Een preek uitgesproken op zondagochtend, 20 Juni 1880, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Jakob ging ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem. En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heerleger Gods! en hij noemde de naam van die plaats Mahanaïm. Genesis 32:1-2
En het geschiedde, toen David te Mahanaïm gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, van Rabba der kinderen Ammons, en Machir, de zoon van Ammiël, van Lodebar, en Barzillai, de Gileadiet, van Roge- lim, beddewerk, en schalen, en aarden vaten, en tarwe, en gerst, en meel, en geroost koren, en bonen, en linzen, ook geroost, en honing, en boter, en schapen, en koeienkazen, brachten tot David, en tot het volk, dat met hem was, om te eten, want zij zeiden: Dit volk is hongerig, en moede, en dorstig in de woestijn. 2 Samuël 17:27-29
Laat ons dan heengaan naar Mahanaïm en deze grote gezichten zien. Laten we eerst met Jakob meegaan en de twee engelenkampen zien, en daarna met David om zijn groep vrienden te aanschouwen.
I. We zullen eerst bij Jakob stilstaan. Wat maakt Gods volk veel mee! Hun pelgrimsreis gaat over stuifzand. Hun tenten zijn altijd in beweging en de omgeving verandert altijd. De ene keer moet Jakob met Laban twisten om zijn levensonderhoud en trucs gebruiken om niet voor zijn schoonvader onder te doen, de andere keer gaat het goed met hem en besluit hij om niet langer slaaf te blijven. Hij vlucht, wordt achtervolgd, discussieert met zijn boze bloedverwant en beëindigt het geschil met een wapenstilstand en een offerande. Deze ongepaste familieruzie moet erg ongelukkig voor Jakob geweest zijn, waardoor de staat van zijn gedachten zeker niet opgebouwd werd, zijn gemoed niet verlicht en zijn geest niet verheven.
Wat een totale verandering was het toen Jakob zich de volgende dag, nadat Laban weer weggegaan was, in het gezelschap van engelen bevond. Dit geeft ons een heel ander beeld: de gierigaard is weg en de cherubijnen zijn gekomen. De inhalige opdrachtgever heeft zich omgekeerd en de blijde boodschappers van de heilige God zijn gekomen om de aartsvader te verwelkomen bij diens terugkeer uit ballingschap. Het is moeilijk om de complete verandering ten volle te beseffen.
Dergelijke veranderingen vinden plaats in het leven van ieder mens, maar toch het allermeest in het leven van gelovigen, denk ik. Er zijn maar weinig passages op de levenszee helemaal vrij van stormen, maar de verlosten des Heeren mogen erop rekenen door de wind heen en weer geslingerd te worden, zelfs als anderen eraan ontsnappen. ‘Vele zijn de tegenspoeden van de rechtvaardige.’ Toch blijven de beproevingen niet altijd voortduren; na regen komt zonneschijn. Er is altijd afwisseling. We gaan van de storm over tot de stilte, van een briesje tot een orkaan. We varen rustig langs vredevolle stranden en weldra worden we op angstaanjagende zandbanken gedreven.
We hoeven hier niet verbaasd van op te kijken, want kende het leven van onze Heere en Meester ook niet veel afwisseling? Is Zijn leven ook niet zo vol van bergen en dalen als het onze? We lezen dat Hij gedoopt werd in de Jordaan en dat daarna de Geest op Hem neerdaalde als een duif – dat was Zijn uur van rust. Wie kan de kalmte van Jezus’ gemoed verhalen toen de Vader van Hem getuigde: ‘Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde’? Maar we lezen er meteen na: ‘Toen werd Jezus door de Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden door de duivel.’ Van de nederdaling van de Heilige Geest tot een grimmige strijd met de duivel is zeker een grote verandering!
Maar daar volgde weer een andere verandering op, want toen dat gevecht uitgevochten was en de drievoudige verzoeking tevergeefs op onze Heere was losgelaten, lezen we: ‘Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem.’ In korte tijd is de omgeving van de Heere veranderd van hemels tot diabolisch en daarna weer van duivels tot engelachtig. Van de hemel tot de kribbe, van het lopen op het water tot het hangen aan het kruis, van het graf tot de troon – wat zijn dat een veranderingen! Als onze Heere zo heen en weer geslingerd werd, kunnen wij dan verwachten om drie tabernakelen te bouwen om op de berg te verblijven?
Geliefden, u zult ongetwijfeld ontdekken dat de wereld op waterstromen gegrondvest is en daarom altijd in beweging is. Reken er niet op dat de vreugde blijvend is. Dank God dat u er niet bang voor hoeft te zijn dat het verdriet altijd blijft voortduren. Deze dingen komen en gaan, en gaan en komen. U en ik, wat betreft het leven in deze arme ronddraaiende wereld, moeten heen en weer verplaatst worden als een schaapherderstent en zullen geen stad vinden om in te wonen. Als dit niet gebeurt met onze woonruimte, dan zeker wel met onze gevoelens. ‘Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag” en “toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag’ – de afwisseling van schaduw en zonlicht, van opgaan en ondergaan, is er vanaf het begin geweest.
Dageraad middag, avond, duisternis, middernacht en een nieuwe morgen volgen elkaar in alles op. En zo moet het ook zijn. Er is behoefte aan wolken, regenbuien en morgenrood, ‘totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden’, als we bekwaam gemaakt worden om ons in de stralen van de eeuwigdurende middag te koesteren.
In de tekst voor ons zien we Jakob in prima gezelschap – niet bedrogen in Mesopotamië maar geëerd in Mahanaïm; niet proberend Laban te slim af te zijn maar opziend naar hemelse geesten. Hij werd omgeven door engelen en hij wist het. Zijn ogen werden geopend zodat hij de geesten kon zien, die door hun eigen natuur voor menselijke ogen onzichtbaar zijn. Hij werd een ziener en met een geestelijk oog kon hij de blinkende heerlegers zien die God gezonden had om hem te ontmoeten.
