En het geschiedde, als zij reisden, dat Hij kwam in een vlek; en een zekere vrouw, met name Martha, ontving Hem in haar huis. En deze had een zuster, genaamd Maria, welke ook, zittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde. Doch Martha was zeer bezig met veel dienens, en daarbij komende, zei zij: “Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij helpe. En Jezus, antwoordende, zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden. Lukas 10:38-42
Het is geen gemakkelijke zaak ons geestelijk leven in balans te houden. Niemand kan geestelijk gezond zijn zonder meditatie en gemeenschapsoefening. Aan de andere kant kan niemand geestelijk op zijn plaats zijn als hij ook niet actief en nauwgezet in de heilige dienst is. David zong zo schoon: “Hij doet mij nederliggen in grazige weiden ” (Ps. 23:2): daar heb je het beschouwende, peinzende geestelijke leven. Maar hij zei ook: “Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren”, waarin het actieve en voortgaande geestelijke leven getekend wordt. Het is moeilijk om deze beide aspecten te onderhouden en onderling in de juiste proporties te houden. We mogen niet zo actief zijn, dat we het zoeken van gemeenschap met God veronachtzamen, maar ook niet zo beschouwend dat we onpraktisch worden. In het hoofdstuk waaruit onze tekst genomen is, vinden we verschillende lessen die op dit onderwerp betrekking hebben.
De zeventig discipelen zijn teruggekeerd van hun ‘preektournee’ die tot hun grote vreugde mocht welslagen. Onze Zaligmaker loutert vervolgens die vreugde om te voorkomen dat het om zal slaan in trots en dringt er bij hen op aan zich liever te verblijden om het feit dat hun namen in de hemel geschreven zijn. Hij leidt hun beschouwingen naar het machtige leerstuk der verkiezing, opdat de overdenking van de genade hen na hun succesvolle werkzaamheden zal verootmoedigen. Hij dringt er bij hen op aan, zichzelf te zien als schuldenaars aan de genade die aan kinderen Gods heilgeheimen openbaart. Immers, Hij zal niet toestaan dat hun nieuwe positie als werkers in Zijn dienst hen zal doen vergeten dat ze Gods uitverkorenen zijn, en daarom schuldenaars van vrije genade.
Onze wijze Meester keert terug naar het onderwerp ‘dienst doen’ en onderwijst hen door middel van de gedenkwaardige gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en de gewonde man. In dat verband komen de twee zusters te Bethanië ter sprake, alsof Hij het misverstand wil voorkomen dat men de dienst van Christus zou verwarren met loutere menslievendheid. Het moet duidelijk zijn dat het slechts gaat om de dienst aan Hem. Dat is het enige dat het leven de moeite waard maakt. De Heilige Geest is er op uit ons dat te leren, terwijl we overvloedig behoren te zijn in het dienen, en overvloedig goed moeten doen aan onze medemensen, we toch niet tekort mogen schieten in aanbidding, geestelijke eredienst, ootmoedig discipelschap en stille overpeinzing.
Terwijl we praktisch zijn zoals de zeventigen, zoals de Samaritaan of zoals Martha, moeten we ook, in navolging van de Zaligmaker, ons verheugen in de geest en zeggen: “Vader, ik dank U.” Bovendien moeten we, als Maria, in stilheid neerzitten en onze zielen laten voeden met de goddelijke waarheid. Deze korte geschiedenis zou je, geloof ik, als volgt kunnen weergeven: Martha en Maria waren twee voorbeeldige zusters, allebei waren ze bekeerd, allebei hadden ze Jezus lief en werden ze door Hem bemind, zoals ons ook met zoveel woorden in het Evangelie verteld wordt. Hij had Martha, Maria en Lazarus lief. Deze zusters bezaten beiden een fijnbesnaarde geest. Het feit dat onze Zaligmaker hun huis zo vaak uitkoos als verblijfplaats, bewijst dat ze een familie vormden die met bijzondere genade begiftigd was. Het waren personen die, elk op zijn of haar eigen wijze, uitblonken, en daarom denk ik dat het ook helemaal verkeerd is om, zoals sommigen gedaan hebben, Martha neer te zetten als iemand die geen liefde had tot het goede en die niet beter was dan een gewone wereldling.
Zo was het niet. Martha was een zeer achtenswaardige en ernstige vrouw, een ware gelovige, en een vurige volgeling van Jezus, wier vreugde het was om Jezus gastvrij te onthalen in het huis waarvan ze zich de eigenares mocht noemen. Toen onze Heere bij deze gelegenheid Zijn opwachting in Bethanië maakte, was de eerste gedachte van Martha: ‘Hier is onze meest edele Gast. We moeten Hem een kostelijk onthaal bereiden.’ Misschien had ze opgemerkt dat onze Zaligmaker vermoeid was, of zag ze sporen van die uitputting die ervoor zorgden dat Hij er zoveel ouder uitzag dan Hij eigenlijk was. Daarom ging ze aan het werk met de uiterste nauwgezetheid om Hem een feestmaal te bereiden.
Ze besteedde aan veel dingen zorg, en terwijl ze bezig was met haar voorbereidingen, kwamen er weer nieuwe zaken voor haar aandacht, zodat ze ging piekeren. En omdat ze geërgerd werd door haar zuster, die de zaken zo luchtig opnam, vroeg ze de Meester haar een standje te geven. Ondertussen had Maria de situatie vanuit een heel ander gezichtspunt bekeken. Zodra ze Jezus het huis binnen zag komen, dacht ze: ‘Wat een voorrecht krijg ik nu om gretig te gaan luisteren naar zulk een Leraar, en om Zijn kostbare woorden als een schat te verzamelen! Hij is Gods Zoon, ik zal aanbidden, ik zal bewonderen en elk woord dat Hij uit, zal in mijn geheugen gegrift worden.’ Ze vergat daarbij de behoeften van zowel de Meester, als Zijn volgelingen, omdat haar geloof, de innerlijke heerlijkheid, die in Hem woonde, zag, en omdat ze zo overweldigd was door eerbied, en zo opgeslokt door ootmoedige verwondering, dat ze alle uiterlijke dingen veronachtzaamde.
