De trotsheid van uw hart heeft u bedrogen. Obadja 1:3
Dit is waar van alle hovaardigen, want hoogmoed is zelfbedrog. Er kunnen hoogmoedige mensen in deze vergadering zijn. Zij, die er zeker van denken te zijn, geen hoogmoed in het hart te hebben, zijn waarschijnlijk de hoogmoedigsten van allen. Zij die trots zijn op hun nederigheid, zijn waarlijk hoogmoedig.
De stellige waan, dat wij niet bedrogen zijn, kan er het bewijs van wezen hoe volkomen het zelfbedrog is, waaronder wij verkeren. Terwijl wij nadenken over de toestand van de Edomieten en de hoogmoed van hun harten, kunnen wij een blik slaan in ons zelf, opdat wij er ons voordeel mee doen.
I. Zij waren bedrogen.
De profeet noemt enige zaken, waarin zij bedrogen waren.
1. Ten opzichte van de waarde, waarop zij door anderen geschat werden Zij dachten geeerd te zijn, maar de profeet zegt: -“Gij zijt zeer veracht,” (Ob. 1:2).
Het zou u niet bevallen, als gij wist hoe gering anderen over u denken. Maar zo gij gering denkt over anderen, dan behoeft het u niet te verwonderen, dat gij zelf grotelijks veracht zijt, want “met welke maat gij meet zal u wedergemeten worden,” (Matt. 7:2).
2. Ten opzichte van hun persoonlijke veiligheid. Zij gevoelden zich veilig, maar hun oordeel was nabij. “Wie zou mij ter aarde neerstoten?” “Ik zal u neerstoten, spreekt de Heere” (Ob. 1:3, 4). Het wonen in hun rotsvesting Petra was hen geen waarborg van wezenlijke veiligheid. Evenzo mag niemand van onze denken, dat hij gevrijwaard is tegen rampen, ziekte of een plotselinge dood.
3. Ten opzichte van hun persoonlijke wijsheid. Zij spraken van “de wijzen uit Edom” (Ob. 1:8) maar de Heere zei: “Er is geen verstand in hem,” (Ob. 1:7) Zij, die het beter weten dan het Woord van God, weten niets.
4. Ten opzichte van de waardeü van hetgeen waarop zij vertrouwden. Edom steunde op verbonden, maar zij hebben volkomen gefaald. “Uw vredegenoten hebben u bedrogen” (Ob. 1:7) Rijke bloedverwanten, invloedrijke vrienden, beproefde bondgenoten-dit alles zal falen voor hen, die er op vertrouwen.
II. Hun eigen trotsheid bedroog hen.
1. In elk van de bovengenoemde punten lag trotsheid op de bodem van hun dwaling.
2. Op allerlei wijze stelt trotsheid er de mens aan bloot om bedrogen te worden.
Zijn oordeel wordt er door vervalst: hij kan de schaal niet recht houden.
Zijn maatstaf is onjuist geworden; zijn gewichten zijn vals.
Zijn begeerten nodigen vleierij en zijn dwaasheid neemt haar aan.
3. In ieder geval is een hoogmoedig mens een bedrogen mens.
Hij is niet, wat hij zelf denkt te zijn; en hij is blind voor dat deel van zijn karakter, dat hem ootmoedig moest maken.
4. In geestelijke zaken is dit zeer nadrukkelijk het geval.
De eigengerechtige, de zelfgenoegzame, de perfectionist, enz. allen zijn bedrogen door de trotsheid van hun harten.
III. Deze hoogmoed voerde hen op slechte wegen.
1. Hun uittarting bezorgde hun vijanden.
2. Hun onvriendelijkheid werd met onvriendelijkheid vergolden. (Ob. 1:15) toont de lex talionis (1) in werking.
3. Hun minachting van God deed Hem zeggen: “Ezau’s huis zal geen overgeblevene hebben,” (Ob. 1:18).
Hoe verschillend is het lot van het geminachte Zion! Zie (Ob 1:17, 21).
Laat ons Hem zoeken, die in Zion boven alle anderen “de Heiland” is.
Alle hoogmoed hatende, laat ons ootmoedig rusten in Hem.
Dan zullen wij niet bedrogen worden, want Jezus is “de Waarheid.”
(1) De wet der wedervergelding.