaat zijn om een lied uit hem te krijgen, wat ze ook doen. Hij drinkt gal en alsem. Hij zegt: ‘O Heere, ik eet as als brood en vermeng mijn drank met tranen.’ Vertroost hem, zoals je kunt. U zult slechts één of twee wondervolle tonen van verdrietige overgave uit hem krijgen. U kunt geen lofpsalmen uit hem trekken, geen halleluja’s, geen vreugdevolle liederen.
Maar laat God Zélf naar Zijn kind komen in de nacht. Laat Hem in zijn oor fluisteren, als hij op bed ligt. Dan kunt u zijn ogen zien glinsteren in de nacht. Hoor je hem niet zeggen:
‘Het is een Paradijs, als U er bent. Als U vertrekt, is er de hel.’
Ik zou hem niet hebben kunnen bemoedigen. Het is God, Die het gedaan heeft, want God geeft psalmen in de nacht. Het is wonderbaarlijk, broeders, hoe één zoet woord van God vele lofzangen maakt voor christenen. Eén woord van God is als een goudstuk. De christen is de gouddelver en hij kan wekenlang die belofte uithakken. Ik kan zelf zeggen, dat ik wekenlang op één belofte geleefd heb en geen andere wenste. Ik hoefde slechts eenvoudig de belofte om te zetten in bladgoud en mijn hele bestaan te vergulden met de vreugde ervan. De christen krijgt zijn liederen van God. God geeft hem inspiratie en leert hem hoe hij moet zingen: “God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht”.
Zo dan, arme christen, u hoeft de blijdschap in uw arme hart niet zelf naar boven te halen. Ga naar uw Maker en vraag Hem om u een lofzang te geven in de nacht, want u bent een arme droge bron. U hebt gehoord dat wanneer een pomp verdroogd is, u er eerst water in moet gieten, voordat u er iets uit omhoog kunt krijgen. Christen, als u droog bent, ga naar uw God en vraag Hem om wat vreugde in u neer te gieten en u zult meer vreugde omhoog krijgen uit uw eigen hart. Ga niet naar deze of die vertrooster, want u zult ontdekken, dat het ‘Jobs vertroosters’ zijn. Maar ga eerst en voor alles naar uw Maker. Hij is de grote Componist van psalmen en de Muziekleraar. Hij, Die u kan leren hoe te zingen: “God, Mijn Maker, Die de psalmen geeft in de nacht”.
2. De inhoud van de psalmen in de nacht
Zo hebben we stilgestaan bij het eerste punt. Laten we nu naar het tweede gaan. Wat is over het algemeen de inhoud, die een psalm in de nacht bevat? Waar zingen we over? Wel, ik denk, dat er drie dingen zijn waar we in de nacht over zingen. Of we zingen over de voorbijgegane dag of over de nacht zelf of anders over de morgen, die komt. Dit zijn alle drie zoete onderwerpen, als God, onze Maker, ons psalmen geeft in de nacht.
2a. Het meest gebruikelijke bij christenen is om in het midden van de nacht te zingen over de voorbijgegane dag. De mens zegt: ‘Het is nu nacht, maar ik herinner mij de dag. Hoewel ik op dit moment geen maan noch sterren zie, ik herinner mij wel dat ik de zon zag. Ik heb nu geen bewijzen, maar er was een tijd dat ik kon zeggen: Ik weet, mijn Verlosser leeft. Op dit moment heb ik mijn twijfels en angsten, maar het is niet lang geleden dat ik met volle zekerheid kon zeggen: Ik weet dat Hij Zijn bloed voor mij vergoten heeft. Ik weet, dat mijn Verlosser leeft. En als Hij voor de tweede keer op deze aarde zal staan, zal ik nochtans God zien in mijn vlees, ook al verteren de wormen mijn lichaam. Het mag nu duister zijn, maar ik weet dat de beloften zoet waren. Ik weet dat ik gezegende perioden heb gehad in dit huis. Ik ben hier heel zeker van. Ik verheugde mij in de wegen van de Heere. En ook al is mijn pad nu bestrooid met doornen, ik weet dat het de hoofdweg van de Koning is. Eens was het een aangename weg; het zal weer een aangename weg zijn. Ik zal de dagen vanouds overdenken. Ik zal mediteren over de jaren van de rechterhand van de Allerhoogste.’
Christen, misschien is het beste lied dat u kunt zingen om uzelf te bemoedigen in de nacht, het gezang van gistermorgen. Herinner u, dat het niet altijd nacht voor u is geweest. De nacht is iets nieuws voor u. Eens had u een blij hart en een levendige geest. Eens was uw oog vol vuur. Eens waren uw voeten licht. Eens kon u zingen vol van vreugde en blijdschap des harten. Wel, herinner u dan, dat de God Die u gisteren deed zingen, u niet heeft verlaten in de nacht. Hij is niet alleen een God bij daglicht, Die Zijn kinderen niet kent in de duisternis. Maar Hij heeft u lief, nu evenveel als ooit. Ook al heeft Hij u voor een kleine tijd verlaten. Dat is om u te beproeven, om u beter te leren vertrouwen op Hem en om Hem meer lief te hebben en te dienen. Laat mij u enkele zoete dingen noemen, waarover een christen kan zingen in de nacht.
Als we gaan zingen over de dingen van vroeger, laat ons dan beginnen met de dingen die God voor ons heeft gedaan in verleden tijden. Mijn geliefde broeders, u zult het een zoet thema voor een lied vinden, om te beginnen met zingen over de verkiezende liefde en de verbondsweldaden. Wanneer u zelf neerslachtig bent, is het goed om te zingen over de Fontein van genade, over dat gezegende besluit, waarin u verkoren werd tot het eeuwige leven. Over dat plechtige verbond, ondertekend, verzegeld en bekrachtigd, in alle zaken goed verordend. Over die eeuwigdurende liefde, waarmee Hij u verkoos, nog voordat de grijze bergen waren voortgebracht. Een liefde, waarmee Hij u volhardend liefhad, u getrouw liefhad, u eeuwig liefhad.