Ze veroordeelde Martha niet omdat zij zo druk bezig was, ze dacht zelfs niet aan Martha. Ze ging helemaal op in haar Heere en werd in beslag genomen door de van genade vervulde woorden die Hij sprak. Ze had niet de wil om iemand te bestraffen of te prijzen en ze dacht zelfs niet aan zichzelf. Alles was van haar geweken, behalve haar Heere en het woord dat Hij sprak. U ziet dus, dat Martha Christus diende en Maria evenzeer. Martha meende Christus te eren, en Maria ook. In hun opzet stemden ze overeen, in hun uitwerking verschilden ze, en terwijl Martha’s manier van dienen niet wordt bekritiseerd (slechts haar overbezorgdheid komt onder kritiek te staan), wordt Maria juist uitdrukkelijk geprezen, als degene die het goede deel heeft uitgekozen. Daarom doen we Martha geen onrecht als we in deze preek tonen waarin zij tekort schoot en waarin Maria uitblonk. Het eerste dat we opmerken is dat de geest van Martha tegenwoordig zeer overheerst in Gods kerk. In de tweede plaats brengt de geest van Martha zeer veel schade toe aan de ware godsdienst. In de derde plaats is de geest van Maria de bron van de meest edele vorm van toewijding.
De geest van Martha is tegenwoordig zeer overheersend in Gods kerk
Martha’s geest is in onze tijd overheersend in de kerk, op sommige terreinen zeer verwoestend en onder ons allen in ieder geval in een gevaarlijke mate. Wat bedoelen we, als we zeggen dat Martha’s geest momenteel overheerst? We bedoelen in de eerste plaats dat er onder christenen een sterke neiging zichtbaar is om Christus zo te dienen dat men op vleselijke wijze goed voor de dag wil komen. Martha wilde onze Heere een waardige ontvangst bereiden, waardoor haar huis en familie in aanzien zou stijgen en daarin is ze prijzenswaardig boven die sloddervossen, die denken dat alles goed genoeg is voor Christus.
Zo is er op dit moment onder belijdende christenen een verlangen om voor de zaak van Christus gebouwen op te richten die beroemd zijn om hun architectuur en schoonheid. We willen geen schuren meer, onze kerkgebouwen moeten onze vooruitstrevende smaak etaleren. Zo mogelijk moeten onze kerken zuiver Gothisch of streng-klassiek zijn tot in de kleinste details, zowel van buiten als van binnen. Onze openbare eredienst, zo wordt gedacht, moet imponerend en indrukwekkend zijn. Er moet voor gezorgd worden dat de muziek zuiver is, het gezang volgens de regelen der kunst en de prediking welsprekend en aantrekkelijk. Op deze wijze moet alles, dat verband houdt met het christelijk geloof, een nobele en vooraanstaande indruk geven. Alles moet eraan meewerken dat de ledenlijsten op peil blijven. Ieder kerkverband wil de anderen voorbijstreven in de opbrengst van de collecten. Immers, het staat vast dat alles wat voor Christus gedaan wordt, zo goed mogelijk gedaan moet worden. In dit alles vinden we zoveel goede elementen, zoveel dat echt bedoeld is om de Heere te eren, dat we er geen kwaad woord van kunnen zeggen.
Maar toch tonen we u in de preek vandaag een betere weg. De geschetste zaken kunt u doen, maar er zijn hogere dingen die u moet doen, tenzij u schade wilt lijden. Broeders, er is iets dat meer aandacht verdient dan de buitenkant, ofschoon men zich met die buitenkant ook kan bezighouden louter en alleen met het oog op Gods eer. We veroordelen niemand, maar we vrezen dat de neiging bestaat om te denken dat pure uiterlijkheden kostbaar zijn in het oog van de Meester. Ik weet dat Hij er heel weinig om geeft of uw huis een kathedraal of een schuur is. Voor de Zaligmaker doet het er weinig toe of u een orgel hebt of niet, of u volgens de beste regels van de zangkunst zingt of niet. Hij ziet uw harten aan, en als die tot Hem opgeheven worden, aanvaardt Hij de lof. Wat die duizenden ponden betreft die jaarlijks bijgedragen worden:
Hij bepaalt hun gewicht niet aan de hand van de gewichten van de koopman, maar met behulp van de weegschaal van het heiligdom. Hij waardeert de liefde die u in uw giften uitdrukt, maar wat betekenen zilver en goud op zich voor Hem? Collecten, moedgevende cijfers en goedgesmeerde machinerieën zijn prima als ze de vrucht van hartelijke liefde zijn, maar als ze een doel op zich worden, en het enige wat telt, mist u het eigenlijke doel. Jezus zou meer tevreden zijn met een graankorrel liefde, dan met een grote hoop uiterlijk vertoon.
Martha’s geest komt vervolgens uit in het veroordelen van hen, die nauwlettend acht slaan op Christus’ woord. Mensen, die staan voor de leerstellingen van het Evangelie, die het pand wensen te bewaren zoals ze het ontvangen hebben en die angstvalig en doordacht en nauwgezet zijn als het gaat om de waarheid die in Jezus is. In kranten, op het spreekgestoelte en in de wandelgangen kunt u veelvuldig horen dat ernstige discipelen van Jezus en gelovigen die nauwkeurig vasthouden aan Zijn leer uitgemaakt worden voor onpraktische mensen. Theologische kwesties worden afgedaan als niet terzake doende. Ze je in voor achtergebleven scholen, natuurlijk. Win de Arabieren in de straat, op alle mogelijke manieren. Neem een leerplichtwet aan, heel goed. Gaarkeukens, gratis maaltijden, ’t is allemaal uitstekend. We willen het allemaal steunen.
Maar breng nooit belijdenissen of leerstukken ter sprake. Wat, man, je bent je niet bewust van de verlichting die onze tijden kenmerkt! Wat kan er voor belang kleven aan bijbelse dogma’s en instellingen? Waarom zou je strijden over de vraag of de doop bediend moet worden aan kinderen, of gelovigen, en of het door besprenkeling of door onderdompeling moet gebeuren? Wat doen Christus’ voorschriften daarbij terzake? Die dingen waren goed voor scholastici in donkere eeuwen die erover konden strijden, maar wat kan het belang van zulke bijzaken zijn voor deze verlichte negentiende eeuw? Kijk, dat is de overdrijving van een Martha.
