11 Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert. 12 Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her; 13 En zal al Uw werken betrachten, en van Uw daden spreken. 14 O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God? 15 Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekend gemaakt onder de volken. 16 Gij hebt Uw volk door Uw arm verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef. Sela.
De psalmist is er weer bovenop, hij spreekt nu weer verstandig, en overziet alles met een kalm gemoed. Hij erkent dat ongeloof een gebrek is, een zwakte, een dwaasheid, een zonde. Wij kunnen hem ook als volgt interpreteren: ‘Dit is het voor mij bestemde leed’, ik zal het zonder klagen verduren. Als wij opmerken dat onze beproeving door de Heere is toebedeeld, en het bestemde deel van onze beker is, worden wij ermee verzoend en verzetten we ons niet langer tegen het onvermijdelijke. Waarom zouden wij niet tevreden zijn als het de wil van de Heere is? Het is niet aan ons te kibbelen over wat Hij bepaalt.
Vlucht terug, mijn ziel, van de verwarring van dit ogenblik vandaan, naar de grote momenten van het verleden, de verheven daden van Jehova, de Heere der heirscharen; want Hij is Dezelfde en staat zelfs nu gereed om Zijn dienaren te beschermen als in de dagen van weleer. Wat er verder ook in vergetelheid mag raken, de wonderbare werken van de Heere in langvervlogen dagen mogen niet vergeten worden. De herinnering is een geschikte hulp voor het geloof. Wanneer het geloof zijn zeven magere jaren heeft, opent de herinnering als Jozef in Egypte haar graanschuren.
Datgene wat uit de mond vloeit, behoort stellig een aanwijzing te vormen voor het goede waar het hart vol van is. Meditatie geeft rijke gespreksstof; het is te betreuren dat zoveel van de gesprekken van gelovigen zo nutteloos zijn, omdat zij geen tijd nemen voor overdenking. Een meditatief mens moet een prater zijn, anders is hij een geestelijke schraper, een molen die alleen graan maalt voor de molenaar zelf. Het onderwerp van onze meditatie moet uitgelezen zijn, en dan zal ons spreken opbouwend zijn; als wij over iets onzinnigs mediteren en zogenaamd wijs spreken, zal onze dubbelhartigheid algauw bij iedereen bekend zijn. Heilig spreken na mediteren heeft een troostende uitwerking op onszelf en op diegenen die luisteren, vandaar de waarde ervan in de context waarin we het hier aan treffen.
In het heiligdom begrijpen wij onze God, en zijn we er gerust op dat al Zijn wegen rechtvaardig en juist zijn. Als wij Zijn weg niet kunnen volgen, omdat hij ‘in de zee’ is, is het een rijke troost dat wij er toch vertrouwen in kunnen hebben, omdat het een weg in heiligheid is. Wij moeten ons verbonden weten met heiligheid als wij de wegen die God met een mens gaat, willen begrijpen. Hij die wijs wil zijn, moet aanbidden. De reine van hart zal God zien, en reine aanbidding is de weg naar de filosofie van de voorzienigheid. In Hem zijn het goede en verhevene vermengd, Hij blinkt in beide uit. Niemand kan ook maar even vergeleken worden met de Machtige van Israël. Wie wil niet sterk zijn in het geloof als er zo een sterke arm is om op te leunen? Zal ons vertrouwen wankel zijn als Zijn macht volkomen vaststaat?
Overweging:
Hij Die Zijn volk uit het diensthuis uitleidde, zal blijven redden en verlossen totdat wij ingaan in de beloofde rust.