En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zei: Ik gelove, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. Marc. 9:23
Hier was een man, die geheel en al ontwaakt was. Hij verkeerde in grote benauwdheid, hij bad en maakte gebruik van de middelen, en toch werd zijn begeerte niet terstond vervuld.
Zo zijn er ook velen zeer ernstig bekommerd om het heil van hun ziel, die toch niet terstond de bewustheid verkrijgen van hun verlossing.
Dit voert hen dan tot nog groter smart.
De toestand van deze vader kan hen wellicht helpen om hun eigen toestand te begrijpen.
Zijn kind was niet genezen, integendeel het scheen erger dan ooit te voren.
Toch kwam door de kracht van onze Here Jezus Christus die zaak tot een zeer gelukkig einde.
Laat ons het geval zeer zorgvuldig nagaan en acht geven op I. De vermoedelijke moeilijkheid.
1. De vader kan gedacht hebben, dat het aan de discipelen lag.
Toch zouden zij alleen en uit zichzelf nooit iets hebben kunnen doen. Indien hun Heere bij hen geweest was, dan zouden zij alles hebben kunnen doen. De voornaamste moeilijkheid lag niet in de discipelen, ofschoon zij wel voor een deel in hen lag.
2. Hij heeft waarschijnlijk gedacht, dat het geval zo goed als hopeloos was.
De ziekte was Zo grillig en geheimzinnig. Zo schrikkelijk heftig en plotseling in haar aanvallen. Zo diep ingeworteld en van zo’n lange duur. Zo verwoestend voor het leven.
En toch is er noch in ons eigen geval, noch in het geval van hen, voor wie wij bidden, een beletsel voor Gods macht. De Heere schept er behagen in om te doen, wat voor de mens onmogelijk is.
3. Hij gaf half en half te kennen, dat de moeilijkheid lag aan de Meester.” “Zo gij iets kunt; wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.”
“Zo gij iets kunt.” Indien Hij de gedaante-verandering had gezien, hij zou de macht en de heerlijkheid van de Heere hebben gekend. “Wees met innerlijke ontferming bewogen.” Indien hij in het hart van de Heere had kunnen lezen, dan zou hij er van verzekerd zijn geweest, dat het medelijden van de Heere reeds was opgewekt.
Wees er van verzekerd, o bekommerde ziel, dat de moeilijkheid van uw geval alleen en uitsluitend ligt in uw gebrek aan geloof!
De ontdekking, die hem tranen deed storten. “Hij zei met tranen: Ik geloof, Heere! Kom mijn ongelovigheid te hulp!”
De Heere Jezus wees het denkbeeld af, dat zijn macht in twijfel getrokken kon worden, en werpt de uitdrukking van twijfel, het “zo” van de vader, op deze terug met zijn “zo gij kunt geloven.” Toen
1. Heeft het kleine geloof van de man zijn ongelovigheid aan het licht gebracht.
2. Was hij bedroefd en verschrikt op het zien van zijn ongeloof.
3. Wendde hij zijn gedachten en gebeden in die richting. Het was nu niet zo zeer: “Help mijn kind,” als “Kom mijn ongelovigheid te hulp.”
4. Hij werd zich diep bewust van de zonde en het gevaar van ongeloof.
Laat ons persoonlijk een blik werpen in dezelfde richting, en dan zullen wij zien, dat ongeloof een angstwekkende en misdadige zaak is; immers het twijfelt aan
De macht van de Almacht. De waarde van Gods belofte. De kracht van Christus’ bloed. Het overwinnen van zijn gebed. De alvermogendheid van de Geest. De waarheid van het Evangelie.
Feitelijk wordt God op allerlei wijzen door het ongeloof beroofd van zijn eer, en daarom kan het geen zegen van de Heere ontvangen. (Hebr. 11:6).
III. Het verstandige gebed. “Ik geloof Heere: kom mijn ongelovigheid te hulp!’
In zijn grote benauwdheid roept hij alleen tot Jezus.