Het is een groot voorrecht om te weten wie onze vrienden zijn en de heerlegers van God te kunnen onderscheiden. We zijn snel geneigd onze moeilijkheden onder ogen te zien maar te vergeten wie onze helpers zijn. Onze bondgenoten staan allemaal om ons heen, maar toch denken we dat we er alleen voor staan. De tegenwerking van de satan word veel gemakkelijker herkend dan de hulp van de Heere. Och, mochten onze ogen en harten eens geopend worden om te zien wat een krachtige legers de Heere ons terzijde stelt.
Jakob was net verlost van Laban, maar hij werd nu door een andere last terneergedrukt: angst voor Ezau vervulde hem. Hij had zijn broer onrecht aangedaan en men kan niet iets uithalen zonder daar achteraf door achtervolgd te worden. Hij had Ezau onbehoorlijk beetgenomen en nu, vele jaren daarna, kwam zijn daad hem weer helder voor ogen en beangstigde zijn geweten hem. Ondanks dat hij zo lang bij Laban gewoond had, was zijn geweten nog zo sterk dat hij moest beven omdat hij zich in een lastige positie met zijn broer had gemanoeuvreerd. Als dit er niet geweest was, had hij lichtvoetig naar de tent van zijn vader Izak kunnen lopen. Bevreesd voor de woede van zijn broer, was hij zeer angstig en verontrust.
Deze engelen kwamen hem bemoedigen, hem daarbij helpend om de moeilijkheden die hem omringden te vergeten. Hij moest er ook niet bang voor zijn; door omhoog te kijken kon hij waarnemen welke ondersteuning en verdediging hem wachtten van daarboven. Hij hoefde maar tot God te roepen en de vierhonderd man van Ezau zouden door legioenen engelen opgewacht worden. Was dit geen bemoediging? Ontvangen alle gelovigen niet hetzelfde? Hij Die voor ons is, is meerder dan allen die tegen ons zijn.
Ik zal verheugd zijn als ik vanmorgen door de kracht van de Heilige Geest het gemoed van Gods vermoeide kinderen uit hun zichtbare verdriet kan opbeuren tot hun onzichtbare vertroosting. Ik vraag hun om niet alleen maar te denken aan de last die ze dragen, maar ook aan de sterkte die te verkrijgen is om het te dragen. Als door mijn woorden beangstigde harten hun vrees kwijtraken en in de levende God geloven, Die beloofd heeft Zijn dienaren erdoorheen te dragen, dan zie ik mijn wens in vervulling gaan.
De Heere der heerscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Daarom zal geen wapen dat tegen ons gesmeed wordt voorspoedig zijn en zelfs de aartsvijand zelf zal onder onze voeten verbrijzeld worden.
Bij het behandelen van Jakobs ervaring in Mahanaïm zullen we op een aantal zaken letten. Allereerst heeft God een menigte dienaren en deze staan allemaal aan de kant van de gelovigen. ‘Zijn kamp is erg groot’ en al de heerlegers in dat kamp zijn onze bondgenoten. Enkelen van hen zijn zichtbare dienaren, maar veel meer zijn er onzichtbaar. Ze zijn niettemin echt en krachtig. Het grote leger van de Heere der heerscharen bestaat grotendeels uit onzichtbare dienaren, uit troepen die niet waar te nemen zijn, behalve in gezichten of met het oog des geloofs.
Jakob zag twee eskaders van deze onzichtbare troepenmachten die aan de kant staan van de rechtvaardigen. ‘De engelen Gods ontmoetten hem’, en hij zei: ‘Dit is een heerleger Gods!’ en hij noemde de naam van die plaats Mahanaïm (wat betekent: twee kampen), want een dubbel leger engelen was hem daar tegemoetgekomen.
We weten dat een engelenwacht iedere gelovige altijd omringt. Dienende geesten zijn op pad om de prinsen van koninklijken bloede te beschermen. Ze zijn niet door onze zintuigen waar te nemen, maar door het geloof zijn ze wel zichtbaar. Ze werden voor heiligen in vroeger tijden ook zichtbaar gemaakt door middel van visioenen. Deze troepen engelen zijn groot in menigte, want Jakob zei: ‘Dit is een heerleger Gods.’ Een heerleger is een behoorlijk groot aantal en het heerleger van God zal zeker niet klein zijn. ‘Gods wagens zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld.’ We weten niet wat voor legioenen de Heere ten dienste staan; we lezen slechts over ‘de vele duizenden der engelen.’
We kijken rond in de wereld en maken een schatting van het aantal mensen en machten die sympathiek tegenover onze christelijke strijd staan, maar dit is slechts wat onze zwakke ogen kunnen waarnemen. De helft kan ons met zulke middelen niet meegedeeld worden. Het zou kunnen zijn dat elke ster een wereld is vol van dienaren van God, die gewillig en bereid zijn om als vlammen vuur op Gods liefdesboodschappen weg te snellen.
Als de uitverkorenen van de Heere niet voldoende beschermd zouden worden door de machten die hen in één wereld beschikbaar staan, hoeft Hij slechts te spreken of te verlangen of tienduizenden geesten zouden voorwaarts stormen uit de vergelegen gebieden in de ruimte om de kinderen van hun Koning te bewaken. Als sterren aan de hemel, ontelbaar in hun legers zijn de onzichtbare strijders van God: ‘Zijn leger is zeer groot.’ De Almachtige heeft overal Zijn dienstknechten.
Deze dienstknechten van de sterke God zijn allen vervuld met kracht. Er is er niet een onder hen die bezwijkt. Ze rennen als sterke mannen; ze zegevieren als soldaten. Een heerleger is samengesteld uit moedige mannen, veteranen, cavaleristen, helden, mannen ten strijde bereid. Gods troepen zijn bijzonder sterk; niets kan hen weerstaan. Welke vorm ze ook aannemen, ze zijn altijd krachtig.