Ik zeg u, gelovige, als u terug zou kunnen gaan naar de jaren der eeuwigheid, als u in uw geest terug zou kunnen gaan naar de periode voordat de eeuwige heuvels werden uitgedacht of de fonteinen van de grote diepten werden uitgehold en als u zou kunnen zien, dat uw God uw naam schreef in Zijn eeuwige Boek, als u in Zijn liefhebbende hart de eeuwige gedachten van liefde voor u zou kunnen lezen, dán zou u dit alles een verrukkende reden vinden om u psalmen te geven in de nacht. Er zijn geen psalmen als deze, die afkomstig zijn vanuit verkiezende liefde. Er zijn geen coupletten als deze, die gedicteerd worden door meditaties over onderscheid makende genade.
Sommigen kunnen inderdaad niet over de verkiezing zingen. De HEERE opene hun mond een beetje verder! Sommigen zijn bang van het begrip op zich. Maar wij kunnen echter moeilijk die mensen hoogachten, die bang zijn voor hetgeen zij geloven, bang van wat God hen heeft geleerd in Zijn Bijbel. Nee, in onze donkere uren is het onze vreugde om te zingen:
Zonen zijn wij, door Gods verkiezing,
Die in Jezus Christus geloven;
Door eeuwige voorbestemming ontvangen
wij nu soevereine genade. Heere, Uw gunst,
Zal genade en heerlijkheid geven.’
Denk aan het eeuwige verbond, christen, en u zult een lofzang in de nacht krijgen. Maar als u geen stem hebt, die afgestemd is op zo’n hoge toon als deze, laat me dan enkele andere weldaden noemen, waar u van zou kunnen zingen. Het zijn de weldaden, die u ervaren hebt. Wat? Kunt u niet een beetje zingen van dat gezegende uur, waarop Jezus u ontmoette, toen u een blinde slaaf was, die speelde met de dood? Toen Hij u zag en zei: ‘Kom, arme slaaf, kom bij Mij’? Kunt u niet zingen van dat verrukkelijke ogenblik, toen Hij uw boeien losmaakte, uw kettingen ter aarde wierp en zei: ‘Ik ben de Verbreker, Ik ben gekomen om uw ketenen te verbreken en u vrij te maken’?
Ook al bent u nu nog zo somber, kunt u wérkelijk die gelukkige morgen vergeten? Toen in het huis van God uw stem van lofprijzing zo luid klonk. Bijna als de stem van een seraf, omdat u kon zingen:
‘Ik ben vergeven! Ik ben vergeven!
Ik ben een teken van genade, een zondaar gered door Zijn bloed’.
Ga terug, mens, zing van dat moment. Dan zult u een psalm in de nacht hebben. En als u dit al bijna vergeten was, dan heeft u vast wel een andere dierbare mijlpaal langs de levensweg, die nog niet helemaal met mos is begroeid. Een mijlpaal, waarop u een verheugende inscriptie van Gods genade jegens u kunt lezen. Wat? Had u nooit eerder een ziekte als die waaraan u nu lijdt, en richtte Hij u er niet van op? Was u nooit eerder arm en voorzag Hij niet in al uw behoeften? Was u nooit eerder in strijd en verloste Hij u niet?
Kom mens, ik verzoek u, ga naar de rivier van uw ervaring. Trek een paar biezen uit de grond en weef ze tot een ark, waarin uw kinderlijk geloof veilig op de stroom kan drijven. Ik bid u, vergeet niet wat God voor u gedaan heeft. Wat? Heeft u uw dagboek begraven? Ik smeek u, mens, wendt u tot het boek van uw herinneringen. Kunt u niet één of andere zoete heuvel Mizar zien? Kunt u niet denken aan één of ander gezegend uur, waarop de Heere u ontmoette bij Hermon? Bent u nooit op de bergen van hemels genot geweest? Bent u nooit uit het hol van de leeuw gehaald? Bent u nooit uit de kaken van de leeuw en uit de klauwen van de beer ontsnapt? Kom op, mens, ik weet dat u het bent! Ga dan terug, een klein stukje, naar de weldaden uit het verleden. En hoewel het nu donker is, doe de lampen van vroeger aan en zij zullen flonkeren door de duisternis. En u zult ontdekken, dat God u een psalm in de nacht geschonken heeft.
‘O’, zegt iemand, ‘maar u weet, dat we in de duisternis niet de genadegaven kunnen zien, die God ons geschonken heeft. Het is best, dat u zo tot ons spreekt, maar we kunnen het niet vasthouden.’ Ik herinner me een oude ervaren christen, die sprak over de grote pilaren van ons geloof. Hij was een zeiler en we waren op dat moment aan boord van het schip. Er waren daar allerlei geweldige palen aan de kust, waaraan de schepen meestal werden vastgemaakt met behulp van een kabel, die eroverheen geworpen werd. Nadat ik hem een heleboel beloften had verteld, zei hij: ‘Ik weet, dat het goede beloften zijn, maar ik kan niet dicht genoeg bij de kust komen om mijn kabel eroverheen te werpen. Dat is de moeilijkheid.’ Nu gebeurt het vaak, dat Gods bewezen weldaden en goedertierenheden goede zekere palen zouden zijn om aan vast te houden, maar dat we onvoldoende geloof hebben om onze kabel eroverheen te werpen. En zo glijden we weg met de stroom van ongeloof, omdat we onszelf niet vast kunnen houden aan onze vroegere weldaden.