Maria, die elk woord van Christus als een schat bewaart, Maria, die elke zinsnede waardevol als een parel acht, ze wordt zelf als een onpraktisch, zo niet totaal nutteloos persoon gezien. Die geest wint, naar ik vrees, terrein in onze tijd en moet daarom tot stilstand gebracht worden. Tenslotte bestaat er waarheid én dwaling en dat kan door lieve woordjes niet veranderd worden. Het is niet minderwaardig om het Evangelie te kennen en te beminnen. Gehoorzaamheid aan Jezus en je erop toeleggen om Zijn wil te kennen, zodat je Hem in alles zult behagen, dat zijn geen tweederangs kwesties. Overdenking, aanbidding en groei in de genade zijn niet onbelangrijk. Ik hoop dat we geen ruimte geven aan de geest die het onderwijs van onze Heere veracht, want als we dat zouden doen, de vrucht prijzend en de wortel afwijzend, zouden we zowel de wortel als de vrucht kwijtraken.
Als we de grote springader van heilige werkzaamheden, namelijk persoonlijke vroomheid, zouden vergeten, raken we de stromen die eruit voortvloeien ook kwijt. Vanuit de oprechtheid van het geloof en de vurigheid van de liefde moet het praktisch Christendom opkomen. Als het voedsel dat geloof en liefde in stand houdt, achterwege blijft omdat het zitten aan Jezus’ voeten als iets van een lagere orde wordt gezien, zal zowel de kracht als de wil om de Heere te dienen, afnemen. Ik ben heel bang voor de geest, die wel wil knoeien met de waarheid omwille van een gezamenlijke actie of wat voor doel op aarde dan ook. De ruimdenkende geest, die smalend spreekt over belijdenissen en dogma’s. De waarheid is geen kleinigheid. Zo dachten onze vaderen er ook over, toen ze zich op de brandstapel gaven in de dood of op de hei in Schotland door de zwaarden van de dragonders van Claverhouse vielen voor waarheden, die tegenwoordig door de mensen onbelangrijk worden genoemd. Waarheden echter, die voor onze vaderen van zulk vitaal belang waren, dat ze liever stierven, dan dat ze zouden toestaan dat de waarheid onteerd werd. O, hadden we eenzelfde compromisloze liefde tot de waarheid! Konden we voor God maar even actief als aandachtig zijn, en zowel luisteren met Maria als werken met Martha!
De geest van Martha duikt ook op waar we zo veel dingen noodzakelijk vinden. Martha geloofde dat ze, om het Christus naar de zin te maken, veel dingen moest voorbereiden. Er kon geen onderdeel gemist worden. Onze Heere zou al tevreden geweest zijn met de meest eenvoudige voorzieningen, een stuk vis of een honingraat zou Hem reeds tevreden gesteld hebben. Maar nee, naar het oordeel van Martha moet dit en dat ook voorhanden zijn. Zo is het met vele brave zielen tegenwoordig gesteld. Ze hebben hun eigen idee over wat uitmuntend is en als ze dat niet voor elkaar krijgen vragen ze zich wanhopig af, of ze ooit iets hebben gedaan wat voor Christus aanvaardbaar is. Ik geloof dat het wenselijk is dat dominees een opleiding genoten hebben, maar tegelijkertijd betreur ik de geest die zoiets onmisbaar acht. Ziende op de vissers uit Galilea, durven we die noodzakelijkheid, waar anderen zonder twijfel in geloven, niet te onderschrijven. Volgens sommigen moet je ijverige jongemannen niet toestaan te beginnen met preken en moet men bekeerde kolensjouwers en muzikanten ogenblikkelijk stoppen.
De Heilige Geest heeft in alle eeuwen gewerkt door mannen die Hij Zelf had uitgekozen, maar sommige kerken zouden daar, als ze de kans kregen, een stokje voor willen steken. Hun kansels zijn gesloten voor de heiligste en meest bruikbare predikers, als ze de vele eigenschappen missen, waarmee de kerken zichzelf en hun dienaren tegenwoordig lastigvallen. Vervolgens, mijn broeders, denkt men dat het voor het doen van een goed werk nodig is om een hele organisatie te hebben en grote fondsen. Ik spreek ook mijn waardering uit voor organisaties en financiële middelen, ik betreur het alleen dat ze gezien worden als zulke belangrijke voorwaarden, dat weinigen zich zonder dat alles ook maar durven te verroeren. De gedachte om een zendeling uit te zenden met slechts een paar pond op zak, zoals in de dagen van Carey gebeurde, wordt door velen als absurd van de hand gewezen. Hoe kun je zielen winnen zonder een bestuur?
Hoe kan er in Londen geëvangeliseerd worden voordat er een minstens een miljoen bijeengebracht is? Kun je hopen dat je mensen bekeerd ziet worden, zonder een jaarlijkse bijeenkomst in Exeter Hall? Je moet een secretaris hebben, want je kunt geen centimeter voorwaarts totdat er zo iemand is verkozen. En beseft u wel, dat u zonder comité nergens bent? Deze en nog duizend andere dingen, die ik om des tijds wille niet zal noemen, worden geacht noodzakelijk te zijn voor de dienst aan Jezus, zozeer dat een oprechte ziel die veel zou kunnen betekenen voor zijn Heere, zich nauwelijks durft te bewegen tot hij Sauls wapenrusting (de begunstiging van de kant van mensen) heeft aangedaan. O, hadden we de eenvoud van de apostelen, die overal heentogen om het Woord te prediken, en de arbeid van elke gelovige toewijdden aan het winnen van zielen.
Om ons terug te voeren naar de eerste beginselen geldt: “Eén ding is nodig” (Luk. 10:42) en als we dat ene nodige kunnen vinden door te gaan zitten aan Jezus’ voeten, kunnen we beter dat doen, dan de duizend dingen die de ingesleten gewoonte van ons eist. Het aangrijpen van de Geest van Christus, het gevuld worden met Hem Zelf, zal ons tot het goddelijke werk toerusten zoals niets anders dat kan.
Mogen alle christenen zich toch eerst en vooral houden aan dit ene en de kracht van een diepgewortelde vroomheid achten als de ene wezenlijke kwalificatie voor de heilige dienst.