Zelfs als het heerleger van God samengesteld wordt uit sprinkhanen, kevers en kruidwormen, zoals in het boek Joel, kan nog niemand ze tegenhouden en kan niets aan hen ontsnappen. Ze verslonden alles; ze bedekten de aarde en verduisterden zelfs de zon en de maan. Als dat zelfs waar is van insecten, hoe groot zal de macht van de engelen dan wel niet zijn? We weten dat zij ‘krachtige helden’ zijn, die Zijn geboden doen, ‘gehoorzamende de stem van Zijn woord.’
Verblijd u, kinderen van God! Er staan u grote legers terzijde en elk van de strijders is bekleed met de kracht van God.
Al deze dienstknechten werken op bevel, want het is Gods heerleger, en dit leger is samengesteld uit wezens die lopen of vliegen, naargelang het bevel. ‘Ook zullen zij de een de ander niet dringen; zij zullen daarheen trekken elk in zijn baan.’ Al de machten in de natuur zijn trouw aan hun Heere. Geen van deze sterke machten denkt eraan in opstand te komen. Van de brandende komeet die in het midden van het heelal schittert tot aan het kleinste stukje schelp dat in de diepste grot in de oceaan verborgen ligt, alle materie is onderworpen aan de hoogste wet die God ingesteld heeft. En de ongevallen, verstandige dienaren komen ook niet in opstand tegen Gods besluiten, maar vinden juist vreugde in het liefdevol eer betonen aan hun God. Ze zijn volkomen gelukkig want geheiligd; vol vreugde want volkomen in beslag genomen om de wil van de Allerhoogste te doen.
Och, konden wij Zijn wil op aarde maar doen zoals die door al de hemelse engelen gedaan wordt in de hemel! Merk op dat ze allemaal precies op tijd waren naar Gods bevel in dit grote heerleger. Jakob ging zijns weegs en de engelen van God ontmoetten hem. De aartsvader is nauwelijks op de been of de heerlegers van God zijn op de vlucht. Ze wachtten niet totdat Jakob de grens gepasseerd was en ze lieten hem ook niet wachten toen hij naar de afgesproken plaats kwam, maar ze waren daar op hetzelfde moment.
Geliefden, als God het voornemen heeft u in tijden van gevaar te bevrijden, dan zult u ontdekken dat de aangestelde troepen klaarstaan om u te helpen. Gods boodschappers lopen noch achter noch voor. Ze zullen ons ontmoeten precies op het juiste moment en op de juiste plaats in tijd van nood. Laten we daarom zonder vrees op weg gaan, zoals Jakob, zelfs al zou een Ezau met een groep bandieten de weg versperren.
Verder waren die troepenmachten van God ook persoonlijk in dienst genomen om Jakob te vergezellen. Ik zou over die gedachte wat meer willen zeggen: ‘Jakob ging ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem.’ Hij kwam ze niet toevallig tegen. Ze waren niet toevallig aan de wandel toen ze het pad van de aartsvader kruisten. Nee, hij ging zijns weegs en volgens plan en vastberaden ontmoetten de engelen van God hem. Het was de bedoeling dat ze hem zouden ontmoeten. Zij hadden geen andere afspraak. Eskaders engelen kwamen eraan om die ene man te ontmoeten! Hij was een heilige, zij het in geen geval een volmaakte. Of we willen of niet, we zien vele gebreken in hem, zelfs als we oppervlakkig naar zijn leven kijken, maar toch ontmoetten de engelen van God hem.
Misschien zag hij, toen hij vroeg in de morgen opstond om zijn kudden te weiden, de lucht bevolkt met blinkende engelen, die de dageraad volledig in glans overtroffen. De hemel straalde van neerdalende kroonluchters en de engelen daalden als het ware als een lichte wolk op de aartsvader neer. Ze zweefden naar beneden uit die paarlen poorten, beroemder dan de poorten van Thebe. Ze verdeelden zich naar rechts en naar links en werden tot twee heerlegers. Misschien sloeg de ene groep zijn tenten op aan de achterkant, alsof ze daarmee wilden zeggen: ‘Alles is in orde aan de achterkant; Laban kan niet terugkomen; beter dan de steenhoop van Mizpa is het heerleger Gods.’ De andere groep ging naar de voorkant, alsof ze daarmee wilden zeggen: ‘Vrede, aartsvader, vrede met betrekking tot Ezau, de roodharige jager, en zijn gewapende mannen; we beschermen u in de voorhoede.’
Het moet voor Jakob wel een heerlijke morgen geweest zijn toen hij niet één, maar vele morgensterren zag. Als de verschijningen te middernacht zijn waargenomen, dan moet Jakob wel gedacht hebben dat de dag te vroeg was aangebroken. Het was alsof de gesternten appèl hielden en wolken sterren uit de buitenste sferen kwamen neerzweven. Allemaal zijn zij gekomen om Jakob bij te staan, die ene man. ‘De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen’, maar in dit geval werd een heel heerleger naar één man en zijn familie gezonden. De man zelf, die ene man die vasthield aan het verbond met God terwijl de rest van de wereld zich aan de afgoden had overgegeven, werd begenadigd door dit kenteken van Gods genade. De engelen van God ontmoetten hem.
Dat de engelen bereid en zelfs verlangend zouden zijn, legers van hen, om één man te ontmoeten, verheugt ons. Hoe ijdel is de vrijwillige nederigheid en het aanbidden van engelen dat Paulus zo sterk veroordeelt. Hen aanbidden is niet gepast; de waarheid is eerder omgekeerd, want zij volgen en dienen ons. ‘Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om degenen, die de zaligheid beërven zullen?’ Ze dienen Gods dienaren. ‘Tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon?’ Maar dit heeft Hij wel gezegd, eerst tot de Eniggeboren Zoon en daarna tot iedereen die in Christus gelooft. Wij zijn de zonen en dochters van de Heere God, de Almachtige, en deze dienende geesten hebben over ons bevelen ontvangen. Zoals er geschreven staat: ‘Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.’