1. Op de grondslag van het geloof. -“Ik geloof, Heere!”
2. Met belijdenis van zonde, -“mijn ongeloof.”
3. Tot Een, die hem in deze zaak weet te helpen, “Heere, kom te hulp.”
4. Tot Een, die zelf het beste geneesmiddel is tegen ongeloof- “Heere, kom mij te hulp.”
Het ongeloof is overwonnen als wij de toevlucht nemen tot Jezus, en nadenken over-De majesteit van zijn Goddelijke natuur. De tederheid van zijn mensheid. Het genaderijke van zijn ambten. De grootheid van zijn verzoening. Het hoogheerlijk doel van zijn werk.
Kom met alles, en onder alles tot Jezus.
Kom met uw klein geloof en met uw groot ongeloof, want ook hierin kan Hij helpen, zoals niemand anders het kan.
Helpende gedachten.
Er is geen zonde, waar ongeloof niet de oorzaak van is.
MASON.
“Heere ik geloof;” enz. Deze daad van het geloof te gebruiken, dat hij had, van te geloven zoals hij kon geloven, leidde hem er toe om te geloven, zoals hij wilde geloven.
TRAPP.
In de zeventiende eeuw was er eens een jongeling, die in grote zielsbenauwdheid verkeerde en zich wendde tot Dr. Goodwin om van hem raad en vertroosting te verkrijgen. Nadat hij hem de lange en zwarte lijst van zijn zonden had voorgelegd, die zijn geweten verontrustten, herinnerde de doctor hem eraan, dat er ééne zonde was, die nog zwarter was dan al de anderen, en die hij niet had genoemd. “Wat kan dat voor zonde wezen, dominee?” vroeg hij, bijna met vertwijfeling. “De zonde van niet in Jezus Christus te willen geloven als uw Zaligmaker,” was het antwoord. Die eenvoudige woorden verdreven de schuldige vrees uit het hart van die bekommerde. Er was eens een goede vrouw, die in haar kring wel bekend was vanwege haar eenvoudig geloof en haar grote kalmte te midden van velerlei beproevingen. Een andere vrouw, die op enige afstand van haar woonde, had van haar gehoord, en zei: “Ik moet deze vrouw gaan zien, en het geheim trachten te ontdekken van haar heilig, gelukkig leven.” Zij ging; en de vrouw aansprekende, zei zij: “Zijt gij de vrouw met het grote geloof?” “Neen,” antwoordde zij, “ik ben niet de vrouw met het grote geloof; maar ik ben de vrouw met een weinig geloof in de grote God.” Een vriend klaagde bij Gotthold over de zwakheid van zijn geloof en de droefheid, die hem dit veroorzaakte.
Gotthold wees hem op een wijnplant, die zich om een staak slingerde en beladen was met prachtige trossen, en zei: “Dat is een zwakke plant; maar wat hindert haar haar zwakheid in het bijzonder nu het de Schepper behaagd heeft om haar te maken wat zij is? En even weinig zal het uw geloof schaden, dat het klein is, indien het slechts echt is en ongeveinsd. Het geloof is het werk Gods; en Hij schenkt het in de mate, die Hem goeddunkt. Laat dan ook de mate van geloof, die Hij geschonken heeft, u genoeg wezen. Neem voor staak om op te leunen het kruis van de Zaligmaker en het Woord van God, slinger u er omheen met al de kracht, die God u geschonken heeft. Een hart, dat zich van zwakheid bewust is en zich voortdurend nederbuigt aan de voeten van de Goddelijke genade, is Hem meer welbehagelijk, dan een hart, dat betrouwt op de kracht van deszelfs geloof, en daardoor tot hoogmoed en valse gerustheid komt. Kunt gij aannemen, dat de zondige vrouw, die aan des Heeren voeten weende, met minder goedkeurende blikken door Hem werd aangezien dan de hoogmoedige Farizeër?
CHRISTIAN SCRIVER.