Wat in Martha’s geest onder kritiek gesteld moet worden is de tevredenheid die velen kennen met louter actief bezig zijn. Zoveel preken gehouden te hebben, zoveel keren Zondagsschool, zoveel traktaten verspreid, zoveel mensen bereikt via onze zendelingen, men schijnt het allemaal als doel te zien in plaats van middel. En als men zich zoveel moeite getroost en zoveel werk verzet, is dat dan niet genoeg? Ons antwoord is: het is niet genoeg. Het is van nul en generlei waarde zonder Gods zegen. Broeders, als alleen het werk wordt gewaardeerd en het innerlijke leven wordt vergeten, komt dit in mindering op het gebed.
De bestuursvergadering wordt bezocht, maar de godsdienstoefening wordt nagelaten. Het bijeenkomen om voorbede te doen wordt geringschat in vergelijking met het bijeenbrengen van abonnees. Het openingsgebed bij openbare bijeenkomsten wordt als een gepaste zaak gezien, maar er zijn er die het als een pure formaliteit zien, die men ook gerust achterwege kan laten, zodat ze steevast na het gebed binnenkomen. Het zal een kwade dag voor ons zijn, wanneer we vertrouwen op het willen en het lopen (Rom. 9:16) en in de praktijk proberen te werken zonder de Heilige Geest.
De hooghartige wijze waarop louter het werken wordt gewaardeerd, puur om het werken zelf, stelt de aanvaarding van ons werk in de schaduw. Martha’s geest zegt: is het niet genoeg als het werk maar gedaan is? Maria’s geest vraagt zich af, of Jezus tevreden is of niet. Alles moet geschieden in Zijn Naam en door Zijn Geest, anders wordt er niets gedaan. Rusteloos dienen, zonder aan Zijn voeten te zitten, is als het rammelen van een molen die draait zonder graan tussen de stenen te vermalen. Hoe ernstig druk ik u dit haast iedere zondag op het hart! Ik bid dat we mogen voelen dat al onze kracht in God ligt en dat we alleen sterk kunnen zijn als we aanvaard zijn door Christus en dat laatste is alleen mogelijk als we Hem verwachten, in gebed, Hem vertrouwen en gefundeerd op Hem leven.
U kunt zee en land doorkruisen om bekeerlingen te maken, maar als u de Geest van Christus niet hebt, komt u Hem niet toe. U kunt vroeg opstaan en laat opblijven en brood der smarten eten (Ps. 127:2), maar als u niet vertrouwt op de Heere uw God, zult u niet voorspoedig zijn. De vreugde van de Heere is uw sterkte. Wie de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jes. 40:31). Zonder Christus kunt u niets doen. Heeft Hij u niet gezegd: “Die in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht’’? (Joh. 15:5) Is het niet vanouds geschreven: “Ik zal hem zijn als een groenende dennenboom; uw vrucht is uit Mij gevonden” (Hos. 14:9)?
Vervolgens overheerst Martha’s geest in Gods kerk klaarblijkelijk in de eer, die bewezen wordt aan het openbare en de onderwaardering van wat in het verborgene plaatsvindt. Allen die wedergeboren zijn, behoren werkers voor en met God te zijn, maar laat het werk nooit het geloof overstelpen en laat de dienstknecht nooit méér op de voorgrond staan dan de zoon. Laat het nooit gebeuren dat u, omdat u voor de klas staat of een belangrijk man in een dorpsgemeente bent, vergeet, dat u een zondaar bent die gered is door genade en die het nog steeds nodig heeft om te zien op de Gekruisigde, om in Hem al het leven te vinden. Uw verliest uw kracht als werker, als u uw afhankelijkheid als gelovige vergeet.
Werken voor Christus is een plezierige bezigheid, maar pas ervoor op dat u het niet werktuigelijk gaat doen. Dit kunt u het best voorkomen, door het nauwgezet beoefenen van de persoonlijke gemeenschap met Christus. Mijn broeder, het kan zijn dat u zoveel dienstwerk plant dat al uw tijd erdoor opgeslokt wordt, zodat u geen ruimte meer hebt voor bidden en bijbellezen. Aan het half uur dat u ’s morgens aan gebed besteedt, wordt geknabbeld en de tijd die bedoeld was voor de gemeenschap met God in de avond, wordt gaandeweg ingekort door deze afspraak en die verplichting… Als dit uw toestand is, vrees ik voor u. U doodt uw paard door hem tegelijkertijd de sporen te geven én zijn voedsel te onthouden! U ondermijnt uw huis door stenen uit de fundering te trekken en ze op het dak te leggen. U berokkent uw ziel ernstige schade, als u al uw kracht stopt in dat deel van uw leven, dat voor de mensen zichtbaar is en het andere deel vergeet, dat een geheim is tussen u en uw God. Het geven van alle aandacht aan dat ene is, vrees ik, de achtergrond van veel godsdienstige bezigheden, die ondertussen niet eens zo hoogstaand zijn.
Men houdt zich bezig met de buitenkant van de godsdienst, men bekommert zich met puur menselijke resultaten en probeert in eigen kracht goddelijke resultaten te bereiken. Het werk dat God wél aanvaardt, is dat wat hand in hand gaat met een geduldig wachten op Christus, met een brandend hart, voorbede, gemeenschap, een kinderlijke afhankelijkheid van Jezus, een gestaag vasthouden aan Zijn waarheid, met een intense liefde tot Zijn Persoon en een verwachten van Hem onder alle omstandigheden. Mogen wij meer van zulke eigenschappen bezitten! Martha’s geest, hoe goed op zichzelf genomen, mag nooit Maria’s stille, diepgewortelde vroomheid overschaduwen, of er zal kwaad uit voortkomen.
