6 En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? 7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet; 8 Schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds. 9 Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeën doorwandelt. 10 O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!
Deze verzen kunnen een beschrijving zijn van de positie van de mens te midden van de schepselen vóór zijn val; maar aangezien ze, door de apostel Paulus, worden bestemd voor de mens zoals vertegenwoordigd door de Heere Jezus, is het ’t beste die betekenis het zwaarst te laten wegen. In de rangorde van waardigheid kwam de mens meteen na de engelen, zij het iets lager; dit werd waargemaakt in de Heere Jezus, want Hij werd een weinig lager dan de engelen geplaatst doordat Hij de dood onderging. De mens in Eden had de volledige zeggenschap over alle schepselen. Ze kwamen bij hem om hun naam te ontvangen als een eerbewijs aan hem als de plaatsbekleder van God tegenover hen.
Jezus in Zijn heerlijkheid is nu Heere, niet alleen van alle levenden, maar ook van alle geschapen dingen. Met uitzondering van Degene die alle dingen onder Zich heeft geplaatst, is Jezus Heere van allen, en zijn uitverkorenen worden in Hem bevorderd tot een heerschappij die meer omvat dan die van de eerste Adam, zoals duidelijker te zien zal zijn bij Zijn komst. Met recht kan de psalmist zich verwonderen over de unieke verhoging van de mens in de rangorde van het geschapene, als hij zijn totale nietigheid in vergelijking met de wereld der sterren opmerkt.
‘Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen’ – een weinig lager in de natuur, omdat zij onsterfelijk zijn, en maar een weinig, omdat de tijd kort is; en als die voorbij is, zijn heiligen niet langer lager dan de engelen. De kanttekening zegt: ‘Een korte tijd ondergeschikt aan’. ‘Gij doet hem heersen.’ De heerschappij die God aan de mens heeft geschonken is een grote roem en eer voor hem; want alle heerschappij is een eer, en de hoogste hiervan is die welke een kroon draagt, zoals de Engelse tekst vermeldt. Er wordt een volledige opsomming gegeven van de onderworpen schepselen, om te laten zien dat alle heerschappij die door de zonde verloren ging, in Jezus Christus is hersteld. Laat niemand van ons toestaan dat het bezit van enigerlei aards schepsel een valstrik voor ons is, maar laten wij bedenken dat wij over hen moeten regeren, en hen niet over ons moeten laten regeren. Wij moeten de wereld onder onze voeten houden, en we moeten ons verre houden van die lage geest die er genoegen mee neemt dat wereldse zorgen en verzetjes het rijk van de onsterfelijke ziel beheersen.
In het laatste vers keert de dichter, als een goede componist, terug tot zijn eigenlijke thema, als het ware terugvallend in zijn aanvankelijke houding van bewondering. Wat hij in het eerste vers bracht als een uitspraak, brengt hij ten slotte als een bewezen conclusie. O, wat een zegen om die heerlijke Naam waardig te zijn waarnaar wij genoemd zijn, en die wij gehouden zijn groot te maken!
Overweging:
Zo is het waarlijk met de christen gesteld: alle schepselen zijn zijn dienaren, en zolang hij zijn hart op een heilige afstand van hen houdt, en zijn heerschappij over hen bewaart, en niet aan zijn borst koestert degene die God ‘onder zijn voeten’ heeft gesteld, is alles goed; hij houdt zich in goede orde aan de verplichtingen van de dienst van God. Hij kan vertrouwelijk met God zijn, en zij zullen niet zo brutaal zijn om tot zijn schrik in groten getale bij hem binnen te dringen.