Niemand kan zichzelf behouden, wordt er gezegd. Ja, dit geval heeft veel overeenkomst met dat van de baas, die zijn knecht met een brief er op uit stuurde. De knecht was aan de luie kant en kwam ermee terug.
“Wel, heb je hem niet af gegeven?”
“Nee, baas.”
“Waarom niet?”
“Een diepe rivier, mijnheer, een heel diepe rivier, daar kon ik niet over.”
“Een diepe rivier, zeg je?”
“Ja.”
“Was er dan geen veerman?”
“Dat weet ik niet, mijnheer, als er een was, dan was hij aan de andere kant.”
“Heb je naar de andere kant geroepen: Zet me eens over?”
“Nee, mijnheer.”
’Welnu, jij schurk,’ kreeg de knecht ten antwoord, ’dat is helemaal geen verontschuldiging. Het is waar, je kon niet over de rivier komen; maar er was er toch een, die je naar de overkant kon brengen en je hebt het niet eens tot hem geroepen.”
En zo is het in uw geval. U zegt: ’Ik kan mijzelf niet behouden.’ Volkomen waar; maar er is er Een, die het wel kan. En u hebt nog nooit tot Hem geroepen; want, let erop, indien u tot
Hem roept, indien uw hart zegt: ‘O Zaligmaker, kom en behoud mij,’ en uw geest in Hem rust, dan weet Hij — hoe diep die rivier uwer zonde ook is — u er veilig door te dragen en u aan de overkant aan land te zetten. Moge Hij dat met een ieder van u doen! Bij God zijn alle dingen mogelijk, hoewel het bij de mens onmogelijk is.’