Ik heb u laten zien dat de gelovigen omgeven worden door een ontelbare groep engelen, groot in menigte, sterk van macht, precies in het uitvoeren van bevelen, nauwgezet in hun persoonlijke aandacht voor Gods kinderen. Wordt er niet goed voor u gezorgd, o, kinderen van de Allerhoogste?!
Deze legers, hoewel onzichtbaar voor onze aangeboren zintuigen, zijn op bepaalde tijden merkbaar voor het geloof. Er zijn momenten waarop een kind van God met Jakob kan roepen: ‘De engelen Gods hebben me ontmoet.’ Wanneer vinden zulke momenten plaats? Onze Mahanaïms vinden op vrijwel dezelfde tijd plaats als waarop Jakob dit grote gezicht zag. Jakob stond op het punt een meer afgezonderd leven te beginnen. Hij was weg van Laban en de school van al die ruilhandeltrucs die bij de goddeloze wereld horen. Te lang had hij een ongezonde lucht ingeademd. Het ging slecht met hem en de erfgenaam van de beloften werd een man van de wereld. Hij was in aardse zaken verstrikt geraakt. Zijn huwelijken hielden hem vast en ieder jaar leek hij steeds dieper te wortelen in het land van Laban. Het werd tijd dat hij naar betere grond werd overgeplant.
Hij komt er nu aan; hij is overgegaan op het wonen in tenten. Hij is gekomen om als vreemdeling te verkeren in het land van de belofte, zoals zijn vaders voor hem gedaan hadden. Hij zou niet belijden dat hij een stad zocht en pelgrim zou zijn totdat hij die gevonden had. Met een wanhopige slag heeft hij zich van de verstrikkingen bevrijd, maar hij moet zich wel eenzaam gevoeld hebben, als iemand die wat ronddobbert. Hij miste al de connecties van het oude huis in Mesopotamië, dat ondanks alle irritaties zijn thuis was.
De engelen komen hem feliciteren. Door hun aanwezigheid zeiden ze: ‘U bent naar dit land gekomen om, zoals al uw vaders, een vreemdeling en bijwoner bij God te zijn. Sommigen van ons hebben met Abraham gesproken, steeds weer opnieuw, en nu zijn we gekomen om u gunstig gezind te zijn. U herinnert zich hoe we die nacht afscheid van u namen toen u in Bethel een steen als hoofdkussen had. Nu bent u teruggekomen naar de bewaarde erfenis, waarover wij als opzichters gesteld zijn, en we zijn gekomen om u te begroeten. Neem uw ongelijkvormige leven op zonder vrees, want wij zijn met u. Welkom! Welkom! We zijn blij om u onze bijzondere zorg te mogen bieden.’
Toen werd het waar voor Jakob: ‘Voorwaar zeg Ik u: Er is niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijnentwil (…) of hij ontvangt honderdvoud, nu in deze tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen,en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.’
Deze broederschap van engelen moet wel een voortreffelijke compensatie zijn geweest voor het verlies van het vaderschap van die inhalige Laban. Alles wat we kwijtraken wanneer we de wereld en wat ‘de betere kringen’ genoemd wordt verlaten, wordt ruimschoots vergoed wanneer we kunnen zeggen: wij zijn gekomen tot de Kerk van de eerstgeborenen, wier namen geschreven staan in de hemel, en tot vele duizenden der engelen.
Een andere reden waarom de engelen Jakob op dat moment ontmoetten was ongetwijfeld omdat hij door vele zorgen omringd was. Hij had een groot gezin met kleine kinderen, grote kudden schapen en rundvee en daarbij veel slaven. Hij zei zelf: ‘Ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heren geworden.’ Dit was een enorme last om te dragen! Het was niet eenvoudig voor één man om al die levende have te hoeden en om daarmee rond te trekken. Maar kijk, daar zijn twee groepen engelen om de twee groepen zwakken te compenseren. Als hij twee groepen heeft om voor te zorgen, dan zal hij twee groepen krijgen die voor hem gaan zorgen. Als hij tweevoudige verantwoordelijkheid draagt, zal hij tweevoudige bijstand krijgen.
Dus, broeders en zusters, als u een positie van grote verantwoordelijkheid bekleedt en u voelt het gewicht daarvan op u drukken, vertrouw op God dat u dubbele bijstand zult ontvangen. En vergeet niet om te bidden dat Mahanaïm voor u herhaald mag worden, zodat u sterk genoeg mag zijn om de dag aan te kunnen.
Het heerleger des Heeren verscheen toen Jakob grote angst ervoer. Zijn broer Ezau kwam eraan om hem te ontmoeten, tot de tanden toe gewapend en, naar Jakob vreesde, op zijn bloed belust.
In tijden van het grootste gevaar zullen we, als we ware gelovigen zijn, onder Gods speciale bescherming staan en we zullen dat ook merken. Moge dat tot onze troost zijn in het uur van de nood. Wat kan Ezau doen met zijn vierhonderd man nu de heerlegers Gods hun tenten opgeslagen en zich in hun eskaders verzameld hebben om tussen ons en de vijand wacht te houden? Ziet u de vurige wagens en de vurige paarden niet rondom de uitverkoren dienstknecht van God? Jakob zou kalmte en rust in zijn gemoed gevoeld moeten hebben. Dat had hij waarschijnlijk ook toen hij zijn beschermers waarnam. Helaas, zodra hij ze uit het oog verloor, was hij weer terneergeslagen aangaande zijn broer Ezau, dat deze misschien de moeder met de kinderen zou slaan. Zo zwak is ons hart!
Laat ons echter niet vervallen tot de afschuwelijke zonde van het ongeloof. Dat zou niet goed te praten zijn. In tijden van grote nood mogen we verwachten dat de legers van God zichtbaar worden voor ons geloof en dan krijgen we een scherper beeld van de machten die ons terzijde staan dan ooit tevoren. O Heilige Geest, werk in ons dat we met een geestelijk oog scherp mogen zien!