Martha’s geest brengt schade toe aan de ware dienst
In de tweede plaats merken we op dat Martha’s geest de ware dienst schade berokkent. De dienst moge oprecht zijn, toch zit er iets niet goed. Dat zeg ik niet alleen, uw eigen ervaring zegt het u ook. Dan kan het zijn dat u zich aan de volgende dingen schuldig gemaakt hebt. De geest van Martha brengt om te beginnen de minst welkome offers aan Christus. Het is welkom, maar het is het minst welkom. Onze Heere Jezus was tijdens Zijn rondwandeling op aarde meer tevreden met de bekering van een arme Samaritaanse vrouw, dan met het beste eten en drinken. In het uitvoeren van Zijn geestelijke taak, ontving Hij eten waar Zijn discipelen geen verstand van hadden. Altijd weer domineerde Zijn geestelijke natuur over Zijn fysieke natuur en zij, die Hem geestelijke gaven brachten, brachten daarmee de gaven die Zijn voorkeur hadden.
Aan de ene kant heb je in onze tekst Martha’s bord met goed klaargemaakt eten, maar aan de andere kant is daar Maria’s gave van een ootmoedig en gehoorzaam hart. Enerzijds is Martha bezig met het dekken van de tafel, anderzijds onderwerpt Maria haar geest aan de Heere en ziet naar Hem op met verwonderde ogen, terwijl ze Zijn onvergelijkelijke toespraak hoort. Maria bracht Jezus het betere offer. Met Martha zou Hij in Zijn nederbuigende goedheid ook tevreden zijn, maar in Maria vond Hij verzadiging. Martha’s dienst aanvaardde Hij in Zijn goedgunstigheid, maar in Maria’s aanbidding had Hij een behagen. Broeders en zusters, alles wat u in welke vorm of mate ook aan Christus kunt geven, zal Hem niet zó dierbaar zijn als het offer van uw hartelijke liefde, de aanhankelijkheid van uw nederige geloof en het ontzag van uw aanbiddende zielen. Veronachtzaam, zo bid ik u, het geestelijke niet ten gunste van het uiterlijke, anders zult u goud weggooien om ijzer te kunnen vergaderen en marmeren paleizen slopen om voor uzelf krotten van klei te bouwen.
Martha’s geest had ook deze ondeugd in zich, dat zij zichzelf teveel in herinnering bracht. We zullen Martha niet zwaar vallen, maar we begrijpen dat ze er in zekeren zin op uit was om met haar dienstbetoon als vrouw des huizes een goede sier te maken. In ieder geval liet haar eigen ik zich gelden toen ze moe werd en ze begon ze te klagen dat men haar helemaal alléén liet zwoegen. Wij willen ook graag dat ons werk duidelijk naar voren komt als ons werk. We houden van hen, die het opmerken en ons erom prijzen en als niemand ons prijst, voelen we ons hevig tekort gedaan en in de steek gelaten. Welnu, in de mate waarin ik aan mezelf denk onder het werk, in die mate bederf ik mijn werk. Mijn eigen ik moet eraan en Christus moet alles in allen worden. De uitspraak van Johannes de Doper moet ons motto zijn: “Hij moet wassen, maar ik minder worden” (Joh. 13:30), want we zijn niet waardig Jezus’ schoenriem te ontbinden. Teveel werk en te weinig gemeenschap zorgt er altijd voor dat het eigen ik te prominent wordt. Dat ‘ik’ moet naar beneden gebeden worden en de gemeenschap met Jezus moet het vervolgens beneden houden.
Martha scheen te geloven dat wat ze aan het doen was, noodzakelijk was voor Christus. Ze bekommerde zich om het vele dienen, omdat ze dacht dat het nodig was voor een waardige ontvangst van de Heere. We zijn allemaal geneigd te denken dat Jezus ons werk nodig heeft en dat Hij niet zonder ons kan. De prediker vraagt zich af wat er van de kerk terecht zou komen, als hij zou wegvallen. Het kerkenraadslid vreest dat er een groot gat in het bestuur van de gemeente zou vallen, als hij weggenomen zou worden. De schoolmeester denkt dat de kinderen nooit bekeerd zullen worden, als Christus de arbeid van zijn ziel zou moeten missen.
Ach, een vlieg bovenop St. Paul’s Cathedral zou zich kunnen verbeelden dat al het verkeer dat aan zijn voeten voorbijtrekt door zijn aanwezigheid gereguleerd wordt en dat het allemaal zou ophouden als hij zich zou verwijderen. Ik vind het mooi dat u denkt dat Christus veel werk door u zal doen, en dat u zoveel gewicht toekent aan uw verantwoordelijkheden. Echter, als u mocht denken dat Jezus ons nodig heeft, is dat belachelijk. Maria is veel wijzer als ze begrijpt: ‘Hij verlangt dat ik Zijn woorden ontvang en Hem mijn liefde geef. Ik zou Hem graag Zijn voedsel geven, maar Hij zal daarvoor zorgen. Hij is de Meester van alle dingen, en heeft mij en Martha niet nodig. Ik heb Hem veel meer nodig dan Hij mij nodig zou kunnen hebben.’
We bederven onze dienst als we het belang ervan overschatten, want dit leidt tot hooghartigheid en trots. Martha, die onder de invloed van dit soort gevoelens kwam, begon daarom over haar zuster te klagen, en trouwens ook over haar Heere, alsof Hij haar luiheid goedkeurde. “Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen?” (Luk. 10:40) Hoe wordt ons werk voor Christus bedorven wanneer we het met een hooghartige geest doen. Als we denken: ‘Ik kan dit doen, en het is geweldig. Ben ik eigenlijk niet een tikkeltje beter dan anderen? Moet de Meester niet trots op me zijn?’ De nederige werker trekt aan het langste eind. God aanvaardt de mens die zijn onwaardigheid gevoelt en uit de diepten tot Hem schreeuwt. Machtigen trekt Hij echter van de tronen af en rijken zendt Hij ledig weg (Luk. 1:52-53). Werkzaamheid heeft, als het niet in evenwicht gehouden wordt door devotie, de neiging ons op te blazen en zo aanvaarding door God te verhinderen.
Martha verviel ook tot ongelovige ergernis. Haar idee over wat noodzakelijkerwijs gedaan moest worden was zo groot, dat ze vond dat ze het niet kon bereiken. Hier moest een bord komen, daar het hoofdgerecht, er moest vlees en wijn komen, en het eten moest zoveel minuten koken, enzovoort, enzovoort, enzovoort. De tijd raakt op, ze vreest dat de Gast Zich niet goed behandeld voelt… En ondertussen is de knecht nog niet terug van de markt… Er gaat veel verkeerd als men erg zijn best doet om het goed te doen. De huisvrouwen onder ons, die ervaring hebben in het voorbereiden van grote feesten, weten over welke zorgen ik spreek. Ze weten iets van de zorgen die Martha kwelden, zodat ze kribbig en ongelovig werd.
