Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Habakuk 2:4
Deze tekst wordt door de apostel Paulus driemaal als bewijs aangevoerd. Lees Romeinen 1:17, Galaten 3:11 en Hebreeën 10:38; in elk van die drie gevallen heet het: ‘De rechtvaardige zal uit het geloof leven.’ Habakuk 2:4 is de oude oorspronkelijke tekst, die de apostel aanhaalt, wanneer hij zegt: ‘Gelijk geschreven is: maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.’ Wij dwalen niet wanneer wij de ingeving van het Oude Testament even hoog achten als die van het Nieuwe. Want de waarheid van het Evangelie staat of valt met die van de profeten van de Oude Bedeling. De Bijbel is één en ondeelbaar en men kan het Oude Testament niet in twijfel trekken en het Nieuwe handhaven. Habakuk moet bij ingeving hebben gesproken of de apostel Paulus schrijft onzin.
De 10e november van het jaar 1483 verscheen in deze boze wereld de zoon van een mijnwerker of smelter van metalen, die niet weinig deed ter ondermijning van het pausdom en tot zuivering van de kerk. De naam van die knaap was Martinus Luther: een held en een heilige. Gezegend was die dag boven al de dagen van de eeuw, want hij spreidde een zegen over de volgende eeuw, door ‘de monnik die de wereld trillen deed.’ Zijn moedige geest bracht de dwingelandij van de dwaling ten onder, die zo lang de volken in boeien geslagen hield. De gehele geschiedenis van de mensheid sedert die tijd heeft min of meer met de geboorte van dat merkwaardige kind verband gehouden. Hij was geen in alle delen volmaakt mens, en wij beamen niet al wat hij gezegd en bewonderen niet al wat hij gedaan heeft.
Maar hij was een man wiens gelijke zelden door menselijke ogen zal aanschouwd worden, een machtig richter in Israël, een koninklijk dienaar van de Heere. Wij moesten God meer bidden ons mannen te zenden, mannen van God, mannen van kracht. Wij moeten bidden, dat naar de oneindige goedertierenheid van de Heere, Zijn hemelse gaven bestendigd en vermenigvuldigd mogen worden ter volmaking van Zijn Gemeente. Want toen Hij opvoer ten hemel heeft Hij de gevangenis gevangengenomen en gaven genomen voor de mensen, en sommigen ‘gegeven tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars.’
Hij gaat voort met deze uitnemende gaven te verlenen naar de behoefte van de Gemeente en zal ze in groter mate schenken, wanneer onze gebeden vuriger worden opgezonden tot de Heere van de oogst om arbeiders in Zijn oogst, uit te stoten. Zoals wij in de gekruisigde Zaligmaker geloven tot onze persoonlijke verlossing, hebben wij in de ten hemel gevaren Heiland te geloven tot de voortdurende verrijking van Zijn Gemeente met getuigen en verbreiders van het Evangelie.
Ik wens daarin mijn gering aandeel bij te dragen door Luthers geboortedag te herdenken, en meen niet beter te kunnen doen dan de sleutel van de waarheid te gebruiken, waardoor Luther de kerkers van de menselijke geest ontsloot en de gebonden zielen in vrijheid stelde. Die gouden sleutel ligt in de waarheid die kort wordt samengevat in de voor ons liggende tekst: ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’
Moet het ons niet een weinig verrassen zulk een duidelijke Evangelische waarheid te vinden in Habakuk; in die oude profeet een uitdrukkelijke verklaring aan te treffen, welke Paulus als een duidelijk bewijs kon aanvoeren tegen de bestrijders van de rechtvaardiging door het geloof? Er blijkt uit, dat de hoofdzaak van de leer van het Evangelie geen nieuw uitgedachte stelling is; zeer zeker is ze geen nieuwe door Luther bedachte leerstelling, en evenmin een eerst door Paulus geleerde waarheid. Ze heeft alle eeuw door bestaan, en daarom vinden wij haar hier onder het vanouds bekende, als een licht in de duisternis die voor de komst van de Heere over Israël was uitgebreid.
Dit bewijst dus dat er geen verandering in het Evangelie gekomen is. Het Evangelie van Habakuk is het Evangelie van onze Heere Jezus Christus. Een helderder licht ging over het Evangelie op door de gave van de Heilige Geest, maar de weg van de zaligheid is alle eeuw door één en dezelfde geweest. Het middel waardoor de rechtvaardige leefde is altijd de weg van het geloof geweest. Deze waarheid heeft geen enkele uitbreiding ondergaan; ze bestaat en staat onveranderlijk vast zoals God haar geopenbaard heeft. Voor alle tijden en alle plaatsen is en moet het Evangelie steeds hetzelfde zijn. ‘Jezus Christus is gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde.’ Wij lezen van ‘het Evangelie’ als van één. Maar nooit van twee of drie Evangeliën, als van menigerlei. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Christus’ woord zal in eeuwigheid niet voorbijgaan.
Opmerkelijk is het daarom, niet alleen dat deze waarheid zo oud is en zo onveranderlijk vaststaat, maar ook dat ze zulk een kracht bezit. Deze een uitspraak:’De rechtvaardige zal door zijn geloof leven’, riep de Hervorming in het leven. Uit die ene lichtstraal kwam, als door de opening van één van de zegels in de Openbaring al het geluid van de Evangeliebazuinen voort, en al het gezang van de Evangeliekoren, dat in de wereld weerklonk als het gedruis van veel wateren. Deze ene zaadkorrel, vergeten en bedolven in de middeleeuwen, was, boven gekomen, in de harten van de mensen gevallen, daar door Gods Geest ontkiemd en ten slotte tot sterke wasdom gekomen.
Die handvol koren op de hoogte van de bergen was zo verveelvoudigd dat de vrucht daarvan ruiste als de Libanon en dat die van de stad bloeiden als het kruid van de aarde. Het geringste korreltje waarheid, waar ook neergeworpen, zal leven. Sommige planten zijn zo levenskrachtig, dat wanneer men er slechts een stuk van een blaadje van neemt en het in de grond zet, het wortel schiet en opgroeit. Het is blijkbaar onmogelijk dat zulk een groeikracht van buiten af zou komen. Zo is het ook met de, waarheid van God – ze is levend en onverderfelijk en daarom onverwoestbaar.