En wanneer u en ik, zoals Jakob, aan de Jordaan zullen staan, als we oversteken naar een beter land, dan is het de tijd dat wij mogen verwachten tot Mahanaïm te komen. De engelen van God en de God van de engelen komen beiden om de geesten van de heiligen in het plechtige aangezicht van de dood te ontmoeten.
Hebben we zelf geen goddelijke openbaringen uit stervende monden horen komen? Hebben we het getuigenis niet zo vaak gehoord dat het gewoon geen verzinsel of bedrog kan zijn? Hebben vele geliefden ons niet de verzekering gegeven van een heerlijke openbaring die ze nooit eerder gezien hadden? Wordt er geen nieuw gezicht gegeven als de ogen gaan sluiten? Jazeker, o erfgenaam der heerlijkheid, de blinkende engelen zullen komen om u aan de oever van de rivier te ontmoeten en u zult door die stralende hovelingen uit de hemel voor het aangezicht van de Eeuwige worden geleid. Aan beide kanten zal er een menigte dierbare metgezellen zijn als de duisternis voorbijgaat en de heerlijkheid over u stroomt.
Heb goede moed. Als u de heerlegers van God nu niet ziet, dan zult u ze zeker hierna zien, wanneer de Jordaan bereikt zal worden en u naar het beloofde land oversteekt.
Ik heb zojuist het moment aangegeven waarop deze onzichtbare legers voor het geloof zichtbaar worden en het lijdt geen twijfel dat zij met een bedoeling gezonden worden. Waarom werden ze op dit moment tot Jakob gezonden? Misschien was het allereerst de bedoeling dat ze een herinnering van lang geleden die hem praktisch ontschoten was weer tot leven zouden brengen. Ik ben bang dat hij Bethel bijna vergeten was. Ze moeten hem zeker hebben doen denken aan zijn gelofte in Bethel, de gelofte die hij aan de Heere deed toen hij de ladder zag en de engelen van God die op en neer klommen. Hier kwamen ze aan; ze hadden de hemel verlaten en waren neergedaald om gemeenschap met hem te hebben. Ik geef de voorkeur aan de droom in Bethel boven het visioen van Mahanaïm, want daar zag hij de God van het verbond boven aan de ladder, hier ziet hij alleen maar engelen. Toch is dit laatste gezicht ook van kostbare waarde. In Bethel zag hij de engelen op en neer klimmen, maar hier ziet hij ze op aarde aan zijn zijde staan, klaar om hem tegen alle kwaad te beschermen.
Hoe zoet doen nieuwe weldaden de herinnering herleven aan vroegere gunsten en hoe teder herinnert nieuwe genade ons aan oude beloften en schulden. Geliefden, wijst uw Mahanaïm niet naar een of ander half vergeten Bethel? Oordeel zelf. Als onze heerlijke God u op dit moment een goed zicht geeft op Zijn goddelijke macht en Zijn verbondstrouw, dan bid ik dat dit gezicht uw geheugen mag opfrissen betreffende die blijde dag toen u de Heere leerde kennen, toen u zich aan Hem overgaf en Zijn genade bezit van uw geest nam.
Mahanaïm werd Jakob niet alleen geschonken om zijn geheugen op te frissen, maar ook om hem boven het gewone, lage niveau van zijn leven uit te tillen. Jakob, weet u, de vader van alle Joden, was een meester in het pingelen. Afdingen zat hem in het bloed. Jakob was erg bijdehand en iets meer dan hij had moeten zijn, waarbij hij zijn bijnaam ‘hielen- lichter’ alle eer aandeed. Hij zou niemand de kans geven hem te bedriegen en hij zorgde er zelf altijd voor om iedereen met wie hij zaken deed te slim af te zijn.
De Heere lijkt hier tot hem te zeggen: ‘O Jakob, Mijn dienstknecht, rijs op uit deze beroerde manier van handelen met Mij en wees van koninklijk gemoed.’ Dat zou de les van dit engelenbezoek hebben moeten zijn, maar deze werd echter slecht geleerd. Jakob was bereid een bode naar Ezau te sturen en hem “Mijn heer Ezau’ te noemen. Hij stond klaar om voor hem door het stof te gaan en te kruipen en zich zijn slaaf te noemen en dat soort dingen. Hij ging verder dan de onderdanigheid die de voorzichtigheid gebiedt en kwam tot de kruiperige onderwerping die wordt ingegeven door angst.
Het gezicht zou ervoor gezorgd moeten hebben dat Jakob op vaste grond stond. Met troepen engelen als bodyguards was er geen enkele reden voor hem om te volharden in dat bange, muggenzifterige plannen smeden. Hij had kunnen voortschrijden in het statige vertrouwen van zijn grootvader Abraham. Het leven is immers veel meer dan al dat berekenen en dat plannen; geloof in God is veel grootser. Laf plannen maken verkrijgt nooit de gunst van de hemel. Ezau zou geen stand tegen hem kunnen houden, want de Heere Sebaoth, de Heere der heerscharen, was met hem.
Och, kon de genade maar schijnen door onze ware positie en karakter, niet afhankelijk van ons eigen verstand of de hulp van mensen, maar als volledig onafhankelijk van alle zichtbare dingen, omdat ons gehele vertrouwen gericht is op het onzienlijke en het eeuwige. Als niet meer dan een schapenhouder heeft Jakob alle reden om bang te zijn voor zijn oorlogszuchtige broer. Echter, als de uitverkorene van God en bezitter van een hemelse wacht, zou hij vrijmoedig verder kunnen reizen alsof er geen Ezau bestond. Alle dingen zijn mogelijk bij God.
