6 Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen. 7 Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen. 8 Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u! 9 Om des huizes des HEEREN, onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken.
Vrede was Jeruzalems naam; bid dat haar toestand haar naam waar mag maken. Oord van Vrede, vrede zij u. Hierin lag genoeg reden om verheugd te zijn bij de gedachte, naar het huis van de Heere op te gaan, want dat heiligdom stond in het centrum van een gebied van vrede; Israël mocht met recht bidden dat die vrede zou voortduren. In een kerk is vrede te wensen, te verwachten, te bevorderen en te genieten. Zo wij al niet mogen zeggen: ‘Vrede tegen elke prijs’, dan mogen we toch zeker wel roepen: ‘Vrede tegen de hoogste prijs’. Zij die dagelijks in verwarring zijn doordat ze ruw worden opgeschrikt, zijn verrukt hun rust te vinden in een heilige verbondenheid, en daarin te blijven.
In een kerk is een van de voornaamste bestanddelen van het welzijn de interne vrede: twist, argwaan, partijschap, verdeeldheid – dat zijn dodelijke verschijnselen. Zij die de vrede van de kerk verbreken, dienen te lijden, en zij die de vrede handhaven, verdienen een rijke zegen. Vrede in de kerk behoort ons dagelijks gebed te zijn, en door zo te bidden zullen wij vrede op onszelf doen neerdalen.
Het komt heel Israël ten goede dat er vrede in Jeruzalem heerst. Het is in het belang van elke christen, ja van ieder mens, dat er vrede en voorspoed in de kerk heerst. Hier komen onze menselijkheid en onze gemeenschappelijke mensenliefde ons religieuze gebed te hulp. Met een bloeiende kerk zullen onze kinderen, onze naasten, onze landgenoten waarschijnlijk gezegend zijn. Bovendien kunnen wij alleen maar bidden voor een zaak waarmee onze liefste verwanten en beste vrienden verbonden zijn; als zij zich ervoor inzetten, moeten en willen wij ervoor bidden. David bidt voor Jeruzalem vanwege Sion. Hoe zoutend en smaakmakend is de kerk voor alles rondom haar. De tegenwoordigheid van Jehova, onze God, maakt elke plaats waar Hij Zijn heerlijkheid openbaart, dierbaar voor ons. Wij mogen wel het goede zoeken voor die plaatsen binnen welker wallen God woont, Die alleen goed is. Wij hebben te leven voor Gods zaak, en bereid te zijn daarvoor te sterven. Eerst beminnen wij haar (v. 6), en dan zetten wij ons ervoor in; wij zien het goede ervan, en zoeken dan het goede ervoor. Als wij niets anders kunnen doen, kunnen wij nog altijd een voorspraak ervoor zijn. Onze verbondsrelatie met Jehova als onze God verplicht ons ertoe te bidden voor Zijn volk – zij zijn ‘het huis van de Heere, onze God’.
Als wij onze God eren, wensen wij de voorspoed van de kerk die Hij Zich ter inwoning heeft verkoren. Daarom is de dichter blij met een uitnodiging om zich bij anderen te voegen in de dienst van de Heere. Hij gaat met hen mee en verheugt zich, en dan maakt hij zijn vreugde tot aanbidding, en spreekt ten gunste van de stad van de grote Koning. O Kerk van de levende God, wij begroeten uw samenkomsten en op onze knieën bidden wij dat u vrede en gelukzaligheid mag kennen. Moge onze Jehova het zo beschikken. Amen.
Overweging:
‘Wel moeten zij varen, die u beminnen.’ Het omgekeerde is ook waar: ‘Niemand nam ooit een steen uit de tempel, of het stof vloog in zijn ogen’ (Joods spreekwoord).