Zolang er een Bijbel bestaat zal het Evangelie van de vrije genade blijven leven; ja, zelfs wanneer men al de gedrukte exemplaren van de Heilige Schrift verbranden kon, zou, zolang er een kind leefde dat zich een enkele tekst van Gods Woord herinneren kon, de waarheid weer ver rijzen. Zelfs onder de as van de waarheid blijft het vuur nog gloren en wanneer de adem van de Heere daarover gaat, slaat er de gloed in lichterlaaie uit. Laat dit in deze dagen van waarheidbestrijding en godslastering onze troost zijn, dat terwijl ‘het gras verdord en zijn bloem afgevallen is, het Woord des Heeren, dat onder ons verkondigd is; blijft in der eeuwigheid.’
Laat ons nu onze tekst beschouwen, die, zoals ons blijken zal, het middel was om Luthers hart te verlichten.
1. Ten eerste wens ik op te merken dat de mens die in God gelooft rechtvaardig is. ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven’; de mens die geloof in God bezit is een rechtvaardig mens; zijn geloof is zijn leven als rechtvaardige. Hij is rechtvaardig in de zin van het Evangelie, dat is: het geloof bezittende dat God voorschrijft als de weg ter zaligheid, is hij door het geloof gerechtvaardigd in Gods oog. In het Oude Testament (Genesis 15: 6) wordt ons van Abraham medegedeeld dat’hij geloofde in de Heere; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.’ Dit is de algemene regel van rechtvaardigmaking. Het geloof grijpt de gerechtigheid van God aan door het aanvaarden van Gods plan, om zondaren te rechtvaardigen door de offerande van Jezus Christus, en het maakt aldus de zondaar rechtvaardig.
Het geloof aanvaardt en neemt voor zichzelf aan het gehele plan van de Goddelijke rechtvaardiging, dat geopenbaard is in de persoon en het werk van de Heere Jezus. Het geloof verblijdt zich als het ziet dat Hij in onze natuur in de wereld komt en in die natuur de wet in elke tittel en jota gehoorzaamt, hoewel Hij niet onder die wet stond voordat Hij verkoos Zichzelf er onder te stellen om onzentwil. Het geloof verheugt zich voorts wanneer het ziet dat de Heere, Die onder de wet gekomen was, Zich opoffert tot een volkomen verzoening, en een algehele bevrediging van de Goddelijke rechtvaardigheid uitwerkt door Zijn lijden en Zijn dood. Het geloof grijpt de persoon, het leven en de dood van de Heere Jezus aan als zijn enige hoop, en met Christus’ gerechtigheid bekleedt het zich. Het roept uit: ‘De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.’
Wie gelooft in Gods plan ter rechtvaardiging van mensen door de gerechtigheid van Jezus, en Jezus aanneemt en op Hem steunt, is een rechtvaardige. Wie alleenlijk vertrouwt op en gelooft in het leven en de dood van het grote Zoenoffer van God, is gerechtvaardigd in Gods oog en wordt door God Zelf opgeschreven onder de rechtvaardigen. Zijn geloof wordt hem tot rechtvaardigheid gerekend, omdat zijn geloof de gerechtigheid van God in Christus Jezus aangrijpt. ‘Een iegelijk die gelooft wordt gerechtvaardigd van alles, waarvan hij niet kon gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes.’ Dit is het getuigenis van het ingegeven Woord, en wie zal het weerspreken?
Maar de gelovige is ook rechtvaardig in een andere zin, wat door de buitenwereld hoger wordt geschat, hoewel het van niet meer waarde is dan het vorige. Wie gelooft in God, wordt door dat geloof geneigd tot al wat recht en goed en waar is. Zijn geloof in God reinigt zijn gemoed en maakt hem rechtvaardig. In zijn oordelen, zijn begeren, zijn verlangen, zijn hart, is hij rechtvaardig. Zijn zonde is hem uit genade vergeven en nu roept hij in het uur van de verzoeking uit: ‘Hoe zou ik zulk een groot kwaad. doen en zondigen tegen God?’ Hij gelooft in het bloed van de verzoening dat God gegeven heeft ter reiniging van zonden, en nu hij daarin gewassen is, kan hij zich niet opnieuw willen bezoedelen. De liefde van Christus dringt hem te zoeken wat waar en rechtvaardig en goed en lieflijk en eerlijk is in Gods oog. Door het geloof de genadige aanneming tot kind ontvangen hebbende, streeft hij er naar om als een kind van God te leven.
Door het geloof een nieuw leven ontvangen hebbende, wandelt hij in nieuwigheid des levens. ‘Eeuwige grondbeginselen behoeden Gods kind voor zondigen.’ Wanneer iemand leeft in de zonde en ze liefheeft, bezit hij het geloof van Gods uitverkorenen niet, want het ware geloof reinigt de ziel. Het geloof, dat door de Heilige Geest in ons gewerkt is, is de grootste zondedoder onder de hemel. Door Gods genade bewerkt het ons hart, verandert de begeerten en neigingen, en maakt de mens tot een nieuw schepsel in Christus Jezus. Indien er op aarde mensen zijn, die naar waarheid rechtvaardig genoemd kunnen worden, dan zijn ze zo gemaakt door het geloof in God door Jezus Christus onze Heere.
Werkelijk, er zijn geen mensen rechtvaardig, dan die aan welke God die naam geeft, en van deze zegt de tekst dat ze door het geloof leven. Het geloof vertrouwt God, en daarom heeft het Hem lief en daarom gehoorzaamt het Hem, en daarom wordt het Hem gelijk. Het is de wortel van de heiligheid, de fontein van de gerechtigheid, het leven van de rechtvaardige.
