Wanneer het geloof voor het eerst in de ziel komt is het als een mosterdzaadje, waarvan de Heiland zei dat dit het minst belangrijke was van alle zaadjes. Maar indien het God de Heilige Geest belieft om dit zaadje te besprenkelen met de heilige dauw van zijn genade, ontkiemt het en groeit en begint zich te vermenigvuldigen, tot het uiteindelijk een grote boom wordt. Om een andere beeldspraak te gebruiken: Als geloof ontkiemt in de ziel, begint het met simpelweg te kijken naar Jezus, en misschien zijn er dan reeds zoveel wolken van twijfel en zoveel vervaging van de blik, dat we het licht van de Geest nodig hebben om op het kruis te schijnen voordat we zelfs maar in staat zijn om dat te zien. Wanneer het geloof dan een beetje groeit, neemt het toe van kijken naar Christus tot komen naar Christus.
Degene die van verre naar het kruis stond te kijken, grijpt beetje voor beetje moed, steekt zichzelf een hart onder de riem en rent naar het kruis toe; misschien rent hij wel niet, maar moet hij eerst zover gesleept worden, dat hij er naar toe kan kruipen, zodat hij mank bij Christus de Zaligmaker aankomt. Als dat gebeurd is, gaat het geloof nog een stapje verder: het legt beslag op Christus; het begint Hem te zien in Zijn uitnemendheid en benadert Hem tot op zekere hoogte; het leert inzien dat Hij de echte Christus en de echte Zaligmaker is en raakt overtuigd van Zijn geschiktheid. En wanneer dit alles is gedaan, gaat het geloof verder; het verlaat zich op Christus, het leunt op de Geliefde Heiland; het werpt z’n hele pak met zorgen, verdriet en pijn op die heilige schouder en het staat toe dat al z’n zonden worden opgeslokt door de grote rode zee van het bloed van de Zaligmaker
Nog steeds kan het geloof verder gaan. Nadat het Hem heeft gezien en naar Hem toegerend is, en beslag op Hem heeft gelegd, en op Hem heeft gesteund, kan geloof als volgende stap een nederige, maar vaste en zekere aanspraak laten gelden op alles wat Christus is en alles wat Hij heeft volbracht. En wanneer het zo vertrouwt op dit alles en zich dit toe-eigent, groeit het geloof tot volledig vertrouwen. Er is onder de hemel geen gezegender en verrukkelijker bestaan dan dit.
Het geloof is echter zeer klein en er zijn christenen die hun hele leven nooit dat kleine geloof kwijtraken. In de Christenreis van John Bunyan kunt u lezen hoeveel verschillende kleingelovigen hij opnoemt. Daar is onze oude vriend Klaar-om-te- stoppen, die de hele weg naar de Hemelstad op krukken aflegde, maar die achterliet toen hij de rivier de Jordaan inging. Ook is er de kleine Zwakke-van-geest, die zijn zwakke geest de hele weg lang meedroeg tot aan de oever van de rivier en hem toen achterliet en opdracht gaf hem te begraven in een mesthoop zodat niemand hem kon erven. Ook is er meneer Angst, die over een strootje placht te struikelen en altijd bang was als hij een regendruppel zag, omdat hij dacht dat de hemel zijn watervloed over hem zou uitstorten.
U herinnert zich vast wel meneer Moedeloos en juffrouw Altijd-bang, die zolang opgesloten zaten in de grot van de reus Wanhoop, dat ze bijna uitgehongerd waren, en er weinig meer van hen overbleef dan vel en beenderen; en die arme meneer Zwakke-van-geest, die was meegenomen naar de grot van de reus Doodslager welke op het punt stond hem op te eten, toen Dappere binnenkwam om hem te bevrijden. John Bunyan was een zeer wijs man. Hij heeft zeer veel van dit soort mensen in zijn boek gezet omdat er zoveel van zijn. Hij heeft ons niet een meneer Klaar-om-te-stoppen nagelaten, maar zeven of acht verschillende types, omdat hijzelf in zijn eigen tijd ook was zoals een van hen en hij kende vele anderen die net zo waren.
