1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 2 Op U, o HEERE! betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. 3 Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk; wees mij tot een sterke Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. 4 Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil.
De psalmist heeft één toevlucht, en dat is ook de beste. Hij werpt het grote noodanker van zijn geloof uit tijdens een storm. Andere dingen kunnen twijfelachtig zijn, maar David stelt met zekerheid vast dat hij op de Heere vertrouwt. Daar begint hij mee, opdat hij het straks onder druk van een beproeving niet vergeten zal. Deze geloofsbelijdenis is de spil met behulp waarvan hij zich inspant zijn benardheid te verlichten en te verwijderen. Hij staat erbij stil, daar het een troost voor hemzelf inhoudt en een smeekbede tot God. Hoe kan de Heere toelaten dat de mens die alleen op Hem vertrouwt, uiteindelijk te schande gemaakt wordt? Dat zou geen gedrag zijn van een God van waarheid en genade. Het zou schande over God Zelf brengen als geloof ten slotte niet werd beloond. Het zal werkelijk een slechte dag voor de religie zijn als vertrouwen op God geen troost en geen bijstand schenkt.
De beproefde ziel belijdt haar volle vertrouwen in God. De herhaalde vertolking van het geloof is niet zinloos. De belijdenis van ons vertrouwen op God in tijden van tegenspoed is een voorname manier om Hem te verheerlijken. De vijanden van David waren zowel arglistig als machtig; als ze hem niet door hun macht klein konden krijgen, zouden ze hem door list grijpen. Onze eigen geestelijke tegenstanders zijn van hetzelfde slag – zij zijn adderengebroed, en proberen ons te vangen door hun bedrog. Dit gebed veronderstelt de mogelijkheid dat de gelovige als een vogel gevangen wordt; en inderdaad zijn wij zo dwaas dat dit vaak gebeurt. De vogelvanger doet zijn werk zo behendig dat iedereen die argeloos is, weldra gevangen is. De tekst vraagt om de bevrijding van de gegrepene, zelfs uit de mazen van het net. Dit is een passende bede, en een die verhoord kan worden; eeuwige liefde kan de heilige verlossen uit de kaken van de leeuw en uit het holst van de hel.
De goddelozen treden eendrachtig op in hun aanslagen op de uitnemenden van de aarde; het is een wonder dat zondaren het vaak beter eens zijn dan heiligen en in het algemeen hun verdorven werk veel zorgvuldiger en voorzichtiger verrichten dan de rechtvaardigen laten zien bij hun heilige ondernemingen. Let op de wreedheid van de vijanden van een rechtschapen mens! Ze zullen met niets minder genoegen nemen dan met zijn bloed – daarvoor spannen zij samen en maken ze plannen. Het is beter in de macht van een leeuw te raken dan overgeleverd te zijn aan de willekeur van kwaadaardige vervolgers, want het wilde dier spaart misschien zijn prooi als het verzadigd is; maar kwaadaardigheid is meedogenloos en wreed als een wolf.
Van alle vijanden is nijd de wreedste. Wat bevond de psalmist zich in een vreselijke situatie, toen de giftige pijlen van wel duizend bogen op zijn leven waren gericht! Toch begaf zijn geloof het bij dit alles niet, en ook verliet zijn God hem niet. Hierin ligt voor ons een bemoediging.
Overweging:
Als David bidt dat hij niet beschaamd mag worden, laten wij ons er dan tegen verzetten beschaamd te worden. Die Jezus liefhebben moeten zich ervoor schamen, beschaamd te worden.