Een preek bestemd om te worden voorgelezen op de dag des Heeren, 3 Februari 1895. Uitgesproken op donderdagavond 17 februari 1887, door C.H. Spurgeon in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Toen berouwde het den HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. Exodus 32:14
Ik veronderstel dat ik niet hoef te zeggen dat dit vers op menselijke wijze spreekt. Ik weet niet op welke andere manier we onszelf zouden kunnen uitdrukken. Over God spreken op goddelijke wijze is aan God Zelf voorbehouden, en sterfelijke mensen zouden dat soort taal niet kunnen begrijpen. De Heere spreekt vaak op deze manier, niet overeenkomstig de feiten, maar overeenkomstig de manier waarop de dingen op ons overkomen, zodat wij ze kunnen begrijpen, voor zover het menselijke het goddelijke kan bevatten.
De plannen van de Heere veranderen nooit werkelijk. Zijn eeuwige wil moet altijd dezelfde zijn, want Hij kan niet veranderen, omdat het altijd een verandering ten goede of ten kwade zou zijn. Hij kan niet ten goede veranderen, want Hij is oneindig goed. En het zou godslasterlijk zijn om te veronderstellen dat Hij ten kwade zou kunnen veranderen. Hij Die alle dingen in één keer ziet en Die met een enkele blik het begin en het eind van alle dingen waarneemt, hoeft niet te veranderen. ‘God is geen mens dat Hij liegen zou, noch een mensenkind dat het Hem berouwen zou.’
Maar in de loop van Zijn handelen lijkt het ons soms alsof zich een grote verandering voordoet. Zoals we zeggen dat de zon opkomt en daalt, hoewel dat niet werkelijk zo is maar we toch niemand misleiden door op zo’n manier te spreken, zo zeggen we over God, met de woorden van de tekst: ‘Toen berouwde het den HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen.’ Het komt zo op ons over, en het is zo in Gods handelen; toch trekt deze bewering de grote en heerlijke leer van Gods onveranderlijkheid niet in twijfel.
Menselijkerwijs gesproken bewerkte Mozes’ bemiddeling deze verandering bij God. God inMozes bleek God buitenMozes te overwinnen. God in de Middelaar, de Mens Christus Jezus, blijkt sterker te zijn ten behoeve van genade dan God los van de Middelaar. De uitdrukking in de tekst is heel wonderlijk en verdient onze ernstigste en zorgvuldigste overdenking.
Denk een ogenblik na over Mozes daarboven, in de serene eenzaamheid met God. Hij had Israel’s tenten beneden achter zich gelaten en was de wonderbaarlijke kring van vuur binnengegaan waar niemand mag komen dan hij die daartoe speciaal is uitgenodigd. En daar, alleen met God, had Mozes een heerlijke tijd van omgang met de Allerhoogste. Hij luisterde naar de voorschriften van de Almachtige betreffende het priesterschap, de tabernakel en het altaar. Hij genoot een diepe gemoedsrust – toen hij plotseling werd opgeschrikt. De hele manier van spreken van de Heere leek veranderd en Hij zei tegen Mozes: ‘Ga heen, klim af, want uw volk dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven.’
Ik kan me nauwelijks voorstellen welke gedachten er door het hoofd van de grote leider heengingen. Hoe moet Mozes gebeefd hebben in Gods aanwezigheid! Alle vreugde die hij genoten had leek plotseling verdwenen, ook al liet ze iets na van de kracht die altijd voortvloeit uit de omgang met God. Die kracht had Mozes nu meer dan ooit nodig, want dit was de cruciale periode in Mozes’ levensgeschiedenis, dit was zijn zwaarste beproeving, toen hij, alleen met God op de bergtop, ertoe geroepen werd om niet langer een gelukkige rust te genieten en de stem van een toornige God te horen die zei: ‘Laat Mij met rust’, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere.’