2. Bij deze opmerking, die de ziel van de tekst is, bepaal ik mij niet langer, maar ga over tot een andere, die het omgekeerde er van is, namelijk dat de mens die rechtvaardig is gelooft in God. Anders zou hij niet rechtvaardig zijn, want God verdient geloof, en wie Hem dat onthoudt, is niet rechtvaardig. God is zo waarachtig, dat aan Hem te twijfelen een onrechtvaardigheid is; Hij is zo getrouw, dat Hem te mistrouwen Hem verongelijken is; – en wie zulk een onrechtvaardigheid begaat, is geen rechtvaardig mens. Een rechtvaardig mens moet in de eerste plaats rechtvaardig zijn tegenover het grootste van alle wezens. Het zou voor hem niets betekenen alleen rechtvaardig te zijn voor zijn medemensen; wanneer hij een moedwillige onrechtvaardigheid tegen God beging, zeg ik dat hij de naam van rechtvaardige niet waard zou zijn.
Geloof is iets dat de Heere rechtmatig van Zijn schepselen verdient te ontvangen: het komt Hem toe dat wij geloven wat Hij zegt, inzonderheid in betrekking tot het Evangelie. Wanneer de grote liefde van God in Christus Jezus duidelijk aan het licht gebracht wordt, dan zullen de reinen van hart daarin geloven. Wanneer de grote liefde van Christus in Zijn sterven voor ons duidelijk te aanschouwen is, moet elk eerlijk gemoed ze geloven. Te twijfelen aan Gods getuigenis omtrent zijn Zoon, is de oneindige liefde de grootste onrechtvaardigheid aandoen. Wie niet gelooft, heeft Gods getuigenis aangaande de onuitsprekelijke gave verworpen en veracht wat de aanbiddende dankbaarheid van de mens verdient, omdat dat alleen Gods rechtvaardigheid bevredigen en het geweten van de mens rust geven kan. De werkelijk rechtvaardige moet, opdat er aan zijn rechtvaardigheid niets ontbreekt, geloven in God en al wat Hij geopenbaard heeft.
Sommigen menen dat deze rechtvaardigheid alleen het uitwendige leven betreft en niets met het geloof van de mens te maken heeft. Dat zeg ik niet; de rechtvaardigheid betreft het innerlijk wezen van de mens, het middelpunt van zijn menselijk bestaan; en wie werkelijk rechtvaardig zijn, wensen rein gemaakt te worden in de schuilhoeken van hun hart en de wijsheid te kennen in het verborgene. Is het niet zo? Wij horen gedurig verzekeren dat het verstand en het geloof een terrein vormen, dat buiten Gods rechtsgebied ligt. Is het inderdaad waar, dat ik geloven mag wat ik wil, zonder voor mijn geloof verantwoordelijk te zijn voor God?
Nee, mijn broeders, geen enkel deel van ons bestaan ligt buiten de perken van de Goddelijke wet. Al. ons vermogen staat onder de oppermacht van Hem Die ons schiep, en wij zijn evenzeer gehouden om goed te geloven als wij gehouden zijn om goed te handelen: werkelijk zijn ons doen en ons denken zó ineengevlochten en ineen gewikkeld, dat ze niet van elkaar kunnen gescheiden worden. Te zeggen dat de gerechtigheid van het uitwendige leven voldoende is, is in lijnrechte tegenspraak met de gehele bedoeling van Gods Woord. Ik ben evenzeer gehouden om God te dienen met mijn verstand, als met mijn hart. Ik ben evenzeer gehouden te geloven wat God openbaart als te doen wat God beveelt.
De dwalingen van het verstand zijn even wezenlijke zonden als de dwalingen van het leven. Het is een deel van onze trouw aan onze Soeverein en Heere, dat wij ons verstand, onze gedachten en ons geloof onderwerpen aan Zijn hoogste oordeel. Niemand is rechtvaardig voor hij een gelovige is. Een rechtvaardig mens moet rechtvaardig zijn tegenover God door in God te geloven, en Hem vertrouwen in al wat Hij is en zegt en doet.
Ook begrijp ik niet, geliefde vrienden, welke reden iemand heeft om rechtvaardig te zijn tegenover zijn medemensen, wanneer hij zijn geloof in God heeft laten varen. Wanneer hij in nood komt, en zich door een oneerlijke daad kan redden, waarom zou hij dan niet oneerlijk zijn, wanneer er geen hogere wet is dan die welke zijn medemensen gemaakt hebben, geen rechterstoel, geen rechter en geen toekomend leven?
Enige weken geleden doodde een man in koelen bloede zijn patroon, die hem beledigd had, en toen hij zich in handen van de politie stelde, zei hij dat hij in het minst niet bevreesd of beschaamd was over wat hij gedaan had. Hij bekende de moord en erkende dat hij de gevolgen zeer goed wist; hij verwachtte enige ogenblikken pijn te lijden aan de galg en dan was het met hem gedaan, en daarop was hij geheel voorbereid. Hij sprak en handelde overeenkomstig zijn geloof, of zijn wangeloof, en er bestaat geen enkel misdrijf dat niet redelijk en gewettigd is, wanneer men het geloof in God en het toekomende leven wegneemt. Is dat verdwenen, dan is de maatschappij ontwricht: er is dan niets dat de mensheid samen kan houden, want zonder God heeft het zedelijk bestuur van het heelal opgehouden te bestaan en is de regeringloosheid de natuurlijke stand van zaken.
Wanneer er geen God is en geen toekomstig oordeel, laat ons dan eten en drinken, want morgen sterven wij. Laat ons dan maar als het nodig is, stelen, liegen en doodslaan. Waarom niet, als er toch geen wet is, geen oordeel, en geen straf voor de zonde? Maar ik vergeet – niets is er dat dan zondig zijn kan. Want wanneer er geen wetgever is, dan is er geen wet; en als er geen wet is, kan er geen overtreding zijn. In welk een verwarring moet alles geraken, wanneer men het geloof aan God laat varen. Waar zal de rechtvaardige te vinden zijn, wanneer het geloof geweken is? De verstandelijk rechtvaardige is in één of ander opzicht een gelovige, en wie waardig is rechtvaardig genoemd te worden in Schriftuurlijke zin, gelooft in de Heere Jezus Christus, die van Godswege ons tot gerechtigheid geworden is.