Ze had zoveel werk te doen, dat het haar kracht en macht te boven ging en haar geloof liet haar in de steek, terwijl haar ongeloof haar Heere lastig ging vallen met zijn klachten. Zijn we nooit tot dezelfde fout vervallen? We willen die zondagsschoolklas perfect onder controle hebben, die gebedsbijeenkomst ’s morgens moet nóg beter gaan, die bijbelstudiegroep moet nieuw leven ingeblazen worden, onze morgenpreek moet klinken als een klok, enzovoort! De prediker spreekt vandaag over zichzelf, omdat hij soms het gevoel heeft dat er teveel verantwoordelijkheid op zijn schouders gelegd wordt en hij erg de neiging heeft, om bij het overzien van zijn arbeidsveld, moedeloos te worden. Maar als de dominee dat van zichzelf zegt, doet hij dat alleen om het gevoel van zijn medearbeiders te vertolken, want ook u wordt zwak en twijfelmoedig.
Helaas! Als dat het geval is, verdwijnt de vreugde van het dienen, en de kribbigheid die zich aftobt over allerlei details, bederft alles. Zo wordt een werker in Gods Koninkrijk meer een slaaf en een werkezel dan een engel die Gods bevelen uitvoert en het oor te luisteren legt bij de stem van Zijn Woord. In plaats dat we gloeien en branden als serafs, lopen de wielen van onze strijdwagen eraf door onze bezorgdheid, zodat onze gang moeizaam wordt. Slechts het geloof stelt de aanvaarding van ons werk zeker, en als het ongeloof insluipt, zakt ons werk als een kaartenhuis in elkaar.
Als een mens of een hele kerk op zulke momenten onderworpen wordt aan de geest van Martha, wordt het beginsel van de vrijwilligheid enigszins in diskrediet gebracht. Ik geloof dat het beginsel van de vrijwilligheid het ergste ter wereld is om mee te werken als er geen genade is. Is er echter genade, dan is het het enige beginsel dat God aanvaardt. Welnu, Martha wilde Maria eigenlijk dwingen om Christus te dienen. Waar haalde ze het recht vandaan om daar maar op de grond te blijven zitten? Of ze het leuk vond of niet, ze moest en zou opstaan om daarmee te wachten, net als haar zuster. Martha’s vrijwillige verlangen om veel te doen, leidt haar tot de gedachte dat Maria tot datzelfde gebracht moest worden, als het niet vanzelf kwam.
Vandaar dat Martha een scherp woord van Christus dienaangaande op zijn plaats vindt. Zo is het met ons ook. Wij zijn zo gewillig om iets bij te dragen aan het werk van de Heere, dat we wel wensen dat we er tienduizend maal meer tijd aan zouden kunnen besteden. Ons hart is warm in ons binnenste en we hebben het gevoel dat we geen terughoudendheid willen betrachten. Vervolgens worden we gegriefd, omdat anderen zo weinig ervoor over hebben en we wensen dat we ze zouden kunnen dwingen om méér te doen. Op die manier zouden we hun gekoesterde geld in dezelfde schatkist willen doen als de vrijwillige gaven der heiligen, alsof de Heere zulke armzalige aalmoezen, die met geweld afhandig gemaakt moesten worden, op dezelfde wijze zou ontvangen, als de vrijwillige giften van Zijn volk. Het zou wijzer zijn als we zulke onvrijwillige bijdragen zouden laten rusten in de zak van hun eigenaars, omdat ze op lange termijn de zaak niet zouden helpen.
Alleen wat door een ruimhartige geest is geschonken, vanuit de liefde tot Christus, zal door Hem aanvaard worden. Te snel verliezen we de vrijwillige geest uit het oog, wanneer we de rechte gezindheid kwijtraken. In feite bederft Martha’s geest alles, omdat daardoor het zicht verloren wordt op de innerlijke geest, waarin de dienst wordt gedaan. Zoals ik al eerder zei, letten we dan alleen nog maar op de uiterlijke omhulsels van het werk. We doen ons werk niet meer ‘als voor de Heere’, we zwoegen slechts nog omwille van het werk zelf. Het voornaamste wat in onze gedachten is, is het werk en niet de Meester. Wij hebben het zwaar, Hij is vergeten. Zo heb ik in het kort iets aangegeven van de zwakheden van Martha’s geest.
Maria’s geest
Het is mijn taak u te tonen dat Maria’s geest in staat is de meest edele vorm van toewijding aan Christus voort te brengen. De beste resultaten daarvan worden echter niet zomaar behaald. Martha’s vruchten rijpen zeer snel, die van Maria kosten tijd. Toen Lazarus was gestorven, was het – zoals u weet – Martha, die zich haastte om Christus te ontmoeten, maar Maria zat stil thuis. Martha wilde zelf haar tijd bepalen, Maria nam genoegen met Christus’ tijd. En na zekere tijd ontdekken we ook, vlak voor de dood van onze Heere, dat Maria een grootse daad stelde, iets waar Martha nooit aan gedacht had, om een fles kostbare olie te nemen en het op het hoofd van de Heere uit te gieten en Hem zo te zalven. Terwijl ze neerzat aan de voeten van Christus, was ze de bronnen van deze daden aan het vormen en aan het vullen. U verliest geen tijd als u uw ziel laat voeden.
Terwijl u al peinzend uw voornemen gesterkt ziet worden en uw motieven gezuiverd, gebruikt u uw tijd op de juiste wijze. Wanneer iemand geïnspireerd wordt tot een bepaalde taak, als in zijn binnenste bepaalde beginselen opleven, heftig en vol energie, dan zal hij, als de tijd van werken eenmaal aangebroken is, met een kracht en een resultaat te werk gaan, die ‘lege’ mensen nooit kunnen bereiken, hoe druk ze zich ook maken. Als de stroom ineens wegvloeit, zodra er een regenbui is, zal het nooit meer worden dan een kabbelend beekje. Als de bestaande stroom echter ingedamd wordt, zodat een tijdlang geen water wegstroomt, zult u na enige tijd, als de wateren kracht verzameld hebben, een kolkende stroom zien die door niets tegen te houden is. Maria was bezig met het vullen van het reservoir terwijl ze luisterde en leerde, gevoed werd, opgebouwd werd, beminde en groeide.
