8 En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende: 9 Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. 10 Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. 11 Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten.
De rechtvaardigen’ – het mikpunt van de haat van de tiran – zullen zijn vijandschap overleven, en ‘zullen het zien’, voor hun ogen: het einde van de goddeloze verdrukker. God geeft Mórdechai te zien dat Haman aan de galg hangt. David krijgt de bewijzen van Sauls dood op Gilboa overhandigd. Heilig ontzag zal het hart van de rechtschapene ernstig stemmen; hij zal eerbiedig de God der voorzienigheid aanbidden. Intriges die zo verreikend zijn, worden allemaal ongedaan gemaakt, plannen die zo verregaand, zo geslepen zijn, worden verijdeld. Dit is een mooie aanleiding voor het soort hartgrondig lachen dat meer met ernst dan met vrolijkheid te maken heeft.
Zie toe, en lees het grafschrift van een machtig man, die de baas speelde binnen zijn beperkte tijd, en zijn voet zette op de nek van des Heeren uitverkorenen. Aanschouw de man, de snoevende geweldenaar! Hij vond een vesting, maar niet in God; hij roemde in zijn macht, maar niet in de Almachtige. Waar is hij nu? Hoe is het hem vergaan in het uur van zijn nood? Aanschouw zijn ondergang, en trek er uw les uit. Het vermogen dat hij bijeen had gebracht, en het kwaad dat hij had aangericht, waren zijn trots en eer. Rijkdom en kwaadaardigheid zijn geduchte gezellen; als een span vormen ze een monster. Als de duivel geldzakken beheert, is hij met recht een duivel. Beëlzebub en Mammon samen stoken de oven voor het kind van God zevenmaal zo heet, maar uiteindelijk zullen ze hun eigen vernietiging bewerkstelligen. Telkens als wij vandaag iemand zien die geweldig zondig en rijk is, zullen wij er goed aan doen zijn einde te verwachten en dit vers als zijn goddelijk ‘in memoriam’ te zien.
‘Maar ik,’ opgejaagd en vervolgd als ik ben, ‘zal zijn als een groene olijfboom.’ Ik word niet ontworteld of vernietigd, maar ik zal zijn als een bloeiende olijfboom, die olie onttrekt aan de rots, en midden in de droogte toch leeft en groeit. Hij hoorde bij de goddelijke familie, en kon daaruit niet verwijderd worden; zijn plaats was dicht bij God, en daar was hij veilig en gelukkig, ondanks alle geheime en lage plannen van zijn vijanden. Hij droeg vrucht, en zou dat blijven doen als al zijn trotse vijanden verdorden als afgesnoeide takken. Eeuwige genade is mijn vertrouwen voor nu. David wist dat Gods genade voor eeuwig en altoos was, en daarop vertrouwde hij. Wat een rots om op te bouwen! Wat een vesting om in te vluchten! David beschouwt zijn gebeden als al beantwoord, de beloften van God als al vervuld, en daarom laat hij meteen de heilige psalm klinken. God zal de hoop van de psalmist zijn; hij zal het in de toekomst nergens anders zoeken. Laten de machtigen pochen, wij zullen op de Heere wachten; en als hun haast hun nü eer oplevert, zal ons geduld in de toekomst aan de beurt komen, en ons de eer opleveren die de hunne overtreft.
Overweging:
Anderen mogen vertrouwen op de rijkdom van hun eigen rechtvaardigheid en verdienstelijkheid, en Christus niet tot hun sterkte maken, maar ziet u van alles af en vertrouw op de genade van God in Christus, en u zult zijn als een groene olijfboom terwijl zij verleppen en verdorren.