Hij werd innerlijk met ontferming bewogen over hen. Matt. 9:36
De uitdrukking in het oorspronkelijke is zeer sterk. Alles wat in Hem was werd bewogen, ontroerd, door Hetgeen Hij zag. Hij was vol van innerlijke aandoening en toonde dit in geheel zijn wezen.
Dit innig mededogen betrof het volk.
Toon het beeld van Jezus onder sterke gemoedsbeweging.
Dit is een beeld van Hem, gelijk Hij zich bij vele gelegenheden heeft vertoond.
De woorden, die wij overdenken, zijn inderdaad als een korte opsomming van geheel zijn leven.
Beschouwen wij zijn medelijden in:
I. De grote verrichtingen zijns levens.
1. Het Eeuwig Verbond in dezelfs plan, ordening, voorzieningen, enz. is vol van mededogen met de mensen.
2. De Menswording van onze Here toont weergaloze ontferming.
3. Zijn leven in het vlees onder de mensen verkondigt het.
4. Zijn ondergaan van de straf van de dood is er de verhevenste vrucht van.
5. Zijn voorbede voor de zondaren bewijst dezelfde voortdurendheid.
Dit is een rijk onderwerp. In iedere daad van zijn genade openbaart de Heer van de liefde een teder medelijden met mensen.
II. De bijzondere voorbeelden meegedeeld door de evangelisten.
1. In (Matt.15:32), zien wij een bezwijkende, hongerende schare enz. Een schare is een droevig gezicht: een schare, die en hongerend is, is dit nog veel meer. Zulke scharen zien wij hedendaags in onze steden omkomen van gebrek, omkomen naar ziel en lichaam.
2. In (Matt. 14:14) zijn het de zieken, die in de schare het meest de aandacht trekken. Jezus leefde in een groot ziekenhuis; Hij zelf leed zowel als genas de ziekten van de mensen. Niemand kan uitspreken hoe diep zijn medelijden is voor het lijden van de mensheid.
3. In het geval, waarvan onze tekst spreekt, zag Hij een onwetende, veronachtzaamde, omkomende menigte.
Het lijden, de gevaren en de zonden van geestelijke onwetendheid zijn groot.
De Heere Jezus is de Herder van hen, die geen herder hebben.
4. In (Matt. 20:34) zien wij de blinden. Jezus ontfermt zich over geestelijke blindheid. Verwijl bij de belangwekkende bijzonderheden van de twee blinden.
5. In (Marc. 1:41). Zien wij de melaatse. Christus ontfermt zich over mensen, die door de zonde verontreinigd zijn. Jezus ontfermde zich over de man, die zei, “Indien Gij wilt; Gij kunt”.
6. In (Marc. 5:19, hebben wij de bezetene. Jezus ontfermt zich over aangevochten zielen. De man, uit wie Hij een legioen duivelen uitwierp, was iemand, voor wie men bevreesd moest wezen; maar de Heere toonde hem slechts medelijden. Wij zien dat Hij hun, die door de duivel gekweld worden, eerder medelijden betoont, dan dat Hij hen laakt.
7. In (Luk. 7:13) ontmoeten wij de weduwe te Naïn. De weduwen en wezen draagt Jezus in het bijzonder op het hart.
Deze voorbeelden behoren hen, die zich in gelijke omstandigheden bevinden, aan te moedigen, om op de Heere te hopen.
III. Het voorzien van de ontferming.
Onze onwetendheid, onze nood en onze smart kennende, heeft de Here Jezus reeds van te voren in onze behoeften voorzien.
1. De Bijbel voor onze leiding en vertroosting.
2. De leraar, om als mens tot de mens te spreken, met tederheid en uit eigen ervaring.
3. De Heilige Geest, om ons te vertroosten, ons te hulp te komen in onze zwakheid, ons gebed, enz.
4. De troon van de genade, om er voortdurend heen te gaan.
5. De beloften, om er ons voortdurend mee te voeden.
6. De ordonnantiën, om ons geheugen te hulp te komen, en ons de waarheid levendig voor te stellen.
Het gehele systeem openbaart ons een diep medelijdende Zaligmaker.
IV. Onze persoonlijke herinneringen bewijzen dit medelijden.
Laat ons gedenken, hoe teder Hij met ons heeft gehandeld.
1. Hij temperde onze overtuiging van zonde door tussenposen van hoop.
2. Hij heeft haar doen eindigen, eer wij er door tot wanhoop kwamen.
3. Hij heeft onze beproevingen gematigd, en ons onder dezelfde ondersteund.
4. Hij heeft ons onderwezen naar de mate van ons vermogen om zijn onderwijs te dragen. “Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen.”
