‘Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld.’ Johannes 17:24
Het is waar, ook al is het voor ons te groot om te ontvangen, het is voor God niet te groot om te geven. We zullen met Hem zijn waar Hij is. Ja, Johannes, ooit legde u uw hoofd aan de boezem van uw Zaligmaker, en ik heb u vaak benijd, maar binnenkort zal ik dezelfde plaats innemen. Ja Maria, het was uw zoete vreugde om aan de voeten van uw Meester te zitten, terwijl Martha druk in de weer was om haar gasten te bedienen. Ook ik word te zeer door de wereld in beslag genomen, maar mijn Marthazorgen zal ik in het graf achterlaten en ik zal zitten om de stem van uw Meester te horen. Ja bruid, u verlangde ernaar om door Hem gekust te worden, en uw wens zal in vervulling gaan. En de armste, zwakste en minst geletterde van u die op Jezus vertrouwd heeft, zal zijn lippen op de lippen van de Zaligmaker drukken – niet zoals Judas dat deed, maar met een oprecht: ‘Wees gegroet, rabbi!’ zult u Hem kussen. En dan, omringd door de stralen van Zijn liefde, zoals een zwak schijnende ster opgaat in het zonlicht, zult u in de zoete vergetelheid van de verrukking wegzinken, wat de beste beschrijving is die we kunnen geven van de vreugden van de verlosten. ‘Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.’ Dat is de zoetste vreugde die men in de hemel heeft: met Christus te zijn.