Weet gij lieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen (1 Cor. 9:24)
„Loopt zo, dat gij die moogt verkrijgen”, zegt de apostel. Er zijn sommige mensen die de prijs beslist nooit zullen behalen, omdat zij zelf niet staan ingeschreven. Enkelen zijn er, die u zelf zullen zeggen: „Wij leggen geen belijdenis af — gene, welke ook.” Het is misschien wel heel goed, dat gij dat niet doet, want als ge het zoudt doen, dan zoudt ge een huichelaar zijn, en het is beter helemaal geen belijdenis af te leggen dan een huichelaar te zijn. Als een zakenman u zegt, dat hij geen belijdenis aflegt, dat hij eerlijk zal zijn, dan weet ge, dat hij een verstokte schelm is — hij is ongodsdienstig — hij heeft de vreze Gods niet voor ogen, hij heeft geen liefde voor Christus, hij heeft geen hoop op de hemel.
Hij belijdt dat zelf. Het is vreemd, dat de mensen zo bereidwillig zijn om dat te belijden. Gij vindt geen mensen op straat, die bereid zijn om te erkennen, dat ze verstokte dronkaards zijn. In het algemeen zal iemand dat met afkeer ontkennen. Ge vind nooit iemand, die tot u zegt: „Ik belijd niet, dat ik iemand ben, die kuis leeft”. Ge hoort een ander niet zeggen: „Ik belijd niet, dat ik iets anders ben dan een hebzuchtig ellendeling”. Neen, de mensen zijn niet zo vlug in het belijden van hun gebreken, en toch hoort ge mensen de grootste fout te belijden, waaraan een mens zich kan schuldig maken; ze zeggen: „Ik leg geen belijdenis af”, en dat betekent nu juist dat zij God niet geven wat Hem toekomt.