5. Hij heeft ons hetgeen wij hadden te doen trapsgewijs te doen gegeven.
6. Hij is na onze afkeringen in liefde tot ons weergekeerd. Laat ons op deze Goddelijke barmhartigheid betrouwen voor ons zelf. Laat ons haar aanprijzen aan hen, die ons omringen. Laat ons haar navolgen door barmhartig te handelen met onze naasten.
Penschetsen voor dit beeld.
De letterlijke vertaling luidt: “Al zijne ingewanden waren beroerd en sidderden van medegevoel en medelijden,” De ouden geloofden, dat de ingewanden de zetel waren van het medegevoel, of van de barmhartigheid. Het Griekse woord, dat hier gebruikt is om medelijden te kennen te geven, is de krachtigste uitdrukking, die in de menselijke taal gebruikt kan worden, zodat onze vertaling er geheel in te kort schiet om de volheid en uitgebreidheid van de betekenis van het oorspronkelijke weer te geven.
DR. CUMMING.
Vergelijk de indruk, (die het gezicht van zijn ontzaglijk leger op Xerxes teweeg bracht.) “Zijn hart zwol in zijn binnenste op het zicht van zo’n grote bijeenvergadering van menselijke wezens; maar zijn gewaarwordingen van trots en genoegen weken weldra voor een gevoel van droefheid, en hij barstte in tranen uit bij de gedachte, dat na honderd jaar niet één van hen allen meer in leven zou zijn.” Wat zou een liefhebbende moeder pleiten bij de rechter voor haar kind, dat op het punt staat veroordeeld te worden! O hoe zouden haar ingewanden rommelen; hoe zouden haar tranen vloeien, welke aandoenlijke spraakwendingen zou zij gebruiken om de rechter tot medelijden en genade te bewegen! Aldus is de Here Jezus vol van mededogen en tederheid (Hebr. 2:17), opdat Hij een barmhartig Hogepriester zou zijn. En ofschoon Hij thans zijn lijden achter zich heeft gelaten, zijn medelijden zeker niet. Een gewoon advocaat wordt niet innerlijk bewogen door de zaak, waarvoor hij pleit, en de uitslag van de rechtzaak gaat hem niet ter harte; winstbejag, geen genegenheid, doet hem pleiten. Maar Christus doet voorbede met diep gevoel, en hetgeen Hem met liefde en genegenheid tussenbeiden doet treden is, dat het zijn eigen zaak is, waarvoor Hij pleit in de zaak van zijn volk.
THOMAS WATSON.
“Vijfhonderd miljoen zielen,” riep vele jaren geleden een zendeling uit, “vijfhonderd miljoen zielen worden voorgesteld als in duisternis gezeten! Ik zou het denkbeeld om zendeling te worden niet kunnen, niet willen opgeven, als ik denk aan dit ontzettend groot getal van mijn medezondaren, die omkomen vanwege gebrek aan kennis. Vijfhonderd miljoen! dit getal dringt zich op aan mijn geest waar ik ga of sta, of met welk werk ik mij ook bezig houd. Als ik mij ter ruste begeef, dan is dit het laatste, dat mij in de herinnering bij blijft. Als ik ‘s nachts ontwaak, is het om er in de eenzaamheid over te peinzen; en ‘s morgens is het gewoonlijk het eerste, waarmee mijn gedachten zich bezig houden.” Wij kunnen veronderstellen, dat er in het uitwendig voorkomen van die menigte niets was, dat voor het gewone oog hun treurige toestand openbaarde. Wij kunnen veronderstellen, dat zij “goed gevoed en goed gekleed” waren; en dat hun hart onder de invloed van het grote aantal, welgemoed en vrolijk was door de aangename opgewektheid van het ogenblik, zoals dit bij zulke gelegenheden gewoonlijk het geval is; dat hun goede stemming glans bracht op hun gelaat en levendigheid in hun gesprekken, en dat zij-beiden voor zichzelf en voor de gewone toeschouwer-een gelukkige menigte schenen te zijn. Maar Hij, die niet ziet, gelijk de mens ziet, zag hen door de oppervlakkige stroom van de aangename opwinding, die thans daarheen vloeide en in het zonlicht schitterde, en Hij bemerkte-wat? Het verstand in slavernij, de rede verblind, de zedelijke zintuigen verstompt, de zielen “vermoeid” en verloren, -“verstrooid gelijk schapen, die geen herder hebben.”
DAVID THOMAS.