Voorts zei hij tot hen: Gaat, eet het vette, en drinkt het zoete, en zendt delen degene, voor welke niets bereid is, want deze dag is onze Heere heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap van de Heere, die is uwe sterkte. Neh. 8:11
(Neh. 12) En zij offerden deszelfde daags grote slachtofferen, en waren vrolijk, want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd.
Het volk, dat van te voren geweend had onder de bewustheid van zonde, werd nu geroepen om zich te verblijden. Een heilig treuren bereidt de weg voor geestelijke vrolijkheid. Op regen volgt zonneschijn.
Het was goed, dat zij zich zo zeer onder zelfbedwang konden houden, dat zij, al naar het hun geboden werd, konden wenen of zich konden verblijden.
Hun blijdschap was merkwaardig vanwege haar geestelijke aard en vanwege haar algemeenheid. Hierin en in nog andere opzichten was zij een voorbeeld voor ons.
I. Er is een blijdschap van goddelijke oorsprong.
“De blijdschap des Heeren.”
1. Zij verheugt zich in God zelf, in zijn aard, zijn daden, zijn geboden, en alles wat zijn heerlijkheid uitmaakt. Zij verblijdt zich in het bijzonder hierin; dat Hij de onze is. “Voorts mijn broeders! verblijdt u in de Heere. (Phil 3:1).
2. Zij heeft een diepe bewustheid van verzoening, aanneming en eenheid met Christus Jezus. Uit al deze fonteinen van zegen kan niet anders dan blijdschap voortvloeien. (Jes. 12:3).
3. Vanwege het volbrachte werk van Christus, en de onveranderlijkheid en almacht van de Goddelijke genade smaakt zij de zalige verzekerdheid van toekomstige volharding, overwinning en volkomenheid. (Hebr. 6:17-18).
4. Zij wordt verhoogd door de tegenwoordige persoonlijke gemeenschap met God, waaruit zij ontstaat. “Wij roemen ook in God.” (Rom. 5:11).
5. Zij is gelukkig in de eer van het dienen: (1 Tim. 1:12).
6. Zij berust en stemt in met de wil van God in zijn voorzienigheid, in beproeving, in teleurstelling enz. (Rom. 5:3).
7. Zij is vol van hoop voor de toekomst: een brouwel van zielsgenot.
II. Die blijdschap is een bron van kracht.
“De blijdschap des Heeren, die is uw sterkte.”
1. Zij ontstaat uit overwegingen, die versterken. De waarheden, die ons verblijden, maken ons ook sterk.
2. Zij wordt onderhouden door een krachtig leven, namelijk het leven van Christus in ons, gehandhaafd door de Heilige Geest.
3. Zij versterkt tegen verzoekingen, of vervolging, of beproeving; en zo blijkt zij dan een dadelijke kracht in tijden van nood.
4. Zij maakt geschikt tot overvloedige arbeid. Wie blijmoedig van hart is, zal trachten ook goed te doen aan anderen.
5. Zij verdrijft alle vrees doordat zij de bewustheid schenkt om de vijand te kunnen weerstaan.
Het is een kalme, voortdurende, ootmoedige, wezenlijke, diep gewortelde kracht.
III. De kracht, welke ontstaat uit heilige blijdschap, leidt tot practische gevolgen.
1. Lof. “Ezra loofde de HEERE, de grote God; en al het volk antwoordde: Amen, amen.” (vers 7).
2. Vreugdeoffers. “Zij offerden grote slachtoffers, en waren vrolijk.”
3. Uitingen van blijdschap. “God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid.”
4. Geluk in het gezin. “Ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk.”
5. Deze blijdschap maakte de opmerkzaamheid gaande van de buren– “Zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd.”
IV. Die blijdschap is binnen ons bereik.
Zij was Gods gave, maar zij kwam door:
Aandachtig horen. “De oren van het gehele volk waren naar het wetboek.” (Neh. 8:3)
Vrome aanbidding. “Zij neigden zich en aanbaden de Here.” (vers 7)
Boetvaardig treuren. “Al het volk weende, toen zij de woorden van de wet hoorden.” (Neh. 8:10)
Duidelijk verstaan. “Grote blijdschap, want zij hadden de woorden verstaan, die men hun bekend had gemaakt.” (Neh. 8:12).