3. Maar nu kom ik aan het punt waarbij ik mij wens te bepalen. Ten derde, door dat geloof zal de rechtvaardige leven. Dit is, om te beginnen, een zeer enge bepaling. Ze snijdt veel zogenaamde levensvoorwaarden af, door te zeggen: ‘De rechtvaardige zal door het geloof leven.’Deze uitspraak is als de enge poort, die aan het begin van de weg staat, de enge weg, die naar het eeuwige leven leidt. Met één slag maakt ze een einde aan alle rechtvaardigheid, dien iet verbonden is aan deze enige regel van leven. De beste mensen in deze wereld kunnen alleen leven door het geloof; er is geen andere weg om rechtvaardig te zijn in Gods oog. Wij kunnen niet rechtvaardig leven uit onszelf.
Als wij vertrouwen willen op onszelf of op iets dat uit onszelf voortkomt, zijn wij dood, juist omdat wij die nooit vertrouwen; wij hebben het leven in God overeenkomstig de leer de van de Heere niet leren kennen. U moet volkomen alle geloof laten varen in alles wat u bent of hoopt te worden. U moet het melaatse kleed van wettelijke rechtvaardigheid van u werpen en in alle opzichten afstand doen van uzelf. Zelfvertrouwen in het geestelijke zal blijken zelfverwoesting te zijn; u moet rust vinden in God zoals Hij geopenbaard is in Zijn Zoon Jezus Christus, en in Hem alleen. De rechtvaardige zal door het geloof leven, maar wie het oog richten op de werken van de wet, zijn onder de vloek en kunnen niet bestaan voor God. Hetzelfde is ook waar van hen die trachten te leven door verstand of gevoel.
Ze beoordelen God naar wat ze zien: wanneer Hij mild jegens hen is, dan is Hij een goede God; zijn ze arm, dan hebben ze niets goeds van Hem te zeggen, want ze beoordelen Hem naar wat ze voelen en smaken en zien. Wanneer God bestendig werkt aan een plan, en ze zijn plan kunnen zien, loven ze zijn wijsheid, maar wanneer ze het plan niet zien, of wel de wijze waarop Hij er aan werkt niet begrijpen kunnen, dan zijn ze dadelijk van oordeel dat Hij verkeerd doet. Leven door het verstand loopt uit op een onverstandige wijze van leven, en doodt alle troost en hoop.
Beoordeel het doen van de Heere niet met uw zwak verstand; Vertrouwen op Zijn genade en liefderijke hand; want alleen door zulk een vertrouwen kan de rechtvaardige leven. De tekst snijdt elke gedachte af aan een leven alleen door het verstand. Te veel zijn er die zeggen: ‘Ik ben mijn eigen gids, ik zal leerstellingen maken voor mijzelf en ze veranderen en regelen naar mijn eigen wil.’ Zulk een wijze van doen is de dood voor de geest. Wie met de geest van de tijd meegaat, is een vijand van God. De weg ten leven is te geloven wat God getuigd heeft, inzonderheid te geloven in Hem, Die God voorgesteld heeft als een verzoening voor de zonde, want dat is God alles en onszelf niets maken. Wanneer wij ons verlaten op een onfeilbare openbaring en vertrouwen op een almachtige Verlosser, hebben wij rust en vrede. Maar met het andere onvaste beginsel worden wij dwaalsterren, die in de eeuwige donkerheid en duisternis eindigen. Door het geloof kan de ziel leven; op elke andere wijze hebben wij de naam dat wij leven, en zijn wij dood.
Hetzelfde is evenzeer waar van de verbeelding. Wij komen dikwijls in aanraking met een verbeeldingsgodsdienst, Waarin men vertrouwt op aandoeningen, dromen en gezichten en geheimzinnigheden, die men zich verbeeldt ervaren te hebben; altemaal beuzelingen, en toch gaat men er geheel in op. Ik bid u dat u deze ijdele nietigheden van u werpt: er is geen voedsel voor de geest in. Het leven van mijn ziel ligt niet in wat ik denk, of mij voorstel, of mij verbeeld, of in de aandoeningen die ik gevoel, maar alleen in wat het geloof beseft Gods Woord te zijn.
Wij leven voor God door op een belofte te vertrouwen, een persoon aan te hangen, een offer te aanvaarden, een gerechtigheid aan te nemen en ons over te geven aan God – Vader, Zoon en Heilige Geest. Een onvoorwaardelijk vertrouwen op Jezus onze Heere is de weg ten leven, en elke andere weg voert tot de dood. Het is een beperkende bepaling: laten degenen, die hier over onverdraagzaamheid spreken, zeggen wat hun goeddunkt, ze zal waar blijven ondanks dat zij voortgaan haar te verfoeien.
Maar in de tweede plaats is dit een zeer ruime bepaling. Er is veel begrepen in het woord: ‘De rechtvaardige zal door het geloof leven.’ Het zegt niet welk gedeelte van zijn leven afhangt van zijn geloof, of welke zijde van zijn leven het best zijn geloof aantoont. Maar het bevat het begin, de voortzetting, de wasdom en de volmaking van het geestelijke leven, als bestaande door het geloof. Merkt op dat de tekst zeggen wil, dat van het ogenblik af dat de mens gelooft, hij begint te leven voor het oog van God: hij vertrouwt zijn God, hij neemt Gods openbaring voor zichzelf aan, hij gelooft, rust en steunt op zijn Zaligmaker, en van dat ogenblik af wordt hij een geestelijk levend mens, met geestelijk leven bezield door God de Heilige Geest. Geheel zijn bestaan was vóór dat geloof niets dan een vorm van de dood; wanneer hij in God gaat geloven, treedt hij het eeuwige leven in en is hij van boven geboren.
