Een eeuwige troost. 2 Thessalonicenzen 2:16
Eeuwige troost” — dat is het allerbeste van alles, want juist het onvergankelijke van deze troost vormt haar kroon en heerlijkheid. Maar wat bedoelen we met deze “eeuwige troost”? Allereerst houdt zij in dat de zonden zijn vergeven. De christen draagt in zijn hart het getuigenis van de Geest, dat zijn ongerechtigheden zijn uitgedelgd als een nevel en dat zijn zonden zijn verdwenen als een wolk. En als de zonden werkelijk vergeven zijn, is dat dan niet een eeuwige troost? Vervolgens schenkt de Heere Zijn volk de blijvende zekerheid van hun aanneming in Christus. De gelovige weet dat God hem aanschouwt als iemand die in eenheid met Jezus is verbonden. Die eenheid met de opgestane Heiland is een troost die niet voorbijgaat, maar blijft tot in eeuwigheid. Al wordt je lichaam door ziekte gekweld — weet dan dat er talloze gelovigen zijn die zich evenzeer verheugden in hun zwakheid als zij zouden hebben gedaan in gezondheid. Zelfs als de pijlen van de dood het hart treffen, zal je troost niet vergaan. Hebben wij niet herhaaldelijk de lofzangen gehoord van heiligen die zich verblijdden, omdat Gods liefde in hun harten werd uitgestort, juist op het ogenblik van sterven? Zo is het besef van jouw aanneming in de Geliefde een eeuwige vertroosting. Bovendien leef jij als christen in de vaste zekerheid dat God heeft beloofd te redden wie hun vertrouwen op Christus stellen. Jij vertrouwt op Hem en weet dat God Zijn Woord zal vervullen en jou zal behouden. Je bent veilig geborgen en één met de Persoon en het werk van Jezus Christus.
Gebed: Heere, ik dank U voor de eeuwige troost van vergeving en aanneming in Christus. Schenk mij zekerheid dat ik veilig geborgen ben in Uw genade.