9 De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is. 10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God! 11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt. 12 God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt. 13 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid. 14 En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen. 15 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren. 16 Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft. 17 Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen. 18 Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen.
David heeft voor zijn geestesoog gezien hoe de Heere Zijn rechterstoel besteeg. Als hij Hem daar in Zijn koninklijke staat ziet zitten, benadert hij Hem om zijn zaak opnieuw naar voren te brengen. Onze pleiter staat meteen op en roept dringend en nederig uit: ‘Oordeel mij, o Heere, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is’. Zijn hand ligt op een oprecht hart, en zijn roep is gericht tot een rechtvaardige Rechter. Hij ziet een glimlach van bereidwilligheid op het gelaat van de Koning, en in de naam van de hele verzamelde gemeente roept hij uit: ‘Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige’. Is dit niet het algemene verlangen van de hele gemeenschap der uitverkorenen?
De Rechter heeft de zaak gehoord, de schuldeloze vrijgesproken en Zijn stem verheven tegen de vervolgers. Laten we dichterbij gaan staan, en de uitkomsten van het grote geding horen. Daar is de belasterde, met zijn harp in de hand; hij bezingt de rechtvaardigheid van zijn Heere en verheugt zich met luide stem in zijn eigen verlossing. Gewetenloze zondaars, met al hun doortraptheid, worden verslagen door de oprechten van hart. God verdedigt het recht. Het vuil zal niet lang op de helderwitte gewaden van de heiligen blijven zitten, het zal worden uitgewist door de goddelijke voorzienigheid, tot ergernis van de mannen door wier verachtelijke handen het op de godvrezenden was geworpen.
Als God onze zaak ter hand neemt, is onze zon opgegaan, en is de zon van de goddelozen voorgoed ondergegaan. O gelovige, vrees niet voor al hetgeen uw tegenstanders tegen u kunnen doen en zeggen, want de boom die God heeft geplant, kan door geen wind geschaad worden. Hij heeft u niet overgeleverd aan de veroordeling door de lippen van uw vervolgers. Uw vijanden kunnen niet op Gods troon zitten, noch uw naam uit Zijn boek wissen. Laat ze dus maar begaan, want God zal het moment voor Zijn wraak weten te vinden.
Hij verafschuwt de zonde niet alleen, Hij is ook toornig op degenen die er maar mee doorgaan. Wij hebben niet te maken met een onaandoenlijke en onverstoorbare God; Hij kan toornen, nee, Hij toornt vandaag en elke dag tegen u, goddeloze en berouwloze zondaren. De beste dag die een zondaar ooit heeft, gaat vergezeld van een vloek. Zondaren mogen menige feestelijke dag hebben, ze hebben nooit een veilige dag. Van het begin van het jaar tot het eind, is er geen uur waarin Gods oven niet heet en brandend gereed is voor de goddelozen, die als droge stoppels zullen zijn.
We besluiten met een vreugdevolle tegenstelling. Hierin stemmen al deze psalmen overeen: ze laten allemaal de gelukzaligheid van de rechtvaardigen zien, en doen die des te scherper uitkomen door het contrast met de ellende van de goddelozen. Lofzegging is wat de godvrezenden te doen staat, hun eeuwige taak, en hun huidige vreugde.
Overweging:
God loven voor Zijn goedertierenheid is de manier om haar te vermeerderen; Hem zegenen voor de ellende is de manier om deze te doen eindigen.