Ernstig gehoorzamen. “Zij maakten loofhutten, en woonden in die loofhutten.” (Ne 8:18).
Laat ons streven naar blijdschap in God, door onze Here Jezus Christus, door wie wij de verzoening hebben; want dit is een ware, veilige en heiligende blijdschap. Het is een sieraad, dat aan iedere gelovige, zolang hij op aarde is, uitnemend past, en dat hem toebereidt om in te kunnen stemmen met de Hallelujah’s van de hemel.
Er bestaat zoiets als een vreugdeloos hart. God help ons om het niet persoonlijk te ervaren!
Er is ook een dodelijke blijdschap. Laat ons van deze wegvluchten naar de levende blijdschap van de genade.
Sprankjes.
Het is een slechte stookplaats, waar al de warmte de schoorsteen ingaat. De ware Godsdienst verspreidt vreugde om zich heen. Toch zal het vuur het eerst de haard verwarmen, waarin het brandt, en de genade zal het hart vertroosten, waarin zij woont. Niemand kan zich aan een koude haard verwarmen.
Het geloof is de sleutel tot geluk; gebruik hem aan de poorten van het huis des Heeren, en er zullen zich kamers van zegening voor u ontsluiten. Indien uw Godsdienst u slechts toegang geeft tot gewelven en kerkenholen, dan moet hij al zeer onvolkomen wezen. Christus komt van de ivoren paleizen, en leidt zijn uitverkorenen in feestzalen.
Dat de Christelijke Godsdienst gunstig is voor menselijk geluk, is geloof ik, de geheime overtuiging van velen, die hem niet openlijk belijden. Vandaar, dat het niets ongewoons is, om zelfs de openbaar goddelozen te horen zeggen: “Ik geloof, dat de ware Christen de gelukkigste mens van de wereld is.” Ik herinner mij wat een zeker twijfelaar mij eens in een ure van beproeving zei: “Ach Mijnheer, gij Christenen zijt er beter aan toe dan wij.
DANIEL BAKER.
De Heer Moody zegt:
“Ik weet van geen geval, waarin God een ontmoedigd man (of vrouw) gebruikt heeft om iets groots voor Hem tot stand te brengen. Laat een leraar in een toestand van moedeloosheid de kansel beklimmen, en die toestand zal besmettelijk worden, hij zal spoedig de banken van de hoorders bereiken, en zo zal de gehele gemeente moedeloos wezen. Zo is het ook met een onderwijzer in de Zondagschool. Ik heb nooit een arbeider gekend, die vol was van moedeloosheid, en grote voorspoed had op zijn werk voor de Heere. Het schijnt, dat Godvan zulke mensen geen groot gebruik kan maken.”
Als wij verzwakt zijn door droefheid, dan heeft ons spreken niet veel aantrekkelijks. Er ontbreekt stelligheid en kracht aan hetgeen wij zeggen. Wij zijn geneigd om te twisten over beuzelingen, om ter zijde afgevoerd te worden door ontmoediging, en ons werk over het algemeen slecht te doen. Soldaten marcheeren het best op krijgsmuziek, en matrozen verrichten hun werk met goede moed, als zij er een vrolijk lied bij kunnen aanheffen, en ik ben er zeker van, dat dit ook met ons zo is.
Blijmoedige Christenen doen de zondaren watertanden naar de genietingen van de ware godsdienst. Toen de verloren zoon terugkeerde, kreeg hij schoenen, kleding en werd hij versierd; maar wij lezen niet, dat de dienstknechten hem gerecht in de mond moesten geven. Toch moesten zij hem voeden, en dat deden zij door zelf te eten: –”Laat ons eten en vrolijk zijn.” Dit was de beste manier om de arme verhongerde zoon de maaltijd te bereiden. Indien de heiligen gelukkiger waren, dan zouden de zondaren veel eerder geneigd zijn om te geloven.