De motor van haar ziel kwam onder stoom en toen alles in orde was, was haar handelwijze direct en krachtig. Ondertussen werd haar manier van doen gelouterd. Martha’s daden waren goed, maar – als ik het woord mag gebruiken – ze waren algemeen. Het feestmaal dat ze voor de Heere Jezus aanrichtte zag er net zo uit als voor andere vrienden. De geestelijke natuur van Christus was ze vergeten. Die voorzag ze niet van voedsel. Maria’s inschatting van Christus was van een hoger gehalte. Ze zag Hem als Priester, ze beschouwde Hem als Profeet, ze aanbad Hem als Koning. Ze had Hem horen spreken over sterven en ze had naar Zijn getuigenis over het lijden geluisterd. Toen ze zich vaag had afgevraagd wat dat zou kunnen betekenen, had ze de kostbare olie bereid, waarmee ze Hem zou zalven eer de dood zou komen. Die daad van deze vrouw was veelzeggend en leerzaam. Het was als het ware een belichaamd gedicht. De geur die het huis vulde, was de parfum van liefde en verheven gedachten. Ze was gelouterd in haar daden door het proces van mijmeren en leren dat in onze tekst plaatshad.
Mensen die niet denken, niet mediteren, geen gemeenschap met Christus hebben, zullen het goed doen in algemene zin, maar ze zullen nooit opstijgen naar een hoog geestelijk niveau of een vanuit het hart aangedreven werk voor Christus ten uitvoer brengen. Dat Maria aan Jezus’ voeten neerzat, zorgde naderhand ook voor een originele handelwijze.Twee zondagen geleden heb ik u op het hart willen binden dat het onze plicht is oorspronkelijk te zijn in onze godsdienst, overeenkomstig onze specifieke gesteldheid en omstandigheden. Deze gezegende vrouw heeft dat in praktijk gebracht. Martha haast zich om iets te doen – ze doet wat elke andere bewonderaar van Jezus zou doen, namelijk een feestelijk maal bereiden – maar Maria doet iets waar maar een enkeling aan denkt: ze zalft Hem en wordt om die daad geëerd.
Ze ontstak vanuit haar eigen gedachten een sprankje licht, dat uiteindelijk een vlammende daad werd. Ik wenste wel, dat we in Gods kerk vele zusters aan Jezus’ voeten hadden zitten, die uiteindelijk vol inspiratie zouden opstaan en zeggen: ‘ik heb nagedacht over iets dat God zoveel eer zal brengen, zoals er in de kerk nog niet geweest is, en ik zal het in praktijk brengen opdat er een nieuwe edelsteen zal prijken in mijn Verlossers kroon.’
Dit zitten aan de voeten van de Meester garandeerde het echt geestelijke karakter van wat ze deed. Hebt u erop gelet wat de Meester zei over het uitgieten van de olie: “Zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis.”(Joh. 12:7) Hij prees haar omwille van het bewaren van de olie, maar ook vanwege de zalving zelf. Ik neem aan dat ze dat flesje olie al maanden apart had gezet en achter de hand had gehouden. Veel van de zoetste geuren van een heilig werk ligt hierin dat het keer op keer overdacht wordt en na rijp beraad wordt uitgevoerd. Er zijn dingen die men ineens en onmiddellijk moet doen, maar er zijn andere dingen die gewogen en overwogen moeten worden. Wat zal ik doen om mijn Zaligmaker te prijzen?
Er is een lang gekoesterd plan, er is een idee, waarvan alle onderdelen in het gebed uitgesproken worden, ieder stukje uitgetekend in de verbeelding en voorgesteld in het hart. Vervolgens moet de ziel wachten, zich verheugend in het vooruitzicht van de daad, totdat het voornemen omgezet kan worden in de feitelijke daad. Het is goed om zo te wachten, en verwachtend te zeggen: ‘Inderdaad, de bepaalde tijd zal komen, ik zal in staat zijn om het uit te voeren, ik zal niet in het graf neerdalen alvorens nog éénmaal dienstbaar te zijn geweest. Het is mijn tijd nog niet, het is nog niet het geschikte seizoen en ik ben er zelf nog niet helemaal klaar voor, maar ik zal genade bij genade en deugd bij deugd voegen, zelfverloochening bij zelfverloochening, totdat ik geschikt ben om dat ene uitgelezen werk te verrichten.’ Zo kwam het dat de Zaligmaker Maria prees, omdat ze de olie bewaard had. Bewaard, tot het geschikte moment aanbrak, vóór Zijn begrafenis.
Toen pas en niet eerder, had ze de olie uitgegoten en haar liefde geopenbaard. O, het is niet uw ondoordachte dienst aan God, uitgevoerd terwijl u half sliep, die Christus behaagt. Het is datgene wat u voor Hem doet terwijl uw ogen overlopen van tranen en uw hart opzwelt van emotie, wat Christus aanvaardt. Mogen we meer van dat soort godsdienst beoefenen: dat soort dienst dat we leren doen als we meer aan Zijn voeten zitten. Christus aanvaardde haar. Hij zei dat ze het goede deel had uitgekozen, dat niet van haar zou worden weggenomen. Als ons werk geestelijk, intens, hartelijk en doordacht is, als het voortkomt uit verbondenheid met Christus, als het een uitvloeisel is van diep verborgen beginselen, van inwendige overtuigingen, van uitnemende genaden, dan zal onze vroomheid nooit van ons afgenomen worden. Het zal een voortdurende zaak zijn en niet, zoals de activiteiten van Martha, dingen die komen en gaan.