Ik zal u echter iets geven waarover u, denk ik, uw kabel kunt werpen. Als God nooit vriendelijk tegen u geweest is, weet u één ding toch wel zeker: dat Hij vriendelijk jegens anderen is geweest. Kom nu, als u ooit in zulke grote aanvechtingen verkeert, hebben er vast anderen in nog grotere aanvechtingen verkeerd. Wat? Bent u dieper gezonken dan Jona, toen hij naar de bodem van de zee ging? Bent u slechter af dan uw Meester, Die niets had waar Hij Zijn hoofd op kon neerleggen? Wat? Bedriegt u zichzelf dat u de ellendigste van allen bent? Kijk eens naar Job, die zichzelf krabt met een potscherf en zit op een mesthoop. Bent u zo neergebogen als hij? Nochtans stond Job op en was rijker dan eerst. En daar kwam Jona, uit de diepten, en hij preekte het Woord. En onze Zaligmaker Jezus besteeg Zijn troon.
O christen, denk slechts aan wat God gedaan heeft voor anderen! Als u zich niet kunt herinneren, dat Hij iets voor u heeft gedaan, herinner u dan nochtans wat Zijn gebruikelijke beleid is, ik smeek het u, en oordeel niet hard over mijn God. U weet, dat toen Benhadad was overwonnen en vluchtte, zijn knechten tegen hem zeiden: “Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israëls goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze lenden leggen, en koorden om onze hoofden, en uitgaan tot de koning van Israël; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. Toen gordden zij zakken om hun lenden, en koorden om hun hoofden, en kwamen tot de koning van Israël, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En hij zeide (de koning van Israel): Leeft hij dan nog? Hij is mijnbroeder.” (1 Kon.20:31,32)
En echt, mijn broeder, al zou u nooit een genadig God gehad hebben, nochtans hebben anderen Hem wel gehad. De Koning der koningen is barmhartig. Ga en beproef Hem. Als u zo diep weggezonken bent in uw ellende: zie op naar de bergen, vanwaar uw hulp komt. Anderen hebben daarvan hulp gehad en zo zult u ook hulp krijgen. Honderden kinderen van God zouden op kunnen staan en hun handen laten zien, die vol zijn van vertroostingen en barmhartigheden. En zij zouden kunnen zeggen: ‘De Heere gaf ons deze zonder geld en zonder prijs. Waarom zou Hij het u niet geven, als Hij ziet, dat u ook een zoon van de Koning bent?’
Zo kunt u christen, een lofzang in de nacht ontvangen van andere mensen, als u er geen één uit uzelf kunt krijgen. Schaam u er nooit voor om een blad uit het boek van de ervaring van een ander mens te nemen. Als u geen goed blad in uw eigen boek kunt vinden, trek er één uit het boek van een ander. Als u geen reden hebt om God te danken in de duisternis of als u geen reden kunt vinden in uw eigen ervaring, ga dan naar iemand anders. En als u kunt, bespeel dan de harp van Gods lof in de duisternis. Bezing zoet Zijn lof, zoals de nachtegaal, wanneer heel de wereld naar bed is gegaan om te rusten. Zing in de nacht over de weldaden van vroeger.
2b. Maar ik denk, geliefden, dat er nooit zo’n donkere nacht is, of er is wel iets om over te zingen, zelfs met betrekking tot die nacht. Want ik ben er zeker van, dat er één zaak is waar we over kunnen zingen, hoe donker de nacht ook is en dat is: “Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben.” Als we niet erg hard kunnen zingen, kunnen we toch een lied met lagere toon zingen, zoals: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.”
‘O’, zegt iemand, ‘ik weet niet waar ik morgen kan gaan eten. Ik ben een arme ellendeling.’ Dat kunt u zijn, mijn lieve vriend, maar u bent niet zo arm, als u verdiend hebt. Wees daar niet zo aangeslagen over. Als u dat wel bent, bent u geen kind van God. Want een kind van God weet dat hij geen recht heeft op de minste van Gods weldaden, maar dat zij alleen komen door het kanaal van Gods genade. Zolang ik nog buiten de hel ben, heb ik geen recht om te mopperen. En als ik in de hel zou zijn, heb ik nog geen recht om daar over te klagen. Want toen ik overtuigd werd van zonden, voelde ik dat geen schepsel meer verdiende om daarheen te gaan, dan ik. We hebben geen reden om te mopperen. We kunnen onze handen opheffen en zeggen: ‘Nacht, u bent donker, maar u had donkerder kunnen zijn. Ik ben weliswaar arm, maar als ik niet zo arm was geweest, was ik misschien wel ziek geweest. Ik ben wel arm en ziek, maar ik heb nog enkele vrienden. Mijn lot kan slecht zijn, maar het had erger kunnen zijn.’ Daarom, christen, u heeft altijd één ding om van te zingen: ‘Heere, ik dank U, dat het niet enkel duisternis is!’
Hoe donker de nacht ook zijn mag, er is altijd een ster of maan. Wij hebben bijna geen nacht, of er zijn wel één of twee kleine lampjes die branden in de lucht. En hoe donker het ook zijn mag, ik denk, dat er altijd wel een kleine vertroosting, een geringe vreugde, een kleine weldaad of een kleine belofte is om uw geest te bemoedigen. De sterren worden niet uitgedoofd, of wel? Nee, hoewel u ze niet kunt zien, zijn ze er toch. Maar me dunkt, dat er altijd wel één of twee op u schijnen. Breng God daarom een lofzang in de nacht. Als u slechts één ster hebt, prijs God voor die ene. Misschien maakt Hij er twee van. Als u slechts twee sterren hebt, prijs God dubbel voor die twee. Misschien maakt Hij er vier van. Probeer het dan, als u geen lofzang in de nacht kunt vinden.
2c. Maar, geliefden, er is een andere zaak, waar we nog zoeter over kunnen zingen. We kunnen zingen over de toekomende dag. Ik spreek vanavond weer voor de arme wevers van Spitalfields. Misschien is er in Londen geen klasse mensen te vinden, die in een donkerder nacht zijn dan zij. Want terwijl vele klassen zijn geholpen en verdedigd, zijn er weinigen die het voor hen opnemen en (als ik goed ben geïnformeerd) worden ze in het algemeen afgebeuld tot ze bijna dood neervallen. Ik veronderstel dat hun meesters menen dat hun brood erg zoet zal zijn, onder het motto: ‘Des te dichter bij de grond, des te zoeter het gras’. Want ik denk, dat geen mensen hun gras zo dichtbij de grond hebben als de wevers van Spitalfields.
