En hij leidde hen buiten tot aan Bethanië en zijn handen opheffende, zegende hij ze. Luk. 24:50
Nadat Jezus het graf zijn buit had ontroofd en de aarde had geheiligd, heeft Hij op zijn weg naar de hemel, de lucht doorklievende, haar gereinigd.
Hij rees op naar de hemel op een wijze, die onze bijzondere aandacht waardig is.
Wij zullen in verband met zijn hemelvaart enkele punten gezamenlijk overwegen.
1. De tijd, die Hij na zijn opstanding op aarde heeft doorgebracht, namelijk veertig dagen, was voldoende om zijn indentiteit te bewijzen, twijfel weg te nemen, zijn discipelen te onderwijzen en hun hun opdracht te geven.
2. De plaats, van waar Hij opvoer was een berg, een berg, waarop Hij te voren reeds gemeenschap met hen had geoefend. Van die berg had men het uitzicht op Bethanië, zijn liefste aardse verblijfplaats, en ook Gethsémané, de plaats van zijn grote zielsbenauwdheid, was in de nabijheid.
3. De getuigen waren groot genoeg in aantal, om de oprechten te overtuigen; het waren mensen, die gedurende lange tijd gemeenzaam met Hem bekend waren en in zijn indentiteit dus niet bedrogen konden worden. Het waren mensen van karakter, van een eenvoudige natuur, van rijpe jaren en uiterst koel temperament.
4. Het was een zeer merkwaardig toneel. Zo ongelijk aan hetgeen het bijgeloof zou hebben uitgedacht. Zo kalm-geen vurige wagen en vurige paarden. Zo majestueus-geen engelen noch andere wezens om Hem glans en majesteit bij te zetten, maar alles gewerkt door eigen kracht en Godheid van de Heere.
Ons onderwerp voor heden zal de houding, waarin onze ten hemel varende Heere het laatst was gezien, wezen.
I. Zijn handen waren opgeheven om te zegenen.
1. Dit zegenen was niets ongewoons. De handen uitgestrekt om te zegenen was zijn gewone houding. In die houding is Hij van de aarde weggegaan, terwijl er nog een zegen van zijn lippen vloeide.
2. Dit zegenen geschiedde met gezag. Hij zegende hen terwijl zijn Vader Hem erkende door Hem te ontvangen in de hemel.
3. Deze zegen was zo rijk, dat Hij als het ware zijn handen leegde. Zij zagen die dierbare handen aldus ontledigt van haar zegeningen.
4. De zegen was voor hen, die beneden Hem waren en buiten het bereik van de klank van zijn stem