God sprak op zeer strenge wijze, en daar had Hij alle recht toe na alles wat Hij voor dat volk had gedaan. Toen het lied van Mirjam nog maar nauwelijks verstomd was, toen de echo’s van dat jubelende gezang nog bijna te horen waren: ‘Ik zal de HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven. Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen’ – toen klonk er al snel een heel andere roep: ‘Sta op, maak ons góden.’ Bij het kalf dat Aaron maakte, riepen dezelfde mensen godslasterlijk: ‘Dit zijn uw góden, Israël, die u uit Egypteland opgevoerd hebben.’
Zo’n misbruik van hun tong door Jehova op zo’n verschrikkelijke manier te lasteren, zulk een zich afwenden van de waarheid naar de grootste leugens moest de toorn van een met reden naijverige God wel oproepen.
Het is het opmerken waard dat Mozes in dit moment van beproeving zijn zelfbeheersing niet verloor. We lezen meteen: ‘Doch Mozes aanbad het aangezicht des HEEREN.’ Hij was ongetwijfeld een man van gebed, maar hij moet bovendien voortdurend in de geest van gebed zijn geweest, want anders zou ik me kunnen voorstellen dat hij op dat moment op zijn aangezicht was gevallen en daar in stille ontzetting had gelegen. Ik zou me kunnen voorstellen dat hij met gepassioneerde haast de berg was afgedaald om te zien wat het volk had gedaan.
Het is heerlijk om te merken dat hij deze twee dingen niet deed, maar dat hij begon te bidden. Vrienden, als het onze gewoonte is om te bidden, zullen we weten hoe we dat moeten doen wanneer we meer druk ervaren dan gewoonlijk! De man die ertoe geroepen is met een engel te worstelen, moet al eerder met engelen vertrouwd zijn geraakt. U kunt niet uw binnenkamer ingaan en de deur toesluiten en beginnen aan een machtig gebed van voorbidding als u nooit eerder bij de genadetroon hebt verkeerd.
Nee, Mozes is ‘de man Gods’. U herinnert zich dat hij ons een gebed heeft nagelaten, in de 90e Psalm, dat dit opschrift heeft: ‘Een gebed van Mozes, de man Gods’. Zonder gebed kan men geen man Gods zijn, want het gebed verandert een man in een man Gods. Dus hoewel hij ten zeerste verschrikt en bedroefd is, gaat Mozes als vanzelf op zijn knieën en smeekt hij de Hee- re zijn God.
Veel dingen hadden Mozes ervan kunnen weerhouden om voorbede te doen, en wel in de eerste plaats de verbijsterende ernst van de zonde van het volk.God Zelf zei het tegen Mozes in krachtige bewoordingen: ‘Uw volk heeft het verdorven. Zij zijn haast afgeweken van de weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en hebben het offerande gedaan, en gezegd: Dit zijn uw góden, Israël, die u uit Egypteland opgevoerd hebben.’
Deze verschrikkelijke beschuldiging uit Gods mond, uitgesproken zoals God dat deed, moet Mozes diep doordrongen hebben van het verschrikkelijke karakter van Israëls zonde. Verderop zien we immers dat Mozes tegen God zegt: ‘Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden góden gemaakt hebben.’ Ik denk dat het u, evenals mijzelf, wel eens overkomen is dat u als u een grote zonde bedreven zag worden, bijna aarzelde om ervoor te bidden. De betreffende persoon zondigde zo buitensporig, onder omstandigheden die zo uitzonderlijk verzwarend waren, hij overtrad Gods wet zo moedwillig en zo geheel zonder excuus, dat u zich afgehouden voelde van de genadetroon en van het pleiten voor zo’n zondaar – maar zo was het niet met Mozes. Afgoderij is een verschrikkelijke zonde, maar toch weerhield dat Mozes er niet van om voor de vergeving ervan te bidden. De zonde verbijstert hem, zijn toorn ontvlamt ertegen, maar toch, daar is hij, pleitend voor de overtreders. Wat kan hij anders doen dan bidden? En hij doet het op de best mogelijke manier.