Tijdens een zitting vorige week van het Lagerhuis, werd het bewijs gegeven, dat hun gemiddeld loon tussen de zeven of acht shillings per week bedraagt. En dan moeten zij zichzelf voorzien van woonruimte. Deze mensen werken aan dure kledingstukken, die door de vrouwen van mijn vrienden worden gedragen en die zij zo goedkoop mogelijk proberen te kopen. Maar, misschien weten zij niet dat zij zijn gemaakt met het bloed, de beenderen en het merg van de wevers van Spitalfields, van wie velen voor minder werken dan men behoort te hebben om van te leven.
Sommigen van hen wachtten op mij, de volgende dag. Ik was buitengewoon ingenomen metéén van hen. Hij zei: ‘Ja, meneer, het is erg moeilijk, maar ik hoop dat betere tijden voor ons zullen komen.’ ‘Wel, mijn vriend’, zei ik, ‘ik ben bang dat u niet op betere tijden kunt hopen, tenzij de Heere Jezus Christus voor de tweede keer komt.’ ‘Dat is juist waar we op hopen’, zei hij: ‘Wij zien geen enkele kans op bevrijding, tenzij de Heere Jezus Christus komt om Zijn koninkrijk op aarde op te richten. Dan zal Hij de verdrukten recht doen en de onderdrukkers in stukken breken met een ijzeren roede en hen in stukken slaan, zoals een pottenbakkersvat.’Ik was verheugd, dat mijn vriend een psalm in de nacht had en zong over de morgen die aanstaande was.
Vaak bemoedig ik mijzelf door te denken aan de komst van de Heere. We preken nu wellicht met weinig vrucht. De ‘koninkrijken dezer wereld’ zijn nog niet de ‘koninkrijken van onze God en Zijn Christus’ geworden. We zenden zendelingen uit; ze zijn voor het grootste deel niet succesvol. We arbeiden, maar zien geen vrucht op onze arbeid. Wel, wat dan? We zullen niet altijd tevergeefs arbeiden of onze krachten voor niets verspillen. Er komt een dag en die is nu, dat iedere dienaar van Christus zal spreken met vuur, dat alle dienaren van God zullen preken met kracht en dat de kolossale systemen van het heidendom van hun voetstuk zullen vallen en machtige, reusachtige bedriegerijen verspreid zullen worden door de wind. Het geroep zal gehoord worden: ‘Halleluja, halleluja, de Heere God Almachtig regeert!’
Naar die dag zie ik uit. Ik wend mijn ogen naar de schitterende horizon van Christus’ tweede komst. Mijn begerige verwachting is, dat de gezegende Zon der Gerechtigheid spoedig zal komen met genezing onder Zijn vleugelen, dat de verdrukten recht gedaan zal worden, dat de tirannie neergeslagen zal worden, dat de vrijheid tot stand gebracht zal worden, dat de vrede blijvend gemaakt zal worden en dat de heerlijke vrijheid van het Evangelie verbreid zal worden over de hele wereld. Christen, als u in de nacht bent, denk dan aan de morgen. Bemoedig uw hart met de gedachte aan de komst van uw Heere. Wees geduldig, want ́Zie, Hij komt op de wolken.’
Wees geduldig! De landman wacht totdat Hij Zijn oogst kan inzamelen. Wees geduldig, want u weet Wie gezegd heeft: “Zie, Ik kom haastig; en Mijn loon is met Mij om een iegelijk te vergelden naar Zijn werk” (Eng.vert.).
Nog één gedachte over dit punt. Er is een andere zoete morgen waarvan wij hopen te zingen in de nacht. Spoedig, geliefden, zullen u en ik op ons sterfbed liggen. Dan zullen we behoefte hebben aan een psalm in de nacht. Ik weet niet van waar we die psalm zouden moeten krijgen, als we haar niet van die toekomende dag krijgen.
Onlangs, knielend bij het bed van een kennelijk stervende ‘heilige’, zei ik: ‘Wel, zuster, de Heere is heel dierbaar voor u geweest. U kunt zich verheugen in Zijn verbondsweldaden en Zijn goedertierenheid in het verleden.’ Zij stak haar hand uit en zei: ‘O, dominee, praat daar nu niet over. Juist nú heb ik de Zaligmaker van zondaren meer dan ooit nodig. Het is geen Zaligmaker van heiligen, die ik wil, maar het is nog steeds een Zaligmaker van zondaren, Die ik nodig heb, want ik ben nog steeds een zondaar.’
Ik ontdekte, dat ik haar niet kon vertroosten met het verleden. Daarom herinnerde ik haar aan de gouden straten, de parelen poorten, de muren van jaspis, de harpen van goud en de lofzangen van Godzaligheid. Toen begonnen haar ogen te glinsteren en ze zei: ‘Ja, daar zal ik spoedig zijn. Nog een kleine tijd en ik zal Hem zien.’ En toen leek ze zo blij!
O gelovige, u mag uzelf altijd bemoedigen met die gedachte! Want hoe diep u ook bent weggezonken, bedenk dit: ‘Op z’n hoogst nog een paar zonsop- en ondergangen, en u zult aankomen op Kanaäns kust.’
Uw hoofd kan nu gekroond zijn met doornen van moeiten, maar spoedig zal het een sterrenkroon dragen. Uw hand kan gevuld zijn met zorgen, maar spoedig zal het een harp vasthouden, een harp vol muziek. Uw klederen kunnen nu bezoedeld zijn met stof; ze zullen weldra wit zijn.
Wacht nog even. O, geliefden, hoe gering zullen onze moeiten en beproevingen lijken, als we erop terugzien. Als we ze hier in het vooruitzicht hebben, lijken ze immens groot. Maar als we in de hemel zijn, dan zullen we ‘buiten onszelf van vreugde, uitvoerig verhalen van de weg die we hebben gegaan.’
