Al wat liefelijk is en goed, probeer dat te krijgen, maar vergeet niet, dat deze dingen samen, zonder geloof. God niet behagen. Deugd en zonder geloof is bepleisterde zonde. Ongeloof maakt alles van onwaarde. Het is als de vlieg in de zalf van de apotheker, als het vergif in de fles. Met alle reine deugden, alle welwillende mensenliefde, alle vriendelijkheid, belangeloos medegevoel, alle mogelijk verstand, alle moedige vaderlandsliefde en alle beslistheid van beginselen, indien u zonder geloof bent, hebt u geen aanspraak op aanneming bij God, want zonder geloot is het onmogelijk God te behagen.
Het geloof kweekt elke deugd aan, het ongeloof doet haar in de knop verwelken. Duizenden gebeden zijn door het ongeloof tegengehouden; menige lofzang, die ten hemel gestegen zou zijn, is door het gemor van het ongeloof gesmoord; menige edele onderneming, waarvan de gedachte in het hart oprees, is door het ongeloof bedorven, nog vóór zij ten uitvoer gebracht kon worden. Het geloof is de Simonslok van de christen. Snijd haar af, en zij zal niets meer kunnen.
Omdat hij geloofde, wandelde Petrus op de golven van de zee. Maar zie, daar kwam een golf achter hem en hij zei: „Deze zal over mij heengaan” terwijl hij daarbij dacht: „Hoe kon ik zo overmoedig zijn om mij op de golven te wagen?” En toen hij twijfelde, begon hij direct te zinken. Van het leven van een christen kan gezegd worden, dat het een voortdurend „wandelen op de zee is”, ledere golfslag kan hem doen neerstorten, maar het geloof stelt hem in staat om staande te blijven. Van het ogenblik af, dat u ophoudt te geloven, volgen rampspoed en gebrek. O, waarom dat getwijfel?