1 Een psalm, een lied der inwijding van Davids huis. 2 Ik zal U verhogen, HEERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd. 3 HEERE, mijn God! ik heb tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen. 4 HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. 5 Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. 6 Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Ik zal Uw Naam verhogen, Uw persoon, Uw eigenschappen, Uw genade voor mij, Uw grote geduld met mijn volk; maar vooral zal ik goed van u spreken. O Jehova, dit zal mijn vrolijke en aanhoudende bezigheid zijn! De lovende taal van de psalmist was niet zonder reden. Hij was als een gevangene uit een kerker opgetrokken, als Jozef uit de put, en daarom loofde hij zijn Bevrijder. Genade heeft ons uit de put van de hel opgetrokken, uit de kuil van de zonde, uit de Poel der Wanhoop, uit het ziekbed, uit de slavernij van twijfels en angsten: hebben wij geen lied te bieden voor dit alles? Hoe hoog heeft onze Heere ons opgetild? Ons opgetild tot op de plaats van kinderen, om opgenomen te worden in de familie; ons opgetild tot in de eenheid met Christus. Hij ‘heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus’. Hef de Naam van onze God hoog op, want Hij heeft ons tot boven de sterren opgeheven.
David zond gebeden voor zichzelf en voor zijn volk op toen het door de pest werd bezocht. Hij begaf zich meteen naar het Hoofdkwartier, en ging niet langs de omweg van feilbare middelen. God is de beste arts, zelfs voor onze lichamelijke aandoeningen. Wij handelen zeer zondig en dwaas als wij God vergeten. Driewerf gelukkig is hij die kan zeggen dat de Heere Zelf zijn deel is. Zie de stijgende lijn in Davids geloof; hij zong ‘Heere’ in het tweede vers, maar het is ‘Heere, mijn God’ in het derde. Muziek van het hart is iets wat opstijgt als de rookkolommen die van het brandofferaltaar opstegen. Ik kon nauwelijks bidden, maar ik riep het uit; ik stortte mijn ziel uit zoals een kind zijn verlangens uitstort. Ik riep tot mijn God: ik wist tot wie ik moest roepen; ik riep niet tot mijn vrienden, noch tot enige menselijke macht. Vandaar het zekere en afdoende resultaat: Gij hebt mij genezen. Ik weet het. Ik ben er zeker van. Ik beschik nu vanbinnen over het bewijs van geestelijke gezondheid; ere zij Uw Naam! Iedere nederige smekeling die bij God verlossing van de ziekte van de zonde zoekt, zal even snel handelen als de psalmist deed. Maar degenen die niet echt genezing willen zoeken, moeten niet verbaasd staan als hun wonden stinken en hun ziel sterft.
Hij besefte dat hij alleen God niet genoeg kon prijzen, en daarom wilde hij de harten van anderen winnen. David wilde zijn koor niet vullen met verworpenen, maar met geheiligde personen, die van harte konden zingen. Hij roept u op, volk van God, omdat gij heiligen zijt; en laat, als zondaren zwijgen door hun verdorvenheid, uw heiligheid u aansporen om te zingen. U bent Zijn heiligen, uitverkoren, met bloed gekocht, geroepen, en afgezonderd voor God; geheiligd teneinde het dagelijkse offer van lofprijzing te brengen. Wees royaal bij deze hemelse taak. De duisternis duurt slechts tot de morgen; als de nacht voorbij is, zal het donker verdwijnen. Dit wordt aangevoerd als reden voor het zingen van de heiligen, en het is een krachtige reden; korte nachten en vrolijke dagen vragen om psalmenboek en harp.
Overweging:
Uitsluitend heiligen zijn geschikt om te zingen van heiligheid, en met name van Gods heiligheid; in het bijzonder met liederen van heiligheid.