Laten we daarom dapper zijn. We zijn niet afhankelijk van de dingen die waarneembaar zijn. De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door de mond Gods uitgaat. Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt. Vertrouw op de Heere met uw ganse hart. U kunt altijd op Zijn bijstand rekenen. Maak een goede keus en laat u niet door uw berekeningen leiden. Stort u in de zee van het geloof. Geloof zowel in het onzienlijke als in het zienlijke en laat u leiden door uw geloof. Dit lijkt me Gods bedoeling met het geven van een helderder zicht op de machten die om Zijn dienstknechten in de weer zijn.
Als een dergelijk gezicht ons ten deel valt, laten we het dan niet vergeten. Jakob noemde de naam van die plaats Mahanaïm. Ik wilde wel dat wij in de westerse wereld, in de moderne tijd, ook wat zorgvuldiger omgingen met het namen geven aan plaatsen en kinderen. We moeten zo nodig of een of andere ouderwetse benaming lenen, alsof we niet slim genoeg zijn om er zelf een te bedenken, of anders zijn onze namen pure onzin en hebben ze geen betekenis. Waarom zouden we geen namen kiezen waarmee we onze verkregen gunsten gedenken?
Zouden onze huizen niet veel interessanter zijn als we om ons heen gedenktekens zouden zien van gelukkige gebeurtenissen uit ons leven? Zouden we opmerkelijke zegeningen niet in onze dagboeken moeten opschrijven om ze later aan onze kinderen door te geven? Zouden we onze zonen en dochters niet moeten vertellen: ‘Daar heeft God je vader geholpen, jongen’, ‘Zus en zo heeft de Heere je moeder getroost, meisje’; ‘Daar was God ons gezin zeer genadig’? Schrijf op wat uw gezin meemaakt! Bewaar de huiselijke memoranda! Ik denk dat een mens er veel baat bij heeft om te weten wat God voor zijn vader en zijn grootvader gedaan heeft, want hij hoopt dat hun God ook zijn God zal zijn.
Jakob zorgde ervoor dat hij aantekeningen maakte, want steeds weer gaf hij plaatsen namen van dingen die daar gezien waren. Jakob gaf een naam aan Bethel, Gilead, Pniël, Mahanaïm en andere plaatsen, want hij was een grote naamgever. En zijn naamgevingen werden niet vergeten, want honderden jaren later kwam Koning David bij dezelfde plek als Jakob en ontdekte dat die nog steeds Mahanaïm genoemd werd. En daar ontmoette ook Gods dienstknechten, die van een andere orde waren.
II. Dit brengt me bij mijn tweede tekst. Het waren geen engelen die David ontmoetten maar schepselen met een andere aard en zij vervulden Davids noden even goed als engelen dat gedaan zouden hebben. We zullen slechts een paar minuten stilstaan bij die tweede gebeurtenis die Mahanaïm kenmerkte.
Sla 2 Samuël 17:27 maar op. David kwam naar Mahanaïm en werd daar door vele vrienden ontmoet. Hij stond op heilige grond, vergezeld door een handjevol getrouwe vrienden, vluchtelingen net als hij zelf. Blijkbaar was er die dag geen engel te zien, maar toch waren er in het verborgene duizenden die om de treurende koning heen vlogen. Wie komt daar aan? Het is geen engel, maar de oude Barzillai. En wie is dat? Dat is Machir van Lodebar. Ze hebben bij zich honing, koren, boter, schapen, grote bakken die als bad dienden, kookgerei en aarden vaten om het eten in te bewaren. En kijk, er zijn ook bedden, want de arme koning heeft geen bank om zich om neer te vlijen. Het zijn geen engelen, maar zij doen wat engelen niet zouden hebben kunnen doen, want men had moeilijk van Gabriël kunnen verwachten dat hij een bed of een wasbak zou hebben meegebracht.
Wie is die vooraanstaande vriend daar? Hij praat als een buitenlander. Hij is een Ammoniet. Hoe heet hij? Sobi, de zoon van Nahas, van Rabba der kinderen Ammons.
Ik heb over deze mensen gehoord. Dat waren toch vijanden, wrede vijanden van Israël? Die man Nahas, u herinnert zich zijn naam wel; dit is een van zijn zonen. Jazeker, God kan van vijanden vrienden maken als Zijn dienstknechten hulp behoeven. Zij die behoren tot een stam die Israël vijandig gezind is, kunnen, als God het wil, in helpers veranderd worden. De Heere vond een medestander voor Zijn Zoon Jezus in het huis van Pilatus – de vrouw van de stadhouder leed vele dingen in een droom om Zijnentwil. Hij kan een vriend voor Zijn dienaren vinden in het huis van de eigen familie van de vervolger, zoals Hij Obadja deed opstaan om de profeten te verbergen en ze te eten te geven in een spelonk; de hofmeester van Achab zelf werd de beschermer van de heiligen en met vlees van Achabs tafel werden ze gevoed.
Het komt me voor dat Sobi de Ammoniet naar David kwam omdat hij hem zijn leven schuldig was. Rabba van Ammon was vernietigd en deze man, waarschijnlijk de broer van de koning, was gespaard. Deze genadige daad was hij niet vergeten en toen hij merkte dat David in de problemen zat, handelde hij dankbaar en kwam van zijn huis in de bergen met zijn knechten en met zijn goederen naar beneden.
Veel mensen hebben welwillende hulp gevonden in tijden van nood uit de handen van hen die door henzelf uitredding ontvangen hebben. Als we anderen tot zegen zijn, zullen zij ons tot zegen zijn. Als we mensen bij Christus gebracht hebben en zij door ons onderwijs de Zaligmaker hebben mogen vinden, dan bestaat er een speciale band tussen ons en zullen zij onze helpers zijn. Sobi van Rabba van Ammon zal ervoor zorgen mild tegen David te zijn, want hij zal zeggen: ‘Door hem leef ik nog; het is vanwege hem dat ik redding van de dood heb ondervonden.’