Onze beproevingen zullen ons als niets lijken. Over die dingen zullen we met elkaar in de hemel spreken. En in de hemel zullen we des te meer zaken ontdekken om over te spreken, naarmate we hier beneden meer hebben geleden. Laat ons daarom voortgaan. Al lijkt de nacht nog zo vreselijk donker, denk eraan, dat er nooit een nacht zal zijn zonder morgen en dat de
morgen spoedig aanbreekt. Als de zondaren verloren zullen zijn in de duisternis, zullen wij onze ogen opslaan in een eeuwigdurend licht. Voorzeker, het is niet nodig om nog langer bij deze gedachte stil te staan. Er is stof genoeg voor lofzangen in de nacht, in het verleden, in het heden en in de toekomst.
3. De uitmuntendheid van psalmen in de nacht
En nu wil ik u heel kort vertellen wat de uitmuntende eigenschappen zijn van de psalmen in de nacht, boven alle andere liederen. In de eerste plaats kunt u er zeker van zijn, dat wanneer u iemand een psalm hoort zingen in de nacht – ik bedoel in de nacht van zorgen – dat het een psalm is uit het hart. Velen van u hebben zojuist prachtig gezongen. Maar ik vraag me af of u ook zo mooi zou zingen, als er één of twee brandstapels in Smithfield waren voor al diegenen, die zo durfden te zingen. Kunt u zingen in pijn en vervolging, dan laat dat zien dat uw hart in dat lied is. We kunnen natuurlijk allemaal heel mooi zingen als iedereen zingt. Het is de eenvoudigste zaak in de wereld om je mond te openen en de woorden eruit te laten komen. Maar als de duivel zijn hand op uw mond legt, kunt u dan zingen? Kunt u zeggen: “Zo Hij mij doodde, nochtans zal ik op Hem hopen”? Dat is zingen met het hart. Dat is de ware lofzang, die opspringt in de nacht. De nachtegaal zingt het mooist, omdat zij in de nacht zingt. We weten dat een dichter gezegd heeft, dat als zij overdag zou zingen, zij niet zoeter zou kunnen zingen dan het winterkoninkje. Het is de stilte van de nacht, die haar lied zo zoet maakt. En zo wordt de lofzang van een christen zoet en oprecht, omdat het nacht is.
Het lied, dat we in de nacht zingen, zal ook blijvend zijn. Vele liederen, die we onze medeschepselen op straat horen zingen, zullen spoedig niet meer gezongen kunnen worden. Ik verwacht, dat zij spoedig een ander soort lied zullen zingen. Ze kunnen nu lallende dronkemansliederen zingen. Maar die zullen ze niet zingen, als zij komen te sterven; het zijn niet echt de liederen waarmee men de golven van de Jordaan kan oversteken. Het zal niet voldoende zijn om één van die lichte liederen te zingen, wanneer de dood met u de laatste krachtmeting heeft. Het zal niet lukken om de hemel in te gaan onder het zingen van één van deze onkuise, goddeloze verzen.
Nee. Maar de christen, die kan zingen in de nacht, zal er niet mee hoeven ophouden. Hij mag voor eeuwig zingen. Hij kan zijn voet in de stroom van de Jordaan zetten en zijn melodie voortzetten, terwijl hij erdoorheen waadt. En hij kan blijven zingen totdat hij veilig is aangekomen in de hemel. En als hij daar is, zal er geen onderbroken klank meer zijn. In een edeler, zoeter loflied mag hij steeds voortgaan om de reddende kracht van de Zaligmaker te bezingen.
Er zijn velen van u die denken, dat christenen een heel armzalig groepje zijn, nietwaar? U zegt: ‘Laat mij maar mijn lied zingen.’ Ja, mijn geliefde vrienden, maar wij willen graag een lied zingen dat blijvend zal zijn. Wij houden niet van uw liederen; zij zijn alle schuim, zoals het schuim op de branding. Zij zullen spoedig wegsterven en verloren gaan. Geef mij een lied, dat zal blijven. Geef mij er één, die niet verdwijnt. O, geef mij niet het goud van een dromer! Hij spaart het op en zegt: ‘Ik ben rijk.’ Maar als hij ontwaakt, is zijn goud weg. Geef mij gezangen in de nacht, want dat zijn liederen, die ik zal zingen tot in eeuwigheid.
De psalmen, die we zingen in de nacht, tonen aan, dat wij een waar geloof in God hebben. Veel mensen hebben net genoeg geloof om God te vertrouwen, voorzover zij Hem kunnen zien; zij zingen zolang hun weg voorspoedig is. Maar waar geloof kan zingen, óók als het haar Bezitter niet kan zien. Het kan God vasthouden, wanneer het Hem niet kan onderscheiden.
Psalmen in de nacht bewijzen, dat wij echte moed hebben. Velen zingen overdag, maar zijn ’snachts stil. Zij zijn bang voor dieven en rovers. Maar de christen, die zingt in de nacht, bewijst dat hij een moedig karakter heeft. Het is de stoutmoedige christen, die Gods sonnetten in de duisternis kan zingen.
Hij, die psalmen kan zingen in de nacht, bewijst ook dat hij oprechte liefde voor Christus heeft. Het is niet alleen liefde tot Christus als we Hem loven, wanneer iedereen Hem prijst. Om arm in arm met Hem te lopen, als Hij de kroon op Zijn hoofd heeft, is niet zo moeilijk. Om met Christus in lompen te wandelen, is wel wat meer. Om in Christus te geloven, als Hij verborgen is in de duisternis, om de Zaligmaker stevig vast te houden, als alle mensen kwaad van Hem spreken en Hem verlaten: dat getuigt van waar geloof en ware liefde. Hij, die voor Christus een lofzang zingt in de nacht, zingt het beste lied van de hele wereld, want hij zingt het met zijn hart.
4. Het nut van de psalmen in de nacht
Ik ben bang, dat ik u moe maak. Daarom zal ik niet verder spreken over de uitmuntende eigenschappen van de nachtelijke lofliederen. In de laatste plaats wil ik nog hun nut aantonen.
