16 Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft. 17 Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd verhoogd onder mijn tong. 18 Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben. 19 Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds. 20 Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van mij.
Het is goed als gebed en loflied samengaan, zoals de paarden voor farao’s wagen. Sommigen die niet zingen, roepen; en sommigen die niet roepen, zingen; allebei samen is het beste. Omdat de verhoringen van de Heere dikwijls zo vlak op onze beden volgen, en ze zelfs inhalen, is het gepast onze dankbare lofprijzing gelijke pas te laten houden met onze ootmoedige gebeden. Merk op dat de psalmist zowel riep als sprak; de Heere heeft de stomheids- duivel uit Zijn kinderen gedreven, en diegenen van hen die het minst welbespraakt met hun tong zijn, zijn vaak het welsprekendst met hun hart.
Kan ik van de Heere verlangen dat Hij mijn zonde stilzwijgend toelaat en mij aanvaardt terwijl ik moedwillig voortga op een kwade weg? Niets staat gebed zo in de weg als ongerechtigheid die in het binnenste huist; zoals het met Kaïn was, zo is het ook met ons, de zonde ligt aan de deur en verspert de doorgang. Als u naar de duivel luistert, zal God niet naar u luisteren. Als u weigert Gods geboden te horen, zal Hij zeker weigeren uw gebeden te horen. God zal een onvolmaakte bede om Christus’ wil horen, maar niet een die moedwillig fout geschreven is met de hand van een verrader. Als God onze gebeden zou aanvaarden terwijl wij ons aan de zonde te buiten gaan, zou Hij Zichzelf tot de God van huichelaars maken, wat een passendere naam voor satan is dan voor de Heilige Israels.
‘Maar zeker, God heeft gehoord’, dat is een onmiskenbaar teken dat de bidder geen stiekeme liefhebber van de zonde was. Het antwoord op zijn gebed was een nieuwe verzekering dat zijn hart oprecht voor de Heere was. Kijk hoe zeker de psalmist ervan was dat hij gehoord is; het is voor hem geen hoop, geen vermoeden of inbeelding, maar hij bekrachtigt het met een ‘zeker’. Gebeurtenissen zijn zegenrijk als ze enerzijds openbaren dat Gods hart liefdevol is, anderzijds dat ons eigen hart oprecht is. Liefde voor de zonde is een kwalijke smet, een veroordelend kenmerk, een dodelijk teken, maar die gebeden die duidelijk levend zijn en God overhalen, komen onloochenbaar op uit een hart dat zich onthoudt van geflirt met de duivel. Laat de lezer erop toezien dat zijn ziel geheel en al vrij is van ieder bondgenootschap met ongerechtigheid, elk toelaten van geheime lust, of verborgen kwaad.
‘Geloofd zij God’, Hij heeft Zijn liefde niet teruggetrokken en evenmin mijn vrijheid om te bidden. Hij heeft noch mijn gebed, noch mij verworpen. Zijn genade en mijn roepen vinden elkaar nog altijd. De psalm eindigt met de centrale gedachte ervan. In geest en opzet is het geheel en al een psalm van lofprijzing. Heere, stel ons in staat haar binnen te gaan. Amen.
Overweging:
Als wij oog hebben voor de ongerechtigheid, hoe kunnen we dan oog hebben voor de geestelijke dingen, het enig wettige onderwerp van onze gebeden? En als wij daar géén oog voor hebben, hoe kunnen wij er dan bij God op aandringen ze te geven? En als er geen aandrang aan onze kant is, is het geen wonder dat er geen antwoord van Gods kant komt.