Als God u tot zegen wil zijn tot de bekering van iemand, dan kan het zijn dat Hij hen als u het moeilijk hebt laat opstaan en naar u toe stuurt. Hoe dan ook, hetzij door zichtbare hetzij door onzichtbare vrienden, Hij zal u de aarde laten bewonen en u met getrouwheid voeden.
Daar komt weer iemand aan van wie we eerder gehoord hebben: Machir van Lodebar. Dat is de grote boer die Mefiboseth onder zijn hoede nam. Hij moet echt een trouwe man geweest zijn, die de koninklijke families bleef steunen, zelfs als die tegenspoed ondervonden. Zoals hij het huis van Saul trouw was geweest, zo is hij dit ook jegens David.
Onder ons zijn er broeders die altijd bevriend zijn met Gods dienstknechten. Zij hebben hen lief ter wille van hun Meester en kleven hen aan, ook als de meer onbestendige geesten achter nieuwkomers aanlopen. Gezegend zijn we dat we veel van zulke aanhangers mogen hebben Zij hebben de voorganger van de predikant geholpen. Zij praten graag over de voorname oude man die Israël in vroeger tijden regeerde en ze worden er niet moe van. Maar het zijn ook de gastheren van de huidige leider en ze zijn even hartelijk in hun hulp aan hem. God haalt deze broeders juist op het moment dat ze nodig zijn op, en ze verschijnen met volle handen.
Daar komt Barzillai aan, een oude man van tachtig jaar, en zoals de geschiedschrijver ons vertelt:‘een zeer groot man.’ Zijn enorme rijkdom stond helemaal ter beschikking van David en diens volgelingen en hij ‘had de koning onderhouden, toen hij te Mahanaïm zijn verblijf had.’ Deze oude edelman was zeker net zo van nut voor David als de engelen waren voor Jakob en hij en zijn helpers maakten waarlijk onderdeel uit van Gods legers.
De legers van God zijn veelsoortig; Hij heeft niet slechts één leger, maar vele. Zagen Eliza’s jongens niet een berg vol vurige wagens en vurige paarden? De heerlegers Gods kennen verschillende regimenten: cavalerie en infanterie, cherubijnen en serafijnen, en heilige mannen en heilige vrouwen. Zij die van Gods Kerk op aarde zijn, maken net zo goed deel uit van Zijn heerleger als de heiligste engelen in de hemel. Godvrezende vrouwen die de Heere dienen, doen wat zij kunnen en dat is wat de engelen ook doen.
Bij deze gelegenheid maakte Mahanaïm zijn naam waar, want de hulp die David kreeg van deze verschillende mensen kwam op een zeer imposante manier, alsof die door engelen gebracht werd. De helpers van David lieten hun trouw aan hem zien. Hij was uit zijn paleis verdreven en zou waarschijnlijk onttroond worden, maar zij stonden aan zijn zijde en toonden hiermee aan dat zij hem terzijde zouden blijven staan. Hun verklaring kwam hierop neer: ‘Wij zijn van u, zoon van Isaï, met alles wat we hebben.’ Nu zat hij in nood en nu zou hij merken dat ze geen mooiweervrienden waren, maar vrienden die trouw waren in het uur van beproeving.
Let eens op hun vrijgevigheid! Wat brengen ze een berg goederen mee om Davids troepen van eten en drinken te voorzien. Ik hoef u de details niet te geven; de verzen klinken als een lijst met benodigdheden van de voedselvoorziening. Werkelijk iedere mogelijke vorm van proviand wordt meegebracht.
Wat een spontane gift! David had er niet om gevraagd; zij brachten het mee voordat hij erom vroeg. Hij had zijn sergeanten er niet op uit hoeven sturen om het van de afgelegen dorpen en boerderijen te vorderen, maar de beste mensen stonden zelfkant en klaar met allerlei voorraden. Hun zorgzaamheid was fantastisch, want het leek wei alsof ze aan alles wat er nodig was gedacht hadden. Bovendien zeiden ze: ‘Dit volk is hongerig, en dorstig, en moede in de woestijn.’ De hartelijkheid van dit alles is kostelijk. Ze brachten hun bijdragen blij en verheugd, anders zouden ze wel gaven van een mindere soort en met minder variëteit meegenomen hebben.
Ik trek hieruit de conclusie dat als een dienaar van God ooit bijstand nodig heeft, wat het ook is, tijdens zijn werkzaamheden voor de Meester, hij zich dan geen zorgen hoeft te maken maar slechts op de Heere hoeft te vertrouwen. Hulp en bijstand zullen zeker volgen, als het niet van de engelen hierboven is, dan wel van de Kerk beneden.
Lees het Hooglied van Salomo 6:13 maar: ‘Keer weer, keer weer, o Sulammith! Keer weer, keer weer, dat wij u mogen aanzien. Wat ziet gij de Sulammith aan? Zij is als een rei van twee legers’ – of Mahanaïm, want dat staat er letterlijk in het Hebreeuws. In Gods Kerk zien we het gezelschap van Mahanaïm: de heiligen zijn de engelen van God op aarde en de engelen zijn Zijn heerlegers in de hemel. God zal hen als boden zenden om Zijn dienaren in tijden van nood te vertroosten en te onderhouden. Ga maar voort, o David, op het bevel van uw Heere, want Zijn uitverkoren dienstknechten hier op aarde zullen er behagen in scheppen om onder uw bondgenoten geteld te worden. En u zult over hen zeggen: ‘Dit is een heerleger Gods!’
En nu ga ik afsluiten. Terwijl ik u Gods onzichtbare dienaren en Gods zichtbare dienaren heb getoond, wil ik u eraan herinneren dat het heerleger in beide gevallen het heerleger Gods is. Dat wil zeggen: de ware kracht en veiligheid kan een gelovige in zijn God vinden. We stellen ons vertrouwen niet op de bijstand van engelen; we stellen ons vertrouwen niet op de Kerk van God, noch op tienduizend kerken van God bij elkaar, als er zoveel zouden zijn, maar op God Zelf alleen. Och, het is prachtig om aan de ontblote arm van God te hangen, want daaraan hangen alle werelden. De eeuwige arm wordt nooit moe en zij die erop vertrouwen, zullen niet beschaamd worden. ‘Vertrouwt op de HEERE tot in eeuwigheid; want in de Heere HEERE is een eeuwige rotssteen.’
