1 Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. 2 Als Doëg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. 3 Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag. 4 Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog. 5 Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela. 6 Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs. 7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela.
Doëg kon weinig reden tot grootspraak ontlenen aan het feit dat hij het afslachten van een groep weerloze priesters op zich had genomen. Werkelijk, een geweldig man, om mannen te doden die nooit een zwaard aanraakten! Hij had zich voor zijn laffe daad moeten schamen. Hij had geen reden tot jubel. Eerbiedwaardige titels zijn niet meer dan een aanfluiting als de drager ervan gemeen en wreed is. De razernij van de wreedaard kan echter de eeuwige stroom van de goddelijke genade niet doen opdrogen. Als de priesters zijn vermoord, is hun Meester nog in leven. Als Doëg voor even zegeviert, zal de Heere langer leven dan hij, en het onrecht dat hij heeft gedaan, vergelden. Dit behoort de trotse jubel van de goddelozen te temperen, want tenslotte heeft ongerechtigheid, omdat de Heere leeft, weinig reden om zichzelf te verheffen.
David stelt de valse tong voor als een schadelijk instrument, als een scheermes dat, zonder dat de betrokkene het merkt, hem glad maakt; zo zacht en vaardig doen oosterse barbiers hun werk. Of misschien bedoelt hij dat, zoals met een scheermes iemands keel zeer snel afgesneden kan worden, onder het voorwendsel dat hij wordt geschoren, Doëg even gretig, gemeen, maar effectief de groep priesters ombracht. Gedreven door kwaadaardigheid, en geleid door sluwheid, deed hij zijn wrede werk met een verdoemelijke grondigheid.
Mensen kunnen wel eens een massa woeste dingen zeggen, en toch alles toedekken met het voorwendsel van rechtvaardigheid. Ze pretenderen dat ze waken over het goede, maar de waarheid is dat ze vastbesloten zijn het ware en heilige neer te halen, en op sluwe wijze werken zij daaraan onder dit doorzichtig mom.
De vervolger zou met genoegen de Kerk vernietigen, en daarom zal God hem vernietigen, zijn huis afbreken, hem ontwortelen, en hem doen vergaan. God zal zijn vurige kolen doven en hem wegvagen als het as van de haard; hij wilde de waarheid uitdoven, en God zal hem uitdoven. Als een plant die weggerukt wordt van de plaats waar hij groeide, of als een gevangene die uit zijn huis wordt gesleurd, zo zal God hem ‘uit de tent uitrukken’. Achimélech en zijn medepriesters waren afgesneden van hun woning, en zo moest het gaan met degenen die hun afslachting beraamden en bewerkten. De vervolger zal worden uitgeroeid, worden ontworteld, met wortel en tak worden verdelgd. Hij was uit op de dood van anderen, en de dood zal naar hem uitgaan. Hij bracht beroering in het land der levenden, en hij zal worden verbannen naar dat land waar de goddelozen geen beroering meer veroorzaken. Zij die niet willen ‘laten leven’, hebben geen recht om te ‘leven’. God zal de kansen doen keren voor de kwaadaardigen, en hen op evenredige wijze vergelden.
Overweging:
De snelle, handige manier om een kwaadaardig plan uit te voeren verbergt noch vermindert de kwaadaardigheid ervan. Moord met een ‘geslepen scheermes’ is even kwaadaardig als met een slagers-bijl of een knuppel. Een ingenieus bedachte en op een gladde manier gerepeteerde leugen is een even grote zonde, en zal uiteindelijk een even grote dwaasheid blijken te zijn, als de meest klungelige poging tot misleiding.