O, laten we als we een grote zonde zien nooit zeggen: ‘Ik ben er ondersteboven van. Ik kan er niet voor bidden. Ik ben er ziek van, ik verafschuw het.’ Enige tijd geleden werden er in deze grote stad Londen de ernstigste misdaden gepleegd, die we zelfs op dit moment niet kunnen vergeten. Ik moet toegeven dat ik soms het gevoel had dat ik niet kon bidden voor sommige van de ellendelingen die zo dwaas zondigden. Maar we moeten dat soort gevoelens verdringen. Zelfs geconfronteerd met de meest stuitende ongerechtigheid, moeten we toch zeggen: ‘Ik zal zelfs voor deze zondaars bidden, opdat God hen moge bevrijden van de band van hun zonde.’
Een tweede zaak die Mozes had kunnen weerhouden was niet alleen de zonde, maar de overduidelijke hardnekkigheid van degenen die de zonde hadden bedreven. Mozes wist van de hartdoorzoekende God dat dit volk uitzonderlijk verdorven was. De Heere zei: ‘Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk!’ Die arme Mozes moest in latere jaren leren hoe waar die uitspraak was, want hoewel hij zijn ziel omwille van het volk uitstortte en zijn ziel vermoeide zodat hij tot de Heere riep: ‘Heb ik dan al dit volk ontvangen? Heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader de zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt?’, werd hij verpletterd onder de last van Israels verdorvenheid, maar toch, hoewel God Zelf hem verteld had dat het een hardnekkig volk was, smeekte Mozes de Heere voor deze moedwillige zondaren.
In de derde plaats had Mozes’ gebed verhinderd kunnen worden door de grootte van Gods toorn, maar toch zei hij: ‘O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk?’ Zal ik bidden voor de mens op wie God vertoornd is? Zal ik een voorbidder bij God durven te zijn voor degene op wie Hij met recht toornig is? Wel, sommigen van ons bidden nauwelijks tot de genadige God in deze Evangeliebedeling, waarin Hij zo vol goedheid en lankmoedigheid is. Er zijn er sommigen die belijden Gods volk te zijn en die toch maar heel weinig voorbede doen voor de ongelovigen. Ik ben bang dat als zij God toornig hadden gezien, zij zouden gezegd hebben: ‘Het heeft geen zin om voor deze afgodendienaars te bidden. God is terecht vertoornd. Hij weet wat Hij doet, en daar moet ik het bij laten.’
Maar machtige liefde durft zich op het aangezicht te laten vallen, zelfs voor een toornige God. Ze durft bij Hem te smeken en Hem te vragen: ‘Waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk?’ hoewel ze de reden weet en Gods gerechtigheid niet de schuld geeft. Ja, liefde en geloof samen brengen zo’n heilige moed in de harten van mannen Gods dat ze in de aanwezigheid van de Koning der koningen kunnen komen en zich voor Hem neerbuigen, zelfs als Hij vertoornd is, en zeggen: ‘O God, spaar Uw volk; wees hun genadig op wie U terecht vertoornd bent!’
Misschien is het nog opmerkelijker dat Mozes er niet van weerhouden werd om te bidden hoewel hij op dat moment in grote mate, en daarna nog veel meer, met God meevoelde in Zijn toorn.We hebben gelezen hoe Mozes’ toorn ontstak toen hij het kalf en het dansen zag. Ziet u niet hoe de heilige man de tafelen op de aarde stuk gooit, omdat hij ze te heilig vindt om door de onheilige ogen van afgodendienaars bekeken te worden? Hij redt ze, als het ware, van ontwijding via het contact met zo’n schuldig volk door ze in scherven op de grond te laten vallen. Ziet u niet hoe zijn ogen vuur schieten terwijl hij hun afgod omver trekt, hem verbrandt in het vuur, hem vermaalt tot poeder, dat over het water strooit en het hun laat drinken? Hij is vastbesloten de afgod in hun maag terecht te laten komen. Ze zullen erachter komen wat voor ding het was dat ze een god noemden. Hij was bijzonder boos op Aaron. Toen hij de zonen van Levi vroeg om het wraakzwaard te trekken en de vermetele rebellen te slaan, was zijn toorn zeer hevig, en terecht.