Kleingeloof is net zo zeker van de hemel als Grootgeloof. Als Jezus Christus op de laatste dag zijn juwelen bij elkaar optelt, zal Hij zowel de kleine als de grote parels bij zich nemen. Al is een diamant nog zo klein, het blijft kostbaar want het is een diamant. Zo is het ook met geloof, al is het nog zo klein, als het waar geloof is zal Christus het nooit loslaten, zoals hij zelfs de kleinste parel aan Zijn kroon niet loslaat. Kleingeloof is altijd zeker van de hemel, want de naam van het Kleingeloof is opgetekend in het boek van het eeuwige leven. Kleingeloof was al door God uitverkoren voor de grondlegging der wereld. Kleingeloof was gekocht met het bloed van Christus; en het was net zo duur als Grootgeloof. De prijs van de verlossing was: Voor iedereen een shekel. Iedereen, klein en groot, prins en boer heeft zichzelf moeten laten verlossen met een shekel.
Christus heeft iedereen, klein en groot, gekocht met hetzelfde zeer kostbare bloed. Kleingeloof is altijd zeker van de hemel, want God heeft het goede werk in hem gestart en Hij zal het ook afmaken. God houdt van hem en zal voor altijd van hem houden. God heeft een kroon voor hem klaarliggen, en Hij zal niet toestaan dat die kroon blijft hangen zonder dat er een hoofd onder past. Hij heeft een huis in de hemel voor hem neergezet en Hij zal niet toestaan dat dat huis voor altijd onbewoond blijft. Kleingeloof is dus altijd veilig, maar heel vaak weet hij dat zelf niet. Als u hem ontmoet, is hij soms bang voor de hel; vaak is hij bang dat de toorn van God hem zal treffen. Hij zal u vertellen dat het land aan de andere kant van de rivier nooit bestemd kan zijn voor zo iemand als hij, zo’n laag bij de grondse worm. Soms voelt hij zichzelf zo onwaardig, dan weer zegt hij dat de dingen van God te goed zijn om waar te zijn of dat hij niet kan geloven dat ze waar zijn voor zo iemand als hij. Soms is hij bang dat hij niet uitverkoren is; dan weer denkt hij dat hij niet op de juiste manier geroepen is of dat hij niet op de juiste manier naar Christus toe gekomen is.
Soms is hij bang dat hij het niet tot het einde toe zal uithouden, dat hij niet in staat zal zijn om vol te houden. Ook al doodt u duizend van zijn angsten, dan nog is hij er zeker van dat hij er de volgende dag weer een nieuwe vijand bij zal hebben; want ongeloof is een van de dingen die men niet kan vernietigen. Bunyan zegt ervan: Het heeft evenveel levens als een kat. Men kan het steeds weer opnieuw doden, maar het blijft steeds leven. Het is als een ziek zaadje dat nadat het verbrand is, nog in de grond zich slapend houdt en maar weinig aansporing nodig heeft om weer opnieuw te gaan groeien. Grootgeloof daarentegen is zeker van de hemel, en hij weet dat ook. Hij beklimt de top van de berg Moria en kijkt uit over het landschap; hij drinkt de geheimen van het paradijs al op voordat hij door de paarlen poorten binnen is gekomen. Hij ziet de straten die zijn geplaveid met goud en de muren van de stad, waarvan de fundering bestaat uit kostbare edelstenen. Hij hoort de muziek van de uitverkorenen en hij ruikt op aarde reeds de hemelse parfums.
Maar die arme Kleingeloof kan amper naar de zon kijken. Hij ziet het licht maar heel zelden; hij hurkt in de vallei en terwijl alles veilig is, denkt hij maar steeds dat hij zelf niet veilig is. Grootgeloof kan de vijand heel goed weerstaan. Als satan langskomt en zegt: Ik geef u al deze dingen, als u neervalt en mij aanbidt, zeggen wij: Nee, u kunt ons deze dingen niet meer geven, want ze zijn al van ons. Nee hoor, zegt hij daarop, u bent arm, naakt en ellendig. Wij antwoorden hem: Jawel, maar ondanks dat zijn deze dingen van ons, en het is goed voor ons om arm te zijn; het is goed voor ons om zonder aardse goederen te zijn, anders zou onze Vader ons die wel geven. Daarop zegt de satan: U bedriegt u zelf, u hebt geen deel aan deze dingen; maar als u mij zult dienen, zal ik u rijk en gelukkig maken hier en nu. Grootgeloof zegt daarop: U dienen, duivel? Ga weg van mij! Wilt u mij zilver aanbieden? Let op, God geeft mij goud! Durft u tegen mij te zeggen: Ik zal u dit geven als u ongehoorzaam bent? Dwaas die u bent!