Wel, geliefden, het is erg nuttig om te zingen in de nacht van onze zorgen. Vooral, omdat het onszelf bemoedigt. Sommigen van u waren jongens, die op het platteland woonden. Herinnert u zich niet, hoe u floot en zong om uzelf moed in te praten wanneer u ’s nachts alleen een bepaalde afstand moest afleggen? Wel, wat we in het natuurlijke doen, moeten we ook in het geestelijke doen. Er gaat niets boven het zingen om onze geest te bemoedigen. Als we in moeiten zijn geweest, hebben we vaak gedacht bijna overweldigd te worden door de moeilijkheden. Daarom zeiden we: ‘Laat ons een lied zingen’. Toen we begonnen te zingen, hebben we de waarheid van Maarten Luthers woorden ervaren: ‘De duivel kan geen zingen verdragen.’ Dat is de waarheid. Hij houdt niet van muziek.
Zo was het in de dagen van Saul. Een kwade geest was op hem. Maar toen David speelde op zijn harp, week de kwade geest van hem. Dat is meestal zo. Als we kunnen zingen, kunnen we onze angsten verdrijven. Ik houd ervan om soms knechten een gezang te horen neuriën tijdens hun werk. Ik hoor graag een ploeger zingen op het land, als hij voorbijkomt met zijn paarden. Waarom niet? U zegt, dat hij geen tijd heeft om God te prijzen. Maar als hij een lied kan zingen, kan hij zeker ook een psalm zingen. Dat zal niet meer tijd nemen. Zingen is het beste om ons vrij te houden van kwade gedachten. Houd je mond vol van gezangen en je houdt je hart vol lofprijzingen. Blijf zingen, zolang als je kan. Je zult ontdekken, dat het een goede methode is om je angsten te verdrijven.
Zing ook in periode van zorgen, want God hoort graag Zijn kinderen zingen in de nacht. Nooit houdt God zoveel van het zingen van Zijn kinderen, als wanneer zij een lofserenade brengen onder Zijn ‘venster’, terwijl Hij Zijn Aangezicht voor hen verborgen heeft en aan geen van hen verschijnt. Zij zijn allen in duisternis, maar ze komen onder Zijn ‘venster’ en zingen daar. ‘O’, zegt God, ‘dat is waar geloof, dat hen lofzangen doet zingen als Ik niet aan hen verschijn. Ik weet, dat er geloof in hen is, dat hen hun hart doet opheffen, zelfs wanneer Ik al Mijn tere ontfermingen en al Mijn barmhartigheden van hen schijn weg te nemen.’
Zing dan, christen, want zingen behaagt God. We lezen, dat de engelen in de hemel als taak hebben om te zingen. Neemt u dezelfde taak op u? Want op geen betere wijze kunt u dank toebrengen aan de Almachtige van Israël, Die neerziet van Zijn hoge troon om ons, arme zwakke schepselen van de dag, te bezien.
Zing nog eens, met een andere reden, omdat het uw metgezellen zal bemoedigen. Als enigen van hen met u in de vallei en in de duisternis zijn, zal dit een geweldig middel zijn om hen te vertroosten. John Bunyan vertelt ons, dat Christen, toen hij door de vallei ging, het een vreselijke plaats vond. Afschuwelijke demonen en boze geesten waren rondom hem. De arme Christen dacht, dat hij zeker om moest komen. Maar juist toen zijn twijfels het sterkst waren, hoorde hij een liefelijke stem. Hij luisterde ernaar en hij hoorde iemand voor hem zingen: “Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen.” Nu, die man wist niet wie er bij hem in de buurt was, maar onwetend bemoedigde hij een pelgrim achter hem.
Christen, als u in zorgen bent, zing! U weet niet wie er bij u in de buurt is. Zing! Misschien krijgt u er goed gezelschap door. Zing! Misschien wordt er een ander hart bemoedigd door uw lofzang. Misschien is er een verslagen geest, die wordt aangemoedigd door uw liederen. Zing! Misschien is er een arme, diepbedroefde broeder, die opgesloten zit in Kasteel Wanhoop, die, net als Koning Richard, uw lofzang zal horen binnen de muren en die terugzingt. En u mag het middel zijn tot zijn loskoping en vrijlating.
Zing, christen, waar u ook gaat. Als u kunt, probeer dan iedere morgen uw gezicht te wassen in een bad van lofprijzing. Als u vanuit uw kamer naar beneden gaat, zie dan nooit eerst op naar mensen, voordat u hebt opgezien naar uw God. En als u naar Hem hebt opgezien, probeer dan beneden te komen met een gezicht dat straalt van vreugde. Draag een glimlach. U zult er vele, arme, weerspannige pelgrims mee bemoedigen. En als u vast, christen, of als u een pijnlijk hart hebt, verschijn dan niet voor de mensen. Verschijn opgewekt en vrolijk. Zalf uw hoofd en was uw aangezicht. Wees blij omwille van uw broeder. Het zal hem bemoedigen en hem door de vallei heen helpen.
Ik heb nog een reden, en ik weet, dat het een goede voor u zal zijn. Probeer in de nacht te zingen, christen, want dat is één van de beste argumenten in de hele wereld ten gunste van uw godsdienst. Onze godgeleerden brengen tegenwoordig een groot deel van hun tijd door met discussies om de waarheid van het christendom te bewijzen aan hen, die het niet geloven. Ik zou graag Paulus dat hebben zien doen. Elymas, de tovenaar, “wederstond hem” en hoe behandelde Paulus hem? Hij zei: “O, gij kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?” Dat is alle beleefdheid die zulke mensen moeten ontvangen, als zij Gods Waarheid verloochenen. Wij hanteren dit uitgangspunt: wij willen bewijzen dat de Bijbel Gods Woord is, maar wij gaan niet het Woord van God bewijzen. Als u het niet wilt geloven, geven we elkaar de hand en we zeggen u goedendag; wij zullen niet met u discussiëren. Het Evangelie heeft weinig gewonnen door middel van discussie. De grootste dwaasheid ter wereld was een mens het land rond te zenden om een ander op te volgen, die lezingen hield over ongeloof, alleen maar om zich algemeen bekend maken.