Toch bidt hij voor het schuldige volk. O, laat uw afkeer van de zonde u nooit weerhouden van gebed voor zondaren! Als de storm komt en uw ogen schieten bliksemschichten en uw lippen spreken donderslagen, laten dan toch de zilveren druppels van medelijdende tranen van uw wangen druppen en bid de Heere dat deze tranen Hem aangenaam mag zijn, in het bijzonder als u bidt om Jezus’ wil. Niets kan degene die werkelijk mensenzielen liefheeft ervan weerhouden om voor hen te pleiten; nee, zelfs niet onze brandende afkeer van laaghartige ongerechtigheid. We zien het en ons bloed kookt erbij. Toch gaan we op de knieën en roepen: ‘God wees deze grote zondaren genadig en vergeef hun, om Jezus’ wil.’
Een nog grotere verhindering voor Mozes’ gebed dan die ik al genoemd heb, was Gods verzoek aan hem om niet langer te smeken.De Heere Zelf zei tegen de voorbidder: ‘Laat Me met rust.’
O vrienden, ik ben bang dat u en ik zouden denken dat het tijd was om met bidden te stoppen als de Heere bij Wie we pleitten zou zeggen: ‘Laat Me met rust, laat Me met rust.’ Maar ik geloof dat Mozes des te ernstiger bad vanwege die duidelijke afwijzing. Als u nauwkeurig opmerkt, ziet u aan die uitdrukking dat Mozes’ gebed werkelijk overmocht bij God. Zelfs voordat hij de bede had uitgesproken, terwijl ze nog maar in zijn ziel gevormd werd, voelde de Heere er de kracht van, anders zou Hij niet hebben gezegd: ‘Laat Me met rust.’
En Mozes leek moed te putten uit wat een minder ernstige smekeling zou hebben ingetoomd. Hij leek tegen zichzelf te zeggen: ‘God ervaart duidelijk de kracht van mijn sterke verlangens, en daarom zal ik met Hem worstelen totdat ik overwin.’ Het was een werkelijke afwijzing en de Heere bedoelde haar ongetwijfeld als een test van het geduld, de volharding, het vertrouwen, de zelfverloochenende liefde van Mozes. De Heere zegt: ‘En nu, laat Mij met rust, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken’; maar Mozes zal Hem niet met rust laten.
O gij die de Heere liefhebt, geef Hem geen rust totdat Hij mensen redt. Hoewel Hijzelf tegen u lijkt te zeggen: ‘Laat Mij met rust’, laat Hem toch niet met rust, want Hij wil dat u hardnekkig bij Hem aandringt, zoals de weduwe dat deed bij de onrechtvaardige rechter! Die slechte man gaf gehoor aan het verzoek van de arme vrouw omdat ze voortdurend kwam, en God test en beproeft u om te zien of uw gebeden oprecht zijn. Hij zal u een poosje laten wachten en u zelfs lijken af te wijzen, opdat u onverschrokken zult zeggen: ‘Ik zal tot U naderen. Ik zal door alle hindernissen heen breken om tot U te komen. Zelfs als het niet overeenkomstig de wet is, zal ik tot de Koning der koningen gaan, en als ik omkom, dan kom ik om, maar ik zal voor zondaren bidden zelfs als ik omkom terwijl ik het doe.’
En lieve vrienden, er is nog iets wat het gebed van Mozes verhinderd zou kunnen hebben. Ik wil dit alles naar voren halen zodat u kunt zien hoe teerhartige liefde zal bidden ondanks iedere moeilijkheid. Mozes bad tegen zijn eigen belangen in,want de Heere zei tegen hem: ‘Laat Mij met rust, dat Ik hen vertere.’ Vervolgens keek Hij met een blik van wonderlijke tevredenheid op Zijn trouwe dienstknecht neer en zei: ‘Ik zal u tot een groot volk maken.’
