En Jezus stilstaande, zei, dat men hem roepen zou; en zij riepen de blinde, zeggende tot hem: Heb goede moed, sta op, hij roept u. “En hij, zijn mantel afgeworpen hebbende, stond op, en kwam tot Jezus. Marc. 10:49, 50
Deze man is een beeld van hetgeen wij vurig wensen, dat ieder, die Christus zoekt, worden zal.
In zijn eenzame duisternis en diepe armoede dacht hij na en zo kwam hij tot de overtuiging, dat Jezus de Zoon van David was.
Ofschoon hij niet kon zien, maakte hij een goed gebruik van zijn oren. Indien wij niet alle gaven bezitten, zo laat ons toch een goed gebruik maken van de gaven, die wij hebben.
I. Hij zocht de Heere onder moedbenemende omstandigheden.
1. Niemand bewoog hem er toe.
2. Velen verzetten zich tegen zijn pogingen. “Velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou;” vers 48.
3. Voor een wijle heeft ook de Heere zelf geen acht op hem geslagen.
4. Hij was slechts een blinde bedelaar, en dit alleen zou zeer velen teruggehouden hebben. Laten onze hoorders zijn vastberaden volharding navolgen.
II. Hij ontving bemoediging.
Zij kwam van het bevel van onze Heere, dat hij geroepen zou worden.
Er is velerlei soort van roeping, die tot de mensen op bevel van de Here Jezus gebracht wordt.
Er is de:
1. Algemene roeping. Jezus is verhoogd, opdat allen, die op Hem zien, mogen leven. (Joh. 3:14), l5. Het evangelie wordt gepredikt aan alle creaturen.
2. Hoedanigheids roeping. Zij, die vermoeid en belast zijn. Veelvuldig zijn de beloften van het evangelie, die de zondigen, de treurenden en de vermoeiden tot Jezus roepen. (Jes. 55:7) (Matt. 11:28), (Hand. 2:38, 39).
3. De roeping door leraren. Gedaan door de dienstknechten van de Heere en dus ook ondersteund door zijn gezag. (Hand. 13:26,38,39 16:31).
4. Afdoende roeping ten leven. Tot het hart gebracht door de Heilige Geest. Dat is de roeping, waarvan wij lezen: “Die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd.” (Rom. 8:30).
III. Maar hij stelde zich met geen bemoediging tevreden; Hij bleef Jezus zoeken.
Het zou ook inderdaad dwaasheid zijn geweest, om met minder dan Jezus en genezing tevreden te zijn.
1. Hij stond op. Vol van hoop, vastberaden legde hij zijn bedelende houding af. Om de zaligheid te verwerven behoren wij op de wacht te staan, vurig en ernstig te wezen.
2. Hij wierp zijn kleed weg, en alles wat hem hinderde of in de weg stond. Onze gerechtigheid, onze aangename zonde, onze gewoonte, – alles zonder onderscheid moeten wij om Christus wil verlaten.
3. Hij kwam tot Jezus: In de duisternis, veroorzaakt door zijn blindheid, volgde Hij de stem des Zaligmakers.
4. Hij legde zijn toestand bloot. “Dat ik ziende mag worden!”
5. Hij ontving verlossing. Jezus zei tot hem. “Uw geloof heeft u behouden.” Hij verkreeg een volmaakt gezicht en in alle opzichten was hij volkomen gezond gemaakt.
IV. Jezus gevonden hebbende, blijft hij bij hem.
1. Hij gebruikte zijn gezicht, om zijn Heer te aanschouwen.
2. Hij kwam er openlijk voor uit, dat hij zijn discipel was geworden. Zie #Mr 10:52.
3. Hij volgde Jezus op zijn weg naar het kruis en naar zijn kroning.
4. Hij bleef een welbekend discipel, wiens vaders naam in de geschiedenis vermeld staat.
Deze man kwam uit het onder de vloek liggende Jericho: zullen er niet ook sommigen van onze achterbuurten en slecht befaamde wijken komen?
Deze man was slechts een bedelaar; toch heeft de Here Jezus zijn gezelschap niet versmaad. Hij was de Heere tot blijvende heerlijkheid; want iedereen moet hem hebben gekend als de blinde, wiens ogen geopend waren.