Vorige week donderdag zei ik u dat het geloof niets anders was dan geheiligd gezond verstand en ik weet zeker dat het zo is. Het getuigt van gezond verstand om betrouwbare mensen te vertrouwen, rekening te houden met de grootste macht ter wereld – en dat is God – en uw vertrouwen op die grootste macht te stellen. Ja, sterker nog, aangezien de grootste macht alle andere machten omvat – want engelen noch mensen hebben geen andere macht behalve wat God hun geeft – is het verstandig om al ons vertrouwen op God alleen te stellen.
De aanwezigheid van God in het leven van de gelovigen is veel zekerder en constanter dan de aanwezigheid van engelen of heiligen. God heeft het Zelf gezegd: ‘Ik zal voorzeker met u zijn.’ En Hij heeft het opnieuw gezegd: ‘Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten.’ Als u bij de dienst aan Christus betrokken bent, dan hebt u een speciale belofte ter ondersteuning: ‘Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. En ziet, Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld.’ Waar bent u dan nog bang voor? Weg met alle beving. Laten alle verslapte harten versterkt worden. Wat kan ons doen wankelen? God is met ons. Is er ooit een nobelere strijdkreet geweest dan die van ons: de Heere der heerscharen is met ons?
Welgelukzalig was John Wesley, die door het geloof leefde en stierf met de woorden: ‘Het beste van alles is dat God met ons is.’ Deinst u achteruit? U omkeren in de dag van de strijd? U moet u schamen! Dat kan niet als God met u is; want ‘zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’ Of als ze tegen ons zijn, wie van hen kan het dan een uur uithouden? Als het God dan behaagt ons hulp te schenken via een omweg, en we weten dat Hij dat doet – want tot velen van ons zendt Hij vele vrienden om in Zijn goede werk te helpen dan moeten we erop letten in deze vrienden en helpers God te zien. Als u geen helpers hebt, zie dan alle helpers in God; als u veel helpers hebt, zie dan God in al uw helpers. Daar is wijsheid in. Als u niets anders hebt dan God, zie dan alles in God; als u alles hebt, zie dan God in alles. Houd uw hart onder alle omstandigheden alleen op de Heere gericht.
Moge de Geest van God ons allen leren hoe we dit moeten doen. De neiging tot afgoderij zit zo sterk in ons. Als iemand zich neerbuigt om een stuk hout of steen te aanbidden, noemen we zo iemand een afgodendienaar, en dat is hij ook. Maar als u en ik ons vertrouwen op onze medemensen stellen in plaats van op God, dan is dat ook afgoderij. Als we hun het vertrouwen geven dat God toebehoort, dan vereren we hen in plaats van God.
Vergeet niet dat Paulus zei dat hij niet met vlees en bloed te rade is gegaan. Helaas zijn velen van ons wel in die strik gevangen. Wij gaan veel eerder te rade met vlees en bloed dan met de Heere. De slechtste persoon die ik ooit geraadpleegd heb, is iemand die altijd te dicht in mijn buurt is. Moge de Heere me van die boze man verlossen – mijzelf. De aanwezigheid van de Heere Jezus is de ster van onze nacht en de zon van onze dag, het geneesmiddel voor onze ziekte, de kracht van onze dienst en de troost in ons verdriet. De hemel op aarde is als Christus met ons is en de hemel daarboven is als wij met Christus zijn.
Ik kan voor u niets beters vragen, geliefden, dan dat God deze hele dag op een heel opmerkelijke en duidelijke manier met u mag zijn en verder totdat de dagen zullen eindigen in de eeuwigheid. Ik vraag niet of u engelen mag zien; maar als het kan, dan zij dat zo. Waar is het eigenlijk goed voor om een engel te zien? Is Gods aanwezigheid niet veel beter dan het gezicht van de beste van Zijn schepselen?
Misschien was de Heere Jakob goedgunstig met een gezicht van engelen omdat hij zo’n arm en zwak geloof had; als hij een volkomen geloof had gehad, zou het voor hem misschien niet nodig zijn geweest dat hij engelen zag. Hij zou dan gezegd hebben; ‘Ik heb geen visioen van hemelse geesten nodig, want ik zie hun Heere.’
Wat zijn engelen? Het zijn slechts Gods boden die Zijn boodschappen rondbrengen; het is veel beter om hun Heere te zien. De engelen van God zijn niet te vergelijken met de God van de engelen. Als ik geloof dat Hij mijn Vader is en dat Jezus Christus de broeder van mijn ziel is geworden en dat de Heilige Geest in mij woont volgens Zijn Eigen woord, wat zou ik dan vrezen, hoewel mijn ogen misschien nooit verblijd zullen worden door een visioen van het bovennatuurlijke?
Zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben. ‘Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.’ En in dat vreugdevolle geloof rusten we. We verwachten dat de macht van God met ons zal zijn, in tijd en eeuwigheid, zichtbaar of onzichtbaar, door mensen of door engelen. Zijn arm zal voor ons opgeheven worden en Zijn rechterhand zal ons beschermen.
Mijn hart is verheugd, want ook ik heb mijn Mahanaïm gehad en in dit uur van nood voor het werk van de Heere waartoe Hij me geroepen heeft, zie ik de vensters van de hemel boven me geopend en zie ik groepen vrienden om me heen. Voor het weeshuis dat nu opengaat zie ik de voorzienigheid zich bewegen. Er zijn ook twee legerkampen om me heen en daarom preek ik tot u vandaag over de dingen die ik gezien en geleerd heb. Moge de Engel des verbonds voor altijd met u zijn.
Amen.