Wat een gelegenheid voor een ambitieus mens! Mozes kan als hij dat wil de grondlegger van een grote natie worden. U weet hoe mensen er in die dagen naar verlangden de voorouders van talloze volken te zijn. Ze beschouwden het als de hoogste eer die een sterfelijk mens gegeven kon worden dat hun zaad de aarde zou vervullen. Hier heeft Mozes de gelegenheid om de stamvader van een land te worden dat God zal zegenen. Al de zegeningen van Abraham, Izak en Jakob zullen op Mozes en zijn zaad neerdalen. Maar nee, hij wil het zo niet. Hij keert zich tot God en roept Hem aan om toch het zondige volk te zegenen. Het is alsof hij stilzwijgend aan Gods aanbod voorbijgaat. Terwijl hij het volkomen laat rusten, roept hij: ‘Spaar Uw volk, en zegen Uw erfdeel.’
Het is één zaak om te overwinnen voor de troon der genade; het is iets heel anders om de overtuigende pleitredenen voor het gebed te ontvangen. Soms kunt u niet bidden, want bidden betekent het pleiten op grond van beweegredenen en soms ontbreken de beweegredenen u, als u geen reden kunt bedenken op grond waarvan u zou bidden. Nu bood dit volk zelf geen pleitreden. Mozes kon niets in hen zien dat aanleiding gaf om bij God voor hen te smeken. Daarom richtte hij zijn ogen ergens anders heen. Hij keek op tot God en pleitte op wat hij zag in Hem.
Zijn eerste pleitreden was dat de Heere hen Zijn volk had gemaakt.Hij zei: ‘HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk?’ De Heere had tegen Mozes gezegd: ‘Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egyp- teland opgevoerd hebt, heeft het verdorven.’ ‘Nee’, zegt Mozes, ‘het is niet mijnvolk, het is Uwvolk.’
Het was zogezegd een waardige tegenzet, in de richting van de eeuwig Gezegende. ‘In Uw toom noemt U hen mijn volk, maar U weet dat ze mijn volk niet zijn; ze zijn van U. U hebt hun vaderen uitverkoren en U sloot een verbond met hen, en ik herinner U eraan dat ze Uw uitverkorenen zijn, de voorwerpen van Uw liefde en genade. En daarom, Heere, omdat ze de Uwe zijn, zult U hen niet zegenen?’
O, gebruik die pleitreden in uw smeekgebeden! Als u van een zondaar niet kunt zeggen dat hij Gods uitverkorene is, dan kunt u toch in ieder geval zeggen dat hij Gods schepsel is. Gebruik daarom die pleitgrond; ‘Heere, Iaat Uw schepsel niet verloren gaan!’
Vervolgens pleit Mozes op grond van het feit dat de Heere grote dingen voor hen had gedaan, want hij zegt: ‘O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt?’ ‘Ik heb Israël nooit uit Egypte uitgeleid’, zegt Mozes. ‘Hoe had ik dat kunnen doen? Ik maakte geen pad door de Rode Zee. Ik heb farao niet verslagen. Dat hebt U gedaan, Heere, U alleen. Als U dit alles gedaan hebt, zult U het werk dat U begonnen bent dan niet voltooien?’
Dit was een krachtige manier van pleiten en het verbaast me niet dat Mozes ermee overwon. Nu, als u enig teken van genade ziet, enige aanwijzing van Gods werk in het hart, pleit er dan op bij de Heere. Zeg: ‘U hebt zo veel gedaan, Heere. Het behage U om het overige te doen, en laat dit volk gered worden met Uw eeuwigdurende redding!’
Daarna voert Mozes aan dat de Naam van de Heere zou worden aangetast als Israël zou worden verwoest.Hij zegt: ‘O HEERE! waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, en met een sterke hand, uit Egypteland uitgevoerd hebt? Waarom zouden de Egypte- naars spreken, zeggende: In kwaadheid heeft Hij hen uitgevoerd, opdat Hij hen doodde op de bergen, en opdat Hij hen vernielde van de aardbodem?’ Als Gods volk niet gered wordt, als Christus geen resultaat ziet op de arbeid van Zijn ziel, dan zullen de majesteit van God en de eer van de Verlosser in opspraak worden gebracht. Zal Christus zonder reden sterven? Zal het Evangelie tevergeefs worden gepredikt? Zal de Heilige Geest voor niets worden uitgestort? Laat ons zo bij God pleiten en we zullen niet weinig pleitredenen hebben om bij Hem aan te dringen.