Wel, laat ze hun gang gaan. Dit is een vrij land. Waarom zullen we hen volgen? De waarheid zal het op een dag winnen. Het christendom behoeft niet naar een twistgesprek te verlangen. Het is er sterk genoeg voor, als men dat wenst; maar het is niet de weg van God. De opdracht van God is: ‘Preek, onderwijs, dogmatiseer’. Sta niet te redetwisten. Maak aanspraak op een goddelijke roeping. Vertel de mensen, dat God het zegt en laat het daarbij. Zeg tegen hen: ‘Hij, die gelooft, zal zalig worden en die niet gelooft, zal verdoemd worden’. En als u dat gedaan heeft, heeft u genoeg gedaan.
Om welke reden zouden onze zendelingen moeten discussiëren met de Brahmanen? Waarom zouden zij hun tijd verdoen door te proberen eerst het ene dogma van het heidendom te weerleggen en dan een andere? Waarom niet gewoon erheen gaan en zeggen: ‘De God, Die gij niet kennende dient, Die verkondig ik u. Geloof mij en u zult zalig worden. Geloof mij niet en de Bijbel zegt, dat u verloren bent.’ En als u zo Gods Woord verklaard hebt, zeg dan: ‘Ik laat het hierbij. Ik verkondig het u: Het is een zaak om te geloven en niet om over te redeneren.’
Godsdienst is niet slechts een zaak voor uw verstand, iets om uw eigen talent op uit te proberen door er een schijnbare tegenstelling van te maken. Godsdienst is iets, dat om uw persoonlijk geloof vraagt. Ik vraag dat geloof, als een boodschapper van de hemel. Als u ervoor kiest om het niet te geven, zij het oordeel, als dat er is, op uw eigen hoofd. Als het er niet is, bent u er klaar voor om het te riskeren. Maar ik heb mijn plicht gedaan. Ik heb u de waarheid verteld. Dat is genoeg en daar laat ik het bij.
O christen, in plaats van te discussiëren, laat mij u vertellen hoe u uw godsdienst kunt bewijzen. Leef er uit! Leef er naar! Geef zowel het uitwendige, als het innerlijke bewijs. Geef het uitwendig getuigenis van uw eigen leven. U bent ziek. Daar komt uw buurman, die lacht om uw godsdienst. Laat hem binnenkomen. Toen uw buurman zelf ziek was, zei hij: ‘O, laat de dokter komen!’ En daar lag hij, kokend van woede, jammerend en allerlei geluiden makend. Als u ziek bent, laat hem komen. Zeg hem, dat u zich onderwerpt aan de wil van de Heere; dat u de kastijdende roede kust. Dat u de beker zult nemen en drinken, omdat uw Vader hem geeft. U hoeft er niet trots op te zijn, want dan verliest het zijn kracht. Maar doe het, omdat u niet anders kunt. Uw buurman zal zeggen: ‘Daar zit wel iets in’. En als u bij de poorten van de dood komt (hij was daar ook eens en u hoorde hoe hij schreeuwde en hoe angstig hij was), geef hem dan uw hand en zeg hem: ‘O, ik heb een Christus door Wie ik kan sterven. Ik heb een godsdienst, die me doet zingen in de nacht.’ Laat hem horen hoe u kunt zingen: ‘Overwinning, overwinning, overwinning!’ Door Hem, Die u heeft liefgehad.
Ik zeg u: We kunnen vijftigduizend preken houden om het Evangelie te bewijzen, maar het zal het niet half zo sterk bewijzen, als u doet door te zingen in de nacht. Houdt een opgewekt karakter. Houdt een gelukkig hart. Houdt een tevreden geest. Houdt uw ogen opwaarts en uw hart hemelwaarts. En u zult het christendom betere dienst bewijzen dan alle dienaars en alle wijze mensen, die ooit hebben geleefd. Geef hen de praktijk van een heilig leven. Geef hen het bewijs van innerlijke vroomheid, dat uitwendig zichtbaar wordt. En u geeft het best mogelijke bewijs van het christendom. Probeer lofzangen te zingen in de nacht. Want ze zijn zo zeldzaam, dat u God eert en uw vrienden zegent, als u ze kunt zingen.
Ik heb nu al de tijd gepreekt voor de kinderen van God. En nu moet het onderwerp voor een moment een verdrietige wending maken en dan gaan we eindigen. Er komt een nacht, waarin er geen vreugdevolle liederen meer zullen zijn. Een nacht, waarin zelfs niemand zal proberen om een koor te leiden. Er komt een nacht, waarin een lied zal worden gezongen, met ellende als onderwerp. Gezet op de muziek van wening en knersing der tanden. Er komt een nacht, waarin het wee, het onuitsprekelijke wee, de inhoud zal zijn van een afschuwelijk klaaglied. Wanneer het koor zal bestaan uit verdoemde mensen, huilende vrienden en gillende demonen. En, let erop, ik spreek over wat ik weet en bewezen vindt in de Schrift.
Er komt een nacht voor een arme ziel, vanavond in dit huis. En het zal, tenzij dat hij zich bekeert, een nacht zijn, waarin hij moet grommen, huilen, zuchten, schreeuwen en moet kermen en kreunen voor eeuwig. ‘Over wie gaat het?’, vraagt u. Over uzelf, mijn vriend, als u zonder God en zonder Christus bent. ‘Wat?’, vraagt u: ‘Loop ik gevaar om in het hellevuur te komen?’ U loopt gevaar, mijn vriend. O, nog erger: U bent al verdoemd. Dat zegt de Bijbel. U zegt: ‘Kunt u mij dan verlaten zonder mij gezegd te hebben wat ik moet doen om zalig te worden? Gelooft u dat ik in levensgevaar ben, en spreekt u niet tot mij?’