Ja, maar dit is nog niet alles noch de helft zelfs, want wanneer deze mens voort zal gaan met voor God te leven, wanneer hij zijn weg in heiligheid zal blijven bewandelen, dan moet zijn volharding haar oorsprong vinden in de voortduring van zijn geloof. Het geloof dat zalig maakt is niet een enkele handeling, die op één dag verricht en ten einde gebracht wordt, maar een daad, die voortgezet en volgehouden wordt gedurende het gehele leven. De rechtvaardige begint niet alleen te leven door zijn geloof, maar hij gaat altijd en immer voort met te leven door zijn geloof: hij begint niet in de geest en eindigt in het vlees, of gaat een eindweegs door de genade en het overige van de weg door de werken van de wet. ‘De rechtvaardige zal uit het geloof leven’, als staat er in de Hebreën, ‘en zo iemand zich onttrekt, mijn ziel heeft in hem geen behagen.
Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die geloven tot behoud van de ziel.’ Het geloof is altijd onmisbaar, elke dag en de gehele dag, in alle dingen. Ons natuurlijk leven begint met ademhalen en moet voortduren door ademhalen; wat nu de ademhaling is voor het lichaam, dat is het geloof voor de ziel. Broeders, wanneer wij toenemen en opwassen willen in het leven voor God, moeten wij altijd deze zelfde weg gaan. Onze wortel is het geloof en alleen door de wortel komt de groei. Vordering in de genade ontstaat niet uit vleselijke wijsheid of uit streven naar wetsvolbrenging of uit ongeloof; nee het vlees geeft geen wasdom aan het geestelijke leven, en wat verricht wordt in ongeloof belet de groei van het innerlijk leven eer dan dat het die bevordert.
Wij winnen niet in kracht door lijden, wenen, werken of strijden, wanneer het eenvoudige geloof in Gods genade ontbreekt. Want langs die weg alleen kan het leven van onze geest voedsel ontvangen. Door dezelfde deur waardoor het leven het eerst binnen kwam, gaat het voort binnen te treden. Wanneer iemand tot mij zegt: ‘Eens heb ik door het geloof in Christus geleefd. Maar nu ben ik geestelijk gezind en heilig geworden, en daarom is het volstrekt niet meer nodig voor mij om als een zondaar het oog te richten op het bloed van Christus en Zijn gerechtigheid’, dan zeg ik tot die man dat het hoognodig voor hem is dat hij de eerste beginselen van het geloof leert.
Ik zeg hem dat hij zich aan het geloof heeft onttrokken. Want wie gerechtvaardigd wordt door de wet of op een andere wijze dan door de gerechtigheid van Christus, is vervallen van de genade en heeft de enige grond verlaten waarop zijn ziel door God kan worden aangenomen. Op de weg naar de poort van de hemel is er voor ons geen andere staf om op te leunen dan het geloof in de dierbare Zaligmaker en Zijn Goddelijke verzoening. Zolang wij, van de heerlijkheid gescheiden, hier op aarde zijn, zullen wij nimmer kunnen leven door verdiensten, of door de verbeelding, of door het verstand; wij zullen altijd als kinderen door God onderwezen moeten worden en ons, evenals Israël in de woestijn, geheel op de grote Onzienlijke moeten verlaten.
Wij moeten voor altijd de blik van onszelf afwenden en, over alle aanzienlijke dingen heen, het oog naar omhoog richten, want ‘de rechtvaardige zal door het geloof leven.’Dit is een zeer ruime uitspraak, een kring waarin van ons leven alles besloten ligt wat die naam verdient: zo er enige deugd, als er enige lof is, als er iets is dat liefelijk is en wel luidt, moeten wij het in ons opnemen, het ten toon spreiden en het volmaken door de oefening van het geloof. Ons leven in het huis van de Vader, ons leven in de gemeente, ons leven in onze eigen kring, ons leven in de wereld, – het moet alles zijn in de kracht van het geloof wanneer wij rechtvaardig zijn. Wat buiten het geloof is, is zonder leven; dode werken kunnen de levende God niet aangenaam zijn: zonder geloof is het onmogelijk God te behagen.
Ik verzoek u, in de derde plaats, op te merken, welk een vrijgevige bepaling dit is: ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Wanneer dus iemand weinig geloof heeft, zal hij leven; en zo hij in hoge mate rechtvaardig is, ook dan zal hij door het geloof leven. Veel rechtvaardige mensen hebben niet verder kunnen komen dan naar heiligheid te trachten, maar ze zijn door hun geloof gerechtvaardigd; hun geloof leeft en worstelt, en hun gedurig gebed is: ‘Heere, ik geloof; kom mijn ongeloof te hulp’. Maar niettemin heeft hun geloof hen tot rechtvaardigen gemaakt. Soms vrezen ze dat ze volstrekt geen geloof bezitten, en in diepe verslagenheid van geest is al wat ze doen kunnen, dat ze hun hoofd boven water houden, maar ook dan rechtvaardigt hen hun geloof.
Ze zijn als een schip op een stormachtige zee: nu eens worden ze door de klotsende golven van de genade ten hemel geheven, dan weer zinken ze in de afgrond onder de baren van de benauwing. Hoe, zijn ze dan dood? Ik antwoord: geloven ze werkelijk in God? Aanvaarden ze wat er geschreven staat van de Zoon van God? Kunnen ze naar waarheid zeggen: ‘Ik geloof in de vergeving van de zonden’, en klemmen zij, met het geloof dat ze hebben, zich vast aan Christus en niemand anders? Dan zullen ze leven, leven door hun geloof. Wanneer de kleinheid van ons geloof ons ten verderve kon zijn, hoe weinigen zouden dan tot de levenden behoren! ‘Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?’