Op deze wijze heb ik mijn tekst uitgewerkt. Ik zal nog enkele woorden wijden aan de toepassing ervan. Ik zal het kort toepassen in drie of vier opzichten. Broeders, ik geloof in ons Nonconformisme (Engelse verzamelnaam voor kerken en groepen die geen relatie met de Anglicaanse Kerk willen hebben, vert.). Ik geloof dat Engeland meer dan ooit behoefte heeft aan Nonconformisten. Er is echter een tendens om Nonconformisme tot iets louter uitwendigs te maken, iets wat alleen te maken heeft met staat en kerk en politiek. Ik zal niets afdoen aan de politieke aspecten van het Nonconformisme, maar ik ben altijd bang dat we zouden vergeten dat het Nonconformisme ten diepste een geestelijke beweging is en dat het over en uit met ons is als we als afgescheidenen alleen maar een politieke beweging worden.
Onze kracht is om aan de voeten van de Meester te zitten en ik ben bang voor ons Non- conformisme als dat elders gaat wonen. Ik merk zoveel ‘conformisme’ (aansluiting) met de wereld op, zoveel laksheid als het om allerlei regels gaat, zoveel voorliefde voor nieuwe meningen, dat ik moet beven. Ik wilde wel dat we terug konden keren naar het Puritanisme. We worden zo laks! Er is teveel wereldsgezindheid en vleselijkheid onder ons. We hoeven niet bang te zijn dat de wereld zou zeggen dat we te stipt leven, want ik ben bang dat we teveel op de wereld lijken om nog door die wereld gehaat te worden. Wanneer ik bid dat het Nonconformisme altijd mag voortbestaan in Engeland, bid ik er vurig achteraan dat de kerken altijd dicht bij Christus mogen blijven, Zijn waarheid vasthouden, Zijn Woord prijzen en gegrond op Hem leven.
Hetzelfde geldt van de zending. Pas het beginsel van onze tekst toe op de zending. God zegent zendingswerk. Ons gebed wordt voor dat doel gedaan, even hartelijk als voor ons eigen zielenheil. Wanneer zullen de uiterste einden der aarde de zaligheid van onze God aanschouwen! Maar de kracht van onze zending moet niet zozeer in afspraken, besturen, bezoeken of personen liggen, maar in het wachten op de Christus Gods. We zullen niets méér kunnen uitrichten als we honderdduizend pond hebben in plaats van duizend, als we ook niet méér genade krijgen.
We zullen niet méér zielen winnen met vijftig zendelingen in plaats van met vijf, als we niet tienvoudige kracht ontvangen vanuit de rechterhand van de Allerhoogste. De opwekking op onze zendingsterreinen moet beginnen in onze gebedssamenkomsten en in onze kerken. In onze persoonlijke worstelingen met God, ten behoeve van de bekering van de heidenen, moet de voornaamste krachtbron liggen van degenen die er op uitgaan om het werk te doen. Laten we voor ogen houden dat Mariade fles met olie uitgiet op het hoofd van Gods Gezalfde. Martha is daartoe niet bekwaam.
Hetzelfde geldt van opwekkingen. Mensen praten over het organiseren van een opwekking. Van alle dingen die ik verafschuw, is dit het ergste. ‘Als u wilt dat er een godsdienstige opwekking plaatsvindt’, zeggen ze dan, ‘moet u dominee die-en-die vragen om te preken.’ Ik veronderstel dan dat deze man in het bezit is van het overschot van de Geest. ‘O, maar als u een opwekking wilt meemaken, moet u de methoden ovememen die al sinds lange tijd in de mode zijn en van wie men weet dat ze verbonden zijn met zus-en-zo’n opwekking!’ Ik moet zeker geloven dat de Geest niet meer vrijmachtig is, zoals Hij vroeger placht te zijn en terwijl Hij voorheen blies waarheen Hij wilde, beeldt u zich in dat u Hem met uw methoden en strategieën onder controle hebt! Zo is het niet. Zo is het niet in het minst. Om een opwekking te ontvangen, moet men aan de voeten van de Meester gaan zitten. U moet daar met Maria plaatsnemen en naderhand mag u met Martha aan de slag gaan. Als het hart van iedere christen op de juiste manier gesteld is doordat het gevoed is door Christus’ Woord en gelaafd door Christus’ Geest, dan zal er een opwekking komen.
Toen we eens een lange periode van droogte meemaakten, besproeiden sommige boeren hun landerijen, maar ze ontdekten dat het maar weinig hielp. Een Ierse heer hoorde ik toen opmerken dat het hem was opgevallen dat het tijdens een regenbui altijd bewolkt was. Volgens hem was zo heel de atmosfeer in de goede conditie voor het neerdalen van de regen. Ik moest het toestemmen en concludeerde dat de bewolking en de gesteldheid van de atmosfeer alles te maken hebben met de waarde van de neerslag voor het gewas. Het is niet goed om ze in de zon te besproeien, omdat de omstandigheden niet bevorderlijk zijn. Zo is het ook met opwekkingen. Bepaalde dingen die gedaan worden onder bepaalde omstandigheden zijn zeer nuttig, maar heeft u niet dezelfde omstandigheden, kunt u dezelfde aanpak volgen, maar in plaats van zegen, onheil oogsten. Begin daarom zelf bij de Meester en ga vervolgens in Zijn dienst erop uit, maar laten uw actieplannen pas in tweede instantie een rol spelen.
Tenslotte kan ik ook nog zeggen dat als u God wilt dienen, zoals ik mag geloven, ik u beveel eerst zorg te dragen voor uw eigen zielen. Begin niet met te leren hoe u moet preken of onderwijzen, of wat dan ook. Lieve vriend: zorg dat u de kracht eerst in uw eigen ziel ervaart. Daarna zult u, zelfs al weet u het niet wetenschappelijk te hanteren, veel kunnen uitrichten. Het eerste is dat u een warm hart moet krijgen, uw manhaftigheid en al uw vermogens moet opwekken, Christus in uw hart moet ontvangen, de eeuwige God moet vragen over u te komen, zodat Hij u inspireert. Wanneer uw methoden dan afwijken van die van anderen, geeft dat niet. Al zou dat zo zijn, het zal geen consequenties hebben, want u bezit de kracht om resultaat te bereiken. Maar als u erop uit gaat om het werk te doen voordat u kracht uit de hoogte hebt ontvangen, zult u uiteindelijk falen. Wij hopen betere dingen van u. De Heere zende ze u.
Amen