Ik krijg een duizendmaal grotere beloning voor mijn gehoorzaamheid als u mij kunt aanbieden voor mijn ongehoorzaamheid. Maar als satan Kleingeloof ontmoet en tegen hem zegt: Als u de Zoon van God bent, laat u dan hiervanaf naar beneden vallen, wordt Kleingeloof zo bang dat hij geen zoon van God is, dat hij er zich er bijna toe laat overhalen om zich naar beneden te storten. Als satan tegen hem zegt: Hier, ik zal u dit alles geven als u ongehoorzaam zult zijn, zegt Kleingeloof: Ik ben er niet helemaal zeker van dat ik een kind van God ben en dat ik een plaats heb tussen hen die geheiligd zijn, en hij is er snel toe geneigd in zonde te vallen vanwege de kleinheid van zijn geloof. Ik moet trouwens nu bekennen dat ik sommige kleingelovigen heb gezien die veel minder geneigd waren in zonde te vallen dan anderen. Zij waren zo voorzichtig dat ze geen voet voor de ander durfden zetten, uit vrees dat ze die verkeerd zetten; ze durfden zelfs hun lippen niet te openen, maar ze baden: O God, opent u mijn lippen, omdat ze bang waren dat ze bij hun spreken iets verkeerds zouden zeggen; ze waren altijd bang om uit onwetendheid iets zondigs te doen, omdat ze een heel fijngevoelig geweten bezaten.
Ik hou van dit soort mensen. Ik heb soms wel gedacht dat Kleingeloof Christus steviger vasthad dan wie ook anders. Iemand die bijna verdrinkt, zal de plank des te steviger vastgrijpen naarmate zijn hoop om gered te worden afneemt. Kleingeloof mag staande blijven, maar dat is tengevolge van zijn fijngevoelige geweten en niet van zijn kleine geloof. Voorzichtig lopen is geen resultaat van kleingeloof; het kan ermee samengaan, en zo kan het Kleingeloof ervan afhouden om tenonder te gaan, maar kleingeloof op zich is een gevaarlijk iets. Het zorgt ervoor dat we bloot staan aan talrijke verleidingen en het neemt veel van onze krachten om die te weerstaan weg. De vreugde des Heeren is uw kracht, en als die vreugde afneemt, wordt u zwak en neigt u ertoe terzijde te stappen.
Kleingelovigen kennen veel nachten en weinig dagen, ze kennen lange winters en korte zomers, veel gehuil, maar weinig vreugdekreten; ze spelen vaak op de fluit van de rouw, maar vrijwel nooit op de trompet van de triomf. Misschien is de enige manier waarop het geloof van de meeste mensen toeneemt wel door grote moeilijkheden. Wij groeien niet in ons geloof op zonnige dagen. Alleen in zwaar weer krijgt iemand geloof. Geloof is geen houding die van de hemel neerdrupt zoals de milde dauw; het komt over het algemeen in een wervelwind en in een storm. Kijk maar eens naar de oude eikebomen: hoe komt het dat zij zo diep verankerd zijn in de grond? Vraag het aan de maartse winden en deze zullen het u vertellen. Niet de buien van april, noch de zoete zonneschijn van mei hebben dit gedaan, maar het was de ruige wind van maart, de bulderende maand, waarin de oude Boreas de bomen heen en weer schudt en ervoor zorgt dat de wortels zich aan de rotsen vastklemmen. Zo moet het ook met ons gaan.
Wij worden geen goede soldaten als we thuis in de kazerne blijven; nee, dat worden we pas tussen de bulderende kanonnen en de knallende geweren. We kunnen niet verwachten dat we goede zeelui worden op de rivier; nee, daarvoor moeten we naar de diepe zeeën, waar de wilde winden huilen en de donderslagen rollen als de trommels in het leger van de God der Heerscharen. Stormen en noodweer maken de mensen tot geharde en sterke zeelui. Zij zien het werk van de Heere en Zijn wonderen in de diepte. Zo is het ook met christenen. Grootgeloof moet grote verzoekingen doorstaan. Maar Grootgeloof zou nooit zo geworden zijn als hij niet eerst grote moeilijkheden had doorstaan. En hij die dapper de waarheid verdedigt had nooit die vijanden op de vlucht kunnen laten slaan en zich zo dapper gedragen, als de vijanden hem niet eerst hadden aangevallen. Zo is het ook met ons: we moeten eerst grote moeilijkheden verwachten, voordat we meer geloof verkrijgen.