Mozes gaat verder door erop te wijzen dat God een verbond had met dit volk.Kijk hoe hij het formuleert in het dertiende vers: ‘Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw knechten, aan welke Gij bij Uzelven gezworen hebt, en hebt tot hen gesproken: Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij het erfelijk bezitten in eeuwigheid.’ Er is geen betere manier om bij God te pleiten dan door Hem te herinneren aan Zijn verbond. Grijp een belofte van God aan en u mag pleiten met grote vrijmoedigheid, want de Heere zal niet terugkomen op Zijn eigen Woord. Maar als u het verbond aangrijpt, mag u pleiten met het grootst mogelijke vertrouwen. U kunt er de hemel mee belegeren en als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn komen.
Mozes pleit zo bij de Heere. ‘Hoe kunt U dit volk vernietigen, ook al bent U toornig op hen en verdient het Uw straf? U hebt Abraham, Izak en Jakob beloofd dat hun zaad het land zal beërven, en als ze verwoest worden, hoe kunnen ze dan Kanaan binnengaan en het land bezitten?’ Dit is een krachtige manier van pleiten, maar wat dapper was Mozes toen hij tegen God durfde te zeggen: ‘Denk aan Uw verbond en laat af van Uw vurige toorn, en heb berouw over Uw boze gedachten tegen Uw volk!’ O Heere, leer ook ons hoe we op deze manier moeten pleiten!
Mozes had nog een andere pleitreden, het wonderlijkste van allemaal. Als u in het volgende hoofdstuk het zestiende vers leest, zult u zien hoe Mozes in feite tegen God zegt: ‘Ik kan niet van dit volk worden losgemaakt.Met dit volk zal ik leven, met dit volk zal ik sterven. Als U hun naam uit Uw boek doet, doe dan ook mijn naam weg. Indien Uw aangezicht niet mede- gaan zal, doe ons van hier niet optrekken! Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat?’
Kijk hoe hij het uitdrukt: ‘Ik en Uw volk…dat Gij met ons gaat.’ Nee, zegt Mozes, ‘ik wil niet alléén begunstigd worden. Mijn lot is aan het lot van dit volk verbonden.’
En ik denk dat de Heere Jezus Christus op deze manier voor Zijn kerk pleit als Hij voorbede doet bij God. ‘Vader’, zegt Hij, ‘Ik moet Mijn volk hebben. Mijn kerk is Mijn bruid, en Ik, de bruidegom, kan haar niet verliezen. Ik zal voor haar sterven. Als Ik leef, moet zij ook leven. Als Ik opsta tot heerlijkheid, moet zij bij Mij in de heerlijkheid worden gebracht.’ U ziet hoe het is: ‘Ik en Uw volk.’ Dit is de heerlijke verbinding van Christus met ons, zoals Mozes was verbonden met de kinderen van Israël.
We overwinnen nooit zo zeer in het gebed als wanneer we onszelf verbinden met de mensen voor wie we bidden. U kunt niet boven hen staan alsof u hun meerdere zou zijn en dan met succes voor hen bidden. U moet zij aan zij met de zondaar gaan staan en zeggen: ‘Laten wij pleiten bij God.’ Soms als u tot mensen spreekt of als u voor hen bidt, moet u het gevoel hebben dat u voor hen zou kunnen sterven, als zij daardoor behouden zouden mogen worden, en dat het voor u zou lijken alsof ook voor u alles verloren was wanneer zij verloren zouden gaan.
Rutherford zei dat hij twee hemelen zou hebben als ook maar één ziel uit Anwoth, de plaats waar hij predikant was, hem aan Gods rechterhand zou ontmoeten. Ongetwijfeld geldt hetzelfde voor ons, en we hebben soms het gevoel gehad alsof wij de hel ervoeren bij de gedachte dat een van onze hoorders in de hel werd geworpen. Als u zo bidt, als u zichzelf aan de zijde plaatst van de zondaar voor wie u pleit, zult u overwinnen. U zult zijn als Elisa,die zichzelf uitstrekte over de zoon van de Sunamitische en die zijn mond op de mond van het kind legde, zijn ogen op de ogen van het kind, zijn handen op de handen van het kind en die zich zo met het dode kind leek te identificeren. Toen werd hij het middel gemaakt waardoor de knaap werd opgewekt. God helpe ons om in onze gebeden zo voor zondaars te pleiten.
