En de vierde engel goot zijn fiool uit op de zon, en haar is macht gegeven de mensen te verhitten door vuur. En de mensen werden verhit met grote hitte, en lasterden de naam van God, die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet, om hem heerlijkheid te geven.Openb. 16:8,9
Welke krachten heeft God tot zijn beschikking, daar alle engelen Hem dienen! Deze brengen de fiolen van zijn toorn tevoorschijn.
Welk een macht hebben deze wezens over de natuur, want de engel stort zijn fiool uit over de zon en de mensen zijn verhit door vuur!
Niemand staat buiten het bereik van de macht en de oordelen Gods. Alle middelen staan Hem ten dienste om hen te treffen. Hij kan uit onze beste zegeningen boze uitwerkselen laten voortkomen: in dit geval is het een brandende hitte, die van de zon uit gaat.
Op zichzelf brengen Gods oordelen geen ware bekering teweeg, want deze mensen “bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven.
I. Zij kunnen een bekering teweegbrengen.
1. Een vleselijke bekering, veroorzaakt door vrees voor straf. Kaïn.
2. Een voorbijgaande bekering, die ophoudt als het oordeel ophoudt. Farao.
3. Een oppervlakkige bekering, die de zonde aanhoudt: Herodes.
4. Een wanhopige bekering, welke eindigt in de dood. Judas.
Er is in deze allen niets, dat Gode heerlijkheid geeft.
II. Zij brengen de bekering niet te weeg, die God de heerlijkheid geeft.
Ware bekering verheerlijkt God.
1. Door zijn alwetendheid te erkennen en de wijsheid van zijn waarschuwingen, als wij het feit en de dwaasheid van onze zonde belijden.
2. Door de rechtvaardigheid te erkennen van zijn wet en het kwaad van de zonde.
3. Door de rechtvaardigheid van des Heeren bedreigingen te erkennen en zich met eerbiedige onderwerping te buigen voor zijn troon.
4. Door te erkennen, dat het van Gods vrijmachtige genade afhangt, ons nog verder te straffen, of ons genadig te vergeven.
5. Door de genade van God aan te nemen, gelijk zij voorgesteld is in de Here Jezus.
6. Door naar heiligmaking te streven, zodat men leeft in heilige dankbaarheid in overeenstemming met de voorrechten, die geschonken werden.
De mensen, van wie in ons teksthoofdstuk gesproken wordt, gingen van kwaad tot erger, van onboetwaardigheid tot Godslastering maar waar droefheid is naar God, daar wordt afgelaten van de zonde.
III. Als zij niet vertederen, verwikkelen zij de mensen in nog meer zonde.
1. Hun zonden wordt een zonde tegen beter weten in.
2. Hun zonde wordt een zonde van uittarting.
3. Hun zonde wordt een zonde van leugen tegenover God. Geloften verbroken, voornemens vergeten: dit alles is de Heilige Geest liegen.
4. Hun zonde wordt een zonde van haat tegen God. Zij zullen zich zelfs opofferen om hun God te ergeren.
5. Hun zonde wordt al meer en meer een moedwillige zonde.
6. Hun zonde blijkt dan als ingeweven te zijn met hun natuur.
IV. Zij behoren met een heilige schuchterheid te worden beschouwd.
Een overijlde algemene toep; rysiirg kan ons met betrekking tot goddelijke oordelen in grote dwaling doen vervallen.
1. Gebruikt door de genade Gods, strekken zij ter opwekking en ter verootmoediging en dan kunnen zij tot bekering leiden.
2. Zij mogen niet beschouwd worden als in en op zichzelf weldadig. Satan wordt door zijn rampzaligheid niet beter. De veroordeelden in de hel worden verhard onder hun smarten. Vele slechte mensen worden door hun armoede nog slechter. Vele zieken zijn niet wezenlijk boetvaardig, maar huichelen boetvaardigheid.
3. Wij moeten ons bekeren, als wij nog niet onder de verschrikkingen zijn van Gods oordelen. Vanwege Gods lankmoedigheid en goedheid. Omdat wij nu niet afgeleid worden door pijn. Omdat wij nu aan de zonde kunnen denken, afgescheiden van het oordeel en dus waarschijnlijk oprechter zullen zijn in ons berouw. Omdat wij het liefelijker en edeler zullen vinden te worden getrokken, dan als het stomme vee te worden voortgedreven. Zij het ons enig doel en streven “Hem heerlijkheid te geven.”
Begin daarmee in uw bekering, blijf er in volharden door het geloof, verhef u nader toe door de hoop, blijf er bij door ijver en liefde.