Laten zij, die de Heere zoeken, volharden, niet tegenstaande allen tegenstand en alle beletselen. Laat u door niemand verhinderen om Christus en zijn zaligheid te vinden.
Ofschoon gij thans blind, arm en ellendig zijt, zult gij toch ziende gemaakt worden, u verheugen en Jezus volgen.
Bemoedigen.
“Jezus, stilstaande, zei, dat men hem roepen zoude.” Hierin is een bestraffing en tevens ook een lering gelegen: bestraffing, doordat hij hun gebood de arme man te hulp te komen, die zij zo even nog hadden willen weren: lering, door ons te doen zien, dat Hij, ofschoon Hij onze hulp niet nodig heeft, ons toch niet wil vrijstellen van Hem te dienen; dat wij elkaar behoren te helpen; dat wij ofschoon niet bij machte zijn om zelf onze medemensen te genezen, hen toch dikwijls naar de plaats kunnen heenbrengen, waar zij genezen kunnen worden.
WILLIAM JAY.
“En hij, zijn mantel afgeworpen hebbende, stond op, en kwam tot Jezus.” Ik herinner mij deze woorden eens gelezen te hebben op een gedenksteen in een dorpskerk. Opschriften op grafstenen kunnen soms weinig voldoen en aanhalingen uit de Schrift op dezelf, zijn dikwijls zeer onvoegzaam, maar dit opschrift was even gepast als ongewoon. De heer van het dorp, die tot de partij van de hoogkerkelijken behoorde, en daarbij een groot liefhebber was van de jacht, was op latere leeftijd onder de invloed gekomen van Christelijke vrienden, die hem tot de kennis van het evangelie hadden gebracht. Het was op hem, dat deze woorden van de evangelist werden toegepast; en zij gaven veel te denken. Zij spraken van hoogmoed, en het najagen van wereldse aangelegenheden, en van eigengerechtigheid, van alles, waaraan die man zich zijn leven lang had gehecht, en dat nu weggeworpen was ten einde tot de Zaligmaker te komen. Een beter grafschrift voor een zondaar, die te elfder ure verlost werd, zou ook nauwelijks kunnen worden gevonden. Ik bewonderde de Godsvrucht, welke de rijke en aanzienlijke, die daar lag begraven, bij de arme blinde bedelaar uit het Bijbels verhaal vergeleek, het eens zo hooggewaardeerde van de eigengerechtigheid, bij het onwaardig kleed van de bedelaar, de hoop en de schuilplaats van de ziel in Christus, uitgedrukt in deze woorden: “Hij kwam tot Jezus.”
P.
Succes, voorspoed in deze wereld, kan alleen verkregen worden door hen, die vastberadenheid tonen in hun karakter en in hun handelingen. Kunnen wij dan op de zaligheid hopen, als wij er niet met ons gehele hart en onze gehele ziel naar verlangen. De genade maakt de mens even vast besloten om zalig te worden, als deze bedelaar vast besloten was om tot Jezus te komen en ziende te worden. “Ik moet hem spreken,” zei eens iemand aan de deur van een hooggeplaatste. “Gij kunt hem niet spreken,” zei de knecht; maar de man bleef wachten. Toen trad een vriend bij hem naar buiten en zei: “Gij kunt Mijnheer thans niet spreken; maar ik kan de boodschap voor u overbrengen.” “Neen,” zei de ongelukkige pleiter, “ik zal de gehele nacht op de stoep blijven wachten, maar ik moet hem zelf spreken, want hij alleen kan mij helpen.” Het verwondert u zeker niet, dat hij na vele afwijzingen, toch eindelijk zijn zin kreeg. Nog veel groter wonder zou het wezen, als een zondaar, die sterk en dringend aanhoudt in het gebed, niet eindelijk gehoor erlangde bij Jezus. Indien gij genade moet hebben, dan zult gij haar ontvangen. Indien gij niet wilt afgewezen worden, dan zult, gij niet afgewezen worden. Of de zaken gunstig staan of ongunstig, houd aan en ga voort, totdat gij Jezus vindt, en dan zult gij Hem vinden.
C. H. S.