Er is nog iets dat volgens mij nog nauwelijks ooit is opgemerkt, en dat is de manier waarop Mozes zijn gebed beëindigde: door te pleiten op de soevereine genade van de Heere. Als u bij een mens pleit, is het soms heel verstandig om te stoppen met uw eigen pleidooi en de mens zelf te laten spreken en dan uit zijn mond uw pleitredenen te horen. Toen Mozes bij God pleitte voor het volk, had hij eerst alleen een antwoord gehad, en hij keerde zich om naar de Heere en zei: ‘U hebt mij begunstigd en me grote dingen beloofd; nu vraag ik nog iets meer van U. Ik smeek U, toon mij Uw heerlijkheid.’
Ik denk dat dit geen ijdele nieuwsgierigheid was van Mozes’ zijde, maar dat hij dit wilde gebruiken als de doorslaggevende pleitreden in het gebed. Als de Heere tegen hem zegt: ‘Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan’, dan denk ik dat ik de tranen in de ogen van Mozes zie, en het is alsof ik hem hoor zeggen: ‘Hij kan het volk niet straffen, Hij kan het volk niet vernietigen. Hij zal al Zijn goedigheid voorbij mijn aangezicht laten gaan, en ik weet wat dat is: oneindige liefde, oneindige genade, genade die eeuwig duurt.’
En toen de Heere zei: ‘Ik zal de Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal’, hoe moet Mozes’ hart toen in hem zijn opgesprongen terwijl hij zei: ‘Daar is ze, de heerlijke waarheid van goddelijke soevereiniteit. De Heere zal genadig zijn aan wie Hij zal genadig zijn. Dan kan Hij dus genade bewijzen aan deze verdorven ellendelingen die een kalf tot een god hebben gemaakt en die ervoor neerbuigen!’
Ik verheug me er soms in om op de soevereiniteit van God terug te vallen en te zeggen: ‘Heere, hier is een verdorven ellendeling. Ik kan geen enkele reden zien waarom U hem zou redden! Ik zie vele redenen waarom U hem zou verdoemen; maar doe dan zoals U wilt. O, verheerlijk Uw soevereine genade door deze grote zondaar te redden! Laat de mensen zien wat een machtige Koning U bent, en hoe koninklijk U de zilveren scepter van Uw vergevende liefde hanteert.’
Dat is een krachtige pleitreden, want het geeft God al de eer. Het plaatst Hem op de troon. Het erkent dat Hij een absolute Soeverein is Wie niets voorgeschreven kan worden en Die niet met banden en touwen kan worden vastgehouden. Zal Hij met het Zijne niet doen wat Hij Zelf wil?
We moeten vaak naar de verheven waarheid luisteren die dondert vanuit de troon van God: ‘Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal. Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar van de God Die ontferming bewijst.’ Deze waarheid biedt de krachtigste pleitgrond die een smekeling ooit op de bevende lippen kan nemen. ‘Grote Koning, eeuwig, onsterfelijk, onzichtbaar, wees ons genadig! Goddelijke Soeverein, beoefen Uw genadige vergevende kracht en laat de schuldige rebellen leven!’
Als u en ik weten hoe we voor zondaren moeten smeken, dan is er geen reden waarom we niet zouden overwinnen, want, in de eerste plaats, er is geen reden in het karakter van God.Probeer, als u het kunt, enig idee te krijgen van hoe God is. Hoewel u dan zult beven voor Zijn soevereiniteit, Zijn heiligheid zult aanbidden en Zijn rechtvaardigheid zult prijzen, onthoud dat Hij ook eerst en vooral liefde is. ‘God is liefde’, en die liefde straalt door in al de goddelijke eigenschappen. Door geen ervan wordt Zijn liefde aangetast. Al Gods eigenschappen zijn in harmonie met elkaar en liefde blijkt het centrum van de cirkel te zijn.