Ik hoop, dat ik nooit één preek zal houden zonder mij te richten tot de goddelozen. Want o, ik houd zo van hen! Lasteraar, uw mond is nu zwart van lasteringen. En als u sterft, moet u voor eeuwig vloeken en er eeuwig voor gestraft worden.
Maar luister naar mij, lasteraar! Heeft u vanavond berouw? Voelt u, dat u gezondigd hebt tegen God? Voelt u een verlangen om gered te worden? Luister dan! U kunt gered worden. U kunt net zo gered worden als wie dan ook hier. Zo is er iemand anders die geweldig tegen God gezondigd heeft. Zelfs nu schaamt ze zich, nu ik haar situatie noem. Heeft u berouw over uw zonde? Er is hoop voor u. Denk aan Hem, Die zei: “Ga heen, zondig niet meer.” Dronkaard! Nog maar even geleden waggelde u door de straat en nu heeft u berouw. Dronkaard, er is hoop voor u! ‘Wel’, zegt u, ‘wat moet ik doen om zalig te worden?’ Laat mij u dan opnieuw de oude weg ter zaligheid vertellen. Het is: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u bent zalig’. Wat we ook doen, we kunnen niet verdergaan dan dit. Dit is de hoofdsom en de inhoud van het Evangelie. Geloof in de Heere Jezus Christus, wordt gedoopt en u zult zalig worden. Dat zegt de Schrift.
Vraagt u: ‘Wat is het om te geloven?’ Moet ik het u nog een keer zeggen? Ik kan het u niet vertellen, behalve dan dat het is: een zíen op Christus. Ziet u die Zaligmaker daar? Hij hangt aan het kruis. Daar zijn Zijn dierbare handen, doorstoken met nagels, genageld aan het hout, alsof ze wachten op uw trage voetstappen, omdat u niet wilt komen. Ziet u Zijn dierbare hoofd daar? Het hangt op Zijn borst, alsof Hij voorover wilde leunen om uw arme ziel te kussen. Ziet u Zijn bloed, dat stroomt uit Zijn hoofd, Zijn handen, Zijn voeten en Zijn zijde? Het loopt u na, omdat Hij heel goed wist, dat u nooit het bloed na zou lopen. Zondaar! Om zalig te worden, is het enige wat u moet doen: zien op die Man. Kunt u het nu doen? ‘Nee’, zegt u: ‘ik geloof niet, dat het mij zalig kan maken.’ O, mijn arme vriend, probeer het. En als u het geprobeerd hebt en het heeft geen resultaat, dan wil ik wel borg staan voor mijn Heere. Hier, neem mij dan, bind me en ik zal uw veroordeling dragen. Dit waag ik te zeggen: ‘Als u uzelf op Christus werpt en Hij verstoot u, dan ben ik bereid om voor de helft mee te gaan in al uw ellende en wee’. Want Hij zal het nooit doen. Nooit, nooit, NOOIT!
‘Geen zondaar werd ooit ledig weggezonden, Die genade zocht om Jezus’ wil.’
Ik smeek u daarom, beproef Hem. U zult Hem nooit tevergeefs beproeven. Maar u zult ontdekken, dat Hij “volkomenlijk kan zalig maken, degenen, die door Hem tot God gaan”(Hebr.7:25). U zult nu gered worden en gered worden voor eeuwig.
Moge God u Zijn zegen geven! Ik kan niet zo ernstig preken, als ik zou willen. Maar moge God, desondanks, deze woorden aannemen en ze vanavond aan enkele harten toepassen. En mogen jullie, mijn lieve broeders en zusters, lofzangen hebben in de nacht!
Amen.
Nawoord C.H. Spurgeon
Psalmen in de nacht
Veel mensen leven in de nacht van hun leven door allerlei tegenspoeden: rouw, verdriet, pijn, eenzaamheid en moeiten. Wat kunnen mensen dan slechte vertroosters zijn; die vertroosting eindigt vaak in het tegendeel. Van wie zou je dan anders je troost verwachten, dan van God in Christus alleen? Hij is een menigvuldige vertroosting. Het is Gods eigen woord, wat er staatin Jesaja 40:29: “Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft”. Wat zien we hier toch Gods grondeloze liefde die Hij uit Zichzelfgenomen heeft. Hij neemt de redenen uit Zichzelf om liefde te zijn. Hij wil u kracht geven, een dubbele sterkte. Om te vermenigvuldigen moet er iets zijn, anders kun je niet vermenigvuldigen. Als we de Heere Jezus liefhebben, dan horen we er kennis van te hebben dat dat “iets” in ons in ieder geval niet te vinden is.
O, wonder van genade, Hij heeft Zelf voor die kracht en sterkte gezorgd in het zenden van Zijn lieve Zoon, Jezus Christus. “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven.” O, vermoeide en belaste, Christus nodigt u uit, bij aanvang en verdere voortgang, om nou alles van Hem te verwachten. Hij wil u kracht schenken, Hij wil u sterkte geven. Hij heeft niets aan mensen die alles zelfkunnen. Gods woord zegt: “…sterkte dien, die geen krachten heeft”. Bent u vermoeid van en belast met rouw, verdriet, pijn, eenzaamheid en zorg? Christus roept u: ‘Kom tot Mij en Ik zal u rust schenken, Ik heb de redenen uit Mijzelf genomen. Ik ben Liefde.’ Hij heeft het speciaal tegen u. Hij verwacht niet dat u een bepaalde geschiktheid tot stand brengt. Nee, integendeel, Hij verwacht helemaal niets van u. In Zijn onuitsprekelijke liefde wil Hij Zelf u rust schenken. In Zichzelf heeft Hij die rust, in Christus, geschonken. Er hoeft helemaal niets meer aan worden toegevoegd. Christus heeft die rust tot stand gebracht. Het is onze bede dat deze preek van Spurgeon u tot troost mag zijn, troost in Christus. ‘Vertroost mijn ziel in haar geween en zeg tot haar, Ik ben uw heil alleen.’