1 Een lofzang. Gij ganse aarde! juicht den HEERE. 2 Dient den HEERE met blijdschap, komt voor Zijn aanschijn met vrolijk gezang. 3 Weet, dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. 4 Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam. 5 Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en Zijn getrouwheid van geslacht tot geslacht.
Onze welzalige God moet aanbeden worden door een welzalig volk; een vrolijk gemoed past bij Zijn natuur, Zijn daden, en de dankbaarheid die wij dienen te koesteren voor Zijn gunstbewijzen. In elk land is Jehova’s goedheid te zien, daarom moet Hij in elk land geprezen worden. De wereld zal pas zijn zoals hij bedoeld is als hij met één eenstemmige juichkreet de enige God aanbidt. De hier verwoorde uitnodiging om te aanbidden is niet zwaarmoedig, alsof aanbidding een begrafenisachtige plechtigheid zou zijn, maar een vrolijke opwekking, alsof wij worden genood op een bruiloft. In ons eerbetoon moeten wij ons bewust zijn van de aanwezigheid van God, en Hem naderen door een geestelijke inspanning.
Dat is een daad die voor ieder hart dat de juiste instelling heeft, met grote ernst gepaard gaat. Tegelijkertijd moet het niet gebeuren in slaafse vrees; daarom komen wij niet met geklaag en geween bij Hem, maar met psalmen en liederen. Zingen moet, aangezien het zowel een vreugdevolle als een gelovige bezigheid is, een vaste wijze zijn om God te naderen. De gelijkmatige, welluidende en overtuigde uiting van lof door een samenkomst van werkelijk gelovige mensen is niet alleen maar betamelijk, het is ook heerlijk, en een passende voorproef van de aanbidding in de hemel, waar het gebed is opgegaan in de lof, die de enige wijze van aanbidden is geworden.
Alleen van hen die daadwerkelijk Zijn godheid erkennen is te verwachten dat zij aangename lof brengen. Zou het schepsel zijn Maker niet huldigen? Sommige mensen leven alsof zij zichzelf gemaakt hebben; ze noemen zich ‘selfmade’, en zij aanbidden hun vermeende schepper; maar christenen erkennen de oorsprong van hun zijn en welzijn, en eisen niet voor zichzelf de eer op voor hetzij hun zijn, hetzij wat zij zijn. Noch wat onze schepping, noch wat onze herschepping betreft durven wij ook maar een vinger te leggen op de eer, want dat is het exclusieve recht en eigendom van de Almachtige.
De filosofie heeft zich hard ingespannen om te bewijzen dat alle dingen uit atomen zijn ontwikkeld, of, met andere woorden, zichzelf hebben gemaakt. Als deze theorie ooit aanhangers zal vinden, is er beslist geen reden meer om de bijgelovigen van goedgelovigheid te beschuldigen. De hoeveelheid geloof die nodig is om dit dogma van het scepticisme te aanvaarden, is namelijk wel duizendmaal zo groot als zelfs die welke nodig is voor een dwaas geloof in een knipogende madonna en een glimlachend kindeke Jezus. Wat ons betreft, wij vinden het veel makkelijker te geloven dat de Heere ons gemaakt heeft dan dat wij ontwikkeld werden door een lange keten natuurlijke selecties uit zwevende atomen die zichzelf vormden.
‘De Heere is goed. ’ Dit vat Zijn wezen samen en bevat een massa redenen tot lof. Hij is goed, genadig, vriendelijk, weldadig, liefdevol; ja, God is liefde. Hij die de Goede niet prijst, is zelf niet goed. Ons hart springt op van vreugde terwijl wij ons buigen voor Een Die nooit Zijn Woord gebroken heeft of Zijn doel gewijzigd.
Overweging:
Het is een teken dat de olie van de genade in het hart is gegoten als de ‘olie der vreugde’ glanst op het gelaat.