Laten we nooit bang zijn om bij God te pleiten. Hij zal het ons nooit kwalijk nemen dat we voor zondaren bidden, want het komt zozeer overeen met Zijn gedachten. ‘Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.’
Gods karakter is oneindig genadig. Zelfs in Zijn soevereiniteit is het de genade die regeert. Laten we daarom nooit bang zijn om bij de Heere te pleiten. We zullen zeker slagen, want er is niets in Gods karakter dat ons verhindert.
En vervolgens is er niets in Gods gedachtendat zou kunnen beletten dat de smekeling verhoring vindt. Kijk naar de tekst: ‘Toen berouwde het de HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen.’ Daarom zal ik in mijn smeken nooit gehinderd worden door enige gedachte aan de goddelijke bedoelingen, wat die bedoeling ook zij. Sommige mensen hebben gevreesd voor wat ze noemen ‘de verschrikkelijke raadsbesluiten van God.’ Geen enkele goddelijk besluit is wat mij betreft verschrikkelijk en het zal me er nooit van weerhouden om bij de Heere te pleiten voor de zaligheid van mensen. Hij is God. Laat Hem daarom doen wat Hem goeddunkt, de absolute macht is in Zijn handen veilig genoeg.
Maar zelfs als Hij gedacht had om Zijn volk kwaad te doen, dan is er nog geen reden waarom het met bidden zou stoppen. We zouden dan nog kunnen slagen, want de tekst zegt het zo: ‘Toen berouwde het de HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen.’
Ik ga nog verder en zeg dat er zelfs niets in Gods handelenis om ons ervan te weerhouden om met het gewenste resultaat te pleiten. Ook als God reeds begonnen is de zondaar te straffen, dan zal ik toch voor hem bidden zolang hij in deze wereld is.
Bedenk hoe toen de vurige regen op Sodom en Gomorra viel en de verdorven steden van de vlakte bedekt werden met een smerige laag, Zoar behouden werd in antwoord op de gebeden van Lot. Kijk naar David. Hij was een groot zondaar en had een verschrikkelijke plaag over zijn volk gebracht. En de verwoestende engel stond met zijn getrokken zwaard uitgestrekt over Jeruzalem. Maar toen David de engel zag, zei hij tegen de Heere: ‘Zie ik, ik heb gezondigd, en ik, ik heb onrecht gehandeld, maar wat hebben deze schapen gedaan?’ Zo werd de Heere voor het land gesmeekt en de plaag werd opgehouden van Israël.
Als ik u zag in de klauwen van de hel, dan zou ik, zolang ze u niet hadden verzwolgen, voor u bidden! God verhoede dat we tegen enige schuldige zouden zondigen door te stoppen om voor hem te bidden, hoe wanhopig zijn toestand ook moge zijn! Mijn tekst lijkt me deze zaak met verbazingwekkende kracht en macht te onderhouwen. Het kwaad dat God van plan was te doen, werd voorkomen door de voorspraak van Zijn dienstknecht Mozes.
Niets in de bemiddeling van Mozes kan het halen bij onze grotere Voorbidder, de Heere Jezus Christus. Onthoud, broeders, dat Hij niet alleen bad en Zichzelf gewillig overgaf om voor ons te sterven, maar Hij stierf daadwerkelijk voor ons. Zijn naam werd uitgedelgd uit het boek der levenden. Hij stierf opdat wij zouden leven. Hij ging niet tot God met de woorden: ‘Wie weet. Ik zou verzoening kunnen doen voor de schuldigen’, maar Hij bracht de verzoening aan en Zijn pleiten voor de zondaars heeft voortdurend de overhand. God hoort Christus op dit moment terwijl Hij voorbede doet voor de overtreders, en Hij zal Hem de vrucht laten zien van de arbeid van Zijn ziel.
Als dit zo is, hoort niets een zondaar ervan te weerhouden om voor zichzelf te pleiten door Jezus Christus. Als u denkt dat God van plan is u te gronde te richten, ga dan toch tot Hem en bid, want: ‘Toen berouwde het de HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen.’ Moge Hij zo in genade met u handelen, omwille van Zijn lieve Zoon!
Amen.