Slechts hier en daar en nu en dan verschijnt er een Luther die werkelijk gelooft met zijn hele hart. De meesten van ons zijn niet zo groot als Luthers pink: wij hebben niet zoveel geloof in onze gehele ziel als hij in een haar van zijn hoofd, maar toch doet zelfs dat kleine geloof ons leven. Ik zeg niet dat dat kleine geloof ons het sterke, krachtige, leeuwmoedige leven zal geven dat Luther had. Maar wij zullen leven. De uitspraak maakt geen onderscheid tussen deze en die mate van geloof, maar stelt als een ontwijfelbare waarheid vast: ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Geloofd zij dan God, ik zal leven, want ik geloof in de Heere Jezus als mijn Zaligmaker en mijn alles. Gelooft ook u niet in Hem?
Ja, en is het niet vreemd, dat deze vrijgevige bepaling geen melding maakt van een andere genade, die de grond helpt leggen waarop de rechtvaardige leeft? ‘De rechtvaardige leeft door zijn geloof’. Maar heeft hij geen liefde, heeft hij geen ijver, heeft hij geen lijdzaamheid, heeft hij geen hoop, heeft hij geen nederigheid, heeft hij geen heiligheid? O, ja, al deze dingen heeft hij, en hij leeft daarin, maar hij leeft niet daardoor, omdat geen daarvan hem zo innig met Christus verbindt als zijn geloof. Ik waag het een zeer eenvoudig beeld te gebruiken, omdat dit het beste is dat ik bedenken kan.
Er is een kind, een zuigeling. Het heeft veel onmisbare leden, zoals zijn ogen, zijn oren, zijn benen, zijn hart, enz. en die alle heeft het nodig, maar het enige orgaan, waardoor het schepseltje leeft, is zijn mond, waarmee het uit zijn moeder al zijn voedsel zuigt. Ons geloof is die mond, waarmee wij een nieuw leven inzuigen uit de belofte van de eeuwig gezegende God. Het geloof is dus datgene waardoor wij leven. Andere genadegaven zijn nodig, maar het geloof is het leven van die allen. Liefde, geduld, lijdzaamheid, nederigheid schatten wij evenmin gering als de ogen of voeten van het kind.
Maar toch is het middel waardoor de geestelijke mens leeft, de mond, waardoor hij het Goddelijk voedsel van de door de Heilige Geest in de Heilige Schrift geopenbaarde waarheid tot zich neemt; de andere genadegaven genieten het voordeel van wat het geloof ontvangt, maar het geloof is de algemene ontvanger voor het gehele menselijk bestaan.
Het is voorts, geliefde vrienden, een veelomvattende bepaling: ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven’, omdat ze zoveel denkbeelden insluit. Ten eerste, de rechtvaardige bestaat juist door zijn geloof, dat wil zeggen de geringste vorm van genade in een rechtvaardige komt voort uit het geloof. Maar, broeders, ik hoop dat u niet zo onverstandig zult zijn van te zeggen: ‘Indien ik maar een levend kind van God ben, wens ik niets meer’, want wij wensen niet enkel leven te bezitten, maar het meer overvloedig te hebben. Zie die man die uit het water getogen is; hij leeft nog, maar het enige blijk daarvan is dat een spiegel een weinig beslagen wordt door zijn adem: zou u wel wensen op die wijze jarenlang te leven? U behoort dankbaar te zijn indien u maar in die zwakke zin leeft.
Maar toch wensen wij niet in die toestand van bezwijming te blijven verkeren; wij wensen bedrijvig en krachtig te zijn. Zelfs voor de geringste levensuiting hebt u geloof nodig. De rechtvaardigen die enkel leven, die zwak van geest zijn, die ternauwernood verlost zijn, zijn niettemin vrijgemaakt door het geloof. Zonder geloof is er geen eeuwig leven.
Neem het woord ‘leven’ in een beter zin en hetzelfde zal blijken: ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Wij ontmoeten soms zeer arme mensen die op een aandoenlijke toon tot ons zeggen: ‘Onze verdiensten zijn vreselijk schaars.’ Wij vragen hen: ‘Leeft u wezenlijk van zulk een gering bedrag?’ ze antwoorden: ‘zch, mijnheer, men kan het nauwelijks leven noemen. Maar wij bestaan er van zoals het gaat.’ Niemand van ons zou zo willen leven als het te voorkomen was. Met ‘leven’ bedoelen wij een zekere mate van blijmoedigheid, behaaglijkheid en voldaanheid. Wanneer de rechtvaardigen troost, blijdschap en vrede bezitten, hebben ze die door het geloof. God zij dank, vrede in het hart is onze gewone toestand, omdat het geloof een doorwerkende genadegave is. Wij zingen met verheuging van hart en verblijden ons in de Heere en door Gods goedheid is dit niets buitengewoons bij ons.
Maar wij hebben die zaligheid leren kennen en kennen haar nog alléén door het geloof. Het geloof geeft aan de muziek de toon; zodra het ophield zouden de uilen gaan krassen. Luther kon een psalm zingen ten spijt van de duivel. Maar hij had het niet kunnen doen indien hij geen man van het geloof geweest was. Hij kon keizers en koningen en pausen en bisschoppen tarten, omdat hij in de kracht van God stond, maar alleen daardoor. Het geloof is het leven van het leven en maakt het leven levenswaard. Het stort blijdschap in de ziel, te geloven in de hemelse Vader en Zijn eeuwige liefde, en in het verzoenigswerk van de Zoon, en in de inwoning van de Heilige Geest, in de opstanding en de eeuwige heerlijkheid; zonder die waren wij de ellendigsten van alle mensen. Die heerlijke waarheden te geloven is leven – ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’
Geloven betekent dus kracht. Wij zeggen van iemand: wat is hij levendig, hij is vol leven, het is al leven wat aan hem is. Ja, de rechtvaardige verkrijgt opgewektheid, kracht, levendigheid, moed, sterkte, melk, leven door het geloof. Het geloof verleent de gelovige koninklijke majesteit. Hoe meer u geloven kunt, hoe machtiger u wordt. Dat is het hoofd hetwelk een kroon draagt; dat is de hand die de scepter zwaait; dat is de voet wiens koninklijke tred de volken doet beven; het geloof in God verbindt ons met de Koning, de Heere God, de Almachtige.
Door het geloof leven de rechtvaardigen terwijl anderen sterven. Ze worden niet overmeesterd door heersende zonden, of verleidelijke ketterijen, of wrede vervolgingen, of hevige beproevingen: niets kan het geestelijk leven doden zolang het geloof blijft bestaan: ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Duurzaamheid en volharding worden langs deze weg verkregen. De rechtvaardige die voor een tijdje wordt teruggedrongen wordt niet ontmoedigd, en is, al wordt hij door de vijand gewond, niet verslagen. Waar een ander door de stroom overdekt wordt, zwemt hij er op; waar een ander onder de voet wordt getreden, rijst hij op en roept zegevierend: ‘Verblijd u niet over mij, o, mijn vijand! Als ik val, zal ik weder opstaan.’ In de hete oven van de beproeving wandelt hij onverlet door het geloof.
En als het zijn tijd is om te sterven en zijn broeders hem met veel tranen ten grave dragen, ‘spreekt hij nog nadat hij gestorven is.’ Het bloed van de rechtvaardige Abel roept van de aarde tot de Heere, en het roept nog alle eeuwen door, tot op dit uur. Luthers stem klinkt nog sedert vierhonderd jaar in de oren van de mensen, en trilt in onze aderen als de trommelslag in de krijgsmuziek; hij leeft, hij leeft omdat hij een man van het geloof was.
Laat mij dit ophelderen door enige bijzonderheden uit Luthers leven. de grote Hervormer ging langzamerhand het licht van het Evangelie op. In het klooster, over de aan een keten vastgehechte Bijbel gebogen, was het dat hij aan de Schriftuurplaats kwam: ‘De rechtvaardige zal uit zijn geloof leven.’ Die hemelse uitspraak trof hem, maar hij begreep ternauwernood haar strekking, Hij kon echter geen vrede vinden in zijn godsdienst en monnikenleven. Niet beter wetende, volhardde hij streng in boetedoening en zo ijverig in zelfkastijding, dat men hem soms uitgeput van afmatting vond.
Hij bracht zichzelf aan de oever van de dood. Hij voelt zich gedrongen een reis naar Rome te doen, want in Rome is voor elke dag een nieuwe kerkdienst, en men kan er op aan vergeving van zonde en allerlei zegeningen te zullen deelachtig worden bij die heilige altaren. Hij stelde zich voor in een heilige stad te zullen komen, maar leerde haar kennen als een schuilplaats van huichelarij en een hol van de ongerechtigheid. Tot zijn schrik hoorde hij de mensen zeggen dat indien er een hel bestond, Rome dan op haar top gebouwd was, want dit was tot haar de naaste weg die ergens ter wereld kon gevonden worden. Maar nog bleef hij in haar paus geloven en ging voort met zijn boetedoeningen, rust zoekende, maar niet vindende. Op zekere dag beklom hij op zijn knieën de heilige trap, die nog in Rome staat.
Ik heb verbaasd aan de voet van die trap gestaan, bij het zien hoe arme schepselen er op hun knieën op en af gingen, in het geloof dat het dezelfde trap is, die onze Heiland afdaalde toen Hij het rechthuis van Pilatus verliet, en enkele treden dragen naar men zegt nog vlekken van Zijn bloed; deze treden werden door de arme zielen op het eerbiedigst gekust. Nu, Luther beklom op zekere dag deze trap, toen dezelfde tekst, die hij vroeger in het klooster ontmoet had, als een donderslag in zijn oren klonk: ‘De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Hij richtte zich van zijn knieën op en ging de trap af om ze nimmer meer te beklimmen. Van dat ogenblik af wrocht de Heere in hem een volkomen verlossing van het bijgeloof en zag hij in dat hij niet door priesters, niet door priesterlist, niet door boete-doeningen, niet door iets wat hij verrichten kon, kon leven, maar leven meest door zijn geloof. Onze tekst had de monnik vrijgemaakt en zijn ziel in vlam gezet.
Niet zodra geloofde hij dit, of hij begon in werkelijke zin te leven. Een monnik, Tetzel geheten, trok in die tijd geheel Duitsland door en bood voor een zekere som geld de vergeving van de zonden te koop. Onverschillig wat uw overtreding was, zodra uw geld de bodem van de kist aanraakte waren uw zonden verdwenen. Luther vernam dit, ontstak in verontwaardiging en riep uit: ‘ik zal een gat in die kist maken’, wat hij – zoals in veel andere kisten – inderdaad ook deed. Het aanslaan van zijn stellingen aan de deur van de slotkapel was een zeker middel om de aflaatsmuziek te doen verstommen. Luther kondigde de vergeving van de zonden aan door het geloof in Christus zonder geld en zonder prijs, en de aflaten van de pausen waren weldra voorwerpen van spot.
Luther leefde door zijn geloof en daarom viel hij, die anders wellicht rustig zou gebleven zijn, de dwalling met een woede aan als van een leeuw die brult om zijn prooi. Het geloof dat in hem was vervulde hem met innerlijk leven en hij bond de strijd tegen de vijand aan. Na verloop van enige tijd werd hij naar Augsburg opgeroepen, en hij ging naar Augsburg, hoewel zijn vrienden hem aanrieden niet te gaan. Men riep hem, als een ketter, op om zich op de Rijksdag te Worms te verantwoorden, en iedereen smeekte hem weg te blijven, want hij zou zeker verbrand worden. Maar hij achtte het noodzakelijk getuigenis te geven en dus ging hij in een wagen van dorp tot dorp en van stad tot stad, terwijl hij onderweg predikte en het arme volk naar buiten kwam om de man de hand te drukken, die opkwam voor Christus en het Evangelie met gevaar van zijn leven.
U weet hoe hij voor die hoge vergadering stond, en hoewel hij wist dat, voor zover het in de menselijke macht stond, zijn verdediging hem het leven kosten zou (want naar alle waarschijnlijkheid zou hij, zoals Johannes Huss, tot de vuurdood veroordeeld worden), toch gedroeg hij zich als een man voor het aangezicht van de Heere zijn God. Die dag verrichtte Luther in de Duitse Rijksdag een werk waarvoor tienduizendmaal tienduizend mensenkinderen Zijn Naam hebben gezegend en meer nog de naam van de Heere zijn God.
Om hem voor een tijd aan het gevaar te onttrekken, nam een voorzichtige vriend hem gevangen en hield hem in de Wartburg buiten de strijd. Daar had hij goed tijd om uit te rusten, te studeren, te vertalen, liederen te dichten en zich voor te bereiden op de toekomst die zo rijk aan gebeurtenissen zijn zou. Hij deed al wat iemand doen kon die buiten het gevecht staat.
Maar ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven’, en Luther kon terwijl hij in rust leefde niet verbrand worden; hij moest zijn levenstaak voortzetten. Hij schrijft aan zijn vrienden dat hij die komende was spoedig bij hen zijn zou, en eensklaps kwam hij te Wittenberg aan. De keurvorst had hem nog wat langer in afzondering willen houden, maar Luther moest leven; en toen de vorst vreesde dat hij hem niet zou kunnen beschermen, schreef Luther hem: ‘Ik kom onder een veel hogere bescherming dan de uwe; ja, ik houd zelfs staande dat ik uw genade beter zou kunnen beschermen dan Uw genade mij.
Wie het sterkste geloof heeft, is de beste beschermer.’ Luther had geleerd van alle mensen onafhankelijk te zijn, want hij wierp zich op zijn God. Hij had de gehele wereld tegen zich en toch leefde hij zeer blijmoedig.; toen de paus de banvloek over hem uitsprak, verbrandde hij de bul; toen de keizer hem dreigde, verblijdde hij zich, want hij herinnerde zich het woord van de Heere: ‘De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten beraadslagen te zamen. Die in de hemel woont zal lachen.’ Toen men tot hem zei: ‘Waar zult u een schuilplaats vinden wanneer de keurvorst u niet beschermt?’ antwoordde hij: ‘Onder het brede schild van God.’
Luther kon niet stil zijn; hij moest spreken, en schrijven, en zich horen laten met kracht; en o, met welk een geloofsvertrouwen sprak hij! Twijfel aan God en de Schrift verfoeide hij. Melanchton zegt dat hij geen dogmaticus was; ik zou daarin eerder van Melanchton verschillen en Luther als het hoofd van de dogmatici beschouwen. Hij noemde Melanchton een kalme wandelaar; en ik zou wel willen weten wat er van geworden zou zijn wanneer Luther Melanchton geweest was en even kalm gehandeld had.
De tijden eisten een vastberaden leidsman, en jaren lang was Luther dat door zijn geloof, niettegenstaande zijn vele zorgen en zwakheden. Hij was een Titan, een reus, een man van een uitnemend geestelijk gehalte en van een sterk lichaamsgestel. Maar toch ligt het voornaamste van zijn leven en van zijn kracht in zijn geloof. Hij leed veel door zijn geestelijke arbeid en door lichaamsziekten, en dit had hem wel in zijn optreden kunnen verzwakken. Maar van zwakheid was geen sprake, want wanneer hij geloofde was hij zo zeker van wat hij geloofde als van zijn eigen bestaan, en daardoor was hij sterk.
Als alle engelen uit de hemel tot hem gekomen waren en hem één voor één verzekerd hadden van de waarheid van God, zou hij hen voor hun getuigenis niet gedankt hebben, want hij geloofde in God zonder het getuigenis van engelen of mensen: hij achtte het woord van de Goddelijke getuigenis zekerder dan al wat serafijnen zeggen konden.
Deze man was genoodzaakt door zijn geloof te leven, want hij was een man van een bruisende geest en alleen het geloof kon hem vrede inspreken. Deze vurige aandrift bracht hem later dikwijls tot vreselijke bedruktheid van geest, en dan had hij behoefte aan geloof in God. Wanneer u een beschrijving van zijn geestelijk leven leest, zult u zien dat het hem soms zeer moeilijk viel zijn ziel in het leven te houden. Daar hij een man was van gelijke bewegingen als wij en vol onvolkomenheden, was hij soms even neerslachtig en moedeloos als de zwakste in ons midden, en toenemende droefheid in zijn binnenste dreigde zijn sterk hart te doen barsten.
Maar hij en Johannes Calvijn beiden verlangden dikwijls naar de hemelse rust. Want ze hadden de strijd, waarin ze leefden, niet lief, maar zouden zich verblijd hebben als ze de kudde van God op aarde in vrede hadden kunnen weiden en daarna de rust ingaan. Deze mannen hielden zich vast aan God met de heilige moedigheid van het gelovig gebed, anders hadden ze niet kunnen leven.
Luthers geloof greep het kruis van onze Heere aan en wilde zich daarvan niet laten af brengen. Hij geloofde in de vergeving van de zonden en kon daaraan niet twijfelen. Hij wierp het anker in de Heilige Schrift en verwierp al de vindingen en al de tradities van de vaderen. Hij was verzekerd van de waarheid van het Evangelie en twijfelde nooit aan haar overwinning, niettegenstaande aarde en hel zich er tegen verbonden hadden. Toen hij sterven ging viel zijn oude vijand hem met hevigheid aan, maar toen hem gevraagd werd of hij aan hetzelfde geloof bleef vasthouden, was zijn: ‘Ja!’ stellig genoeg.
Men had hem dit niet behoeven te vragen, men had zich daarvan verzekerd kunnen houden. Heden ten dage wordt de prediking van de door Luther verkondigde waarheid voortgezet, en zo zal het zijn tot dat onze Heere Zelf komen zal. Dan zal de heilige stad geen kaars noch licht van de zon van node hebben. Maar tot die stonde toe moeten wij met al onze kracht het licht van het Evangelie doen schijnen. Broeders, laat ons besluiten om zoals Luther te leven door ons geloof, en mag God de Heilige Geest dat geloof in ons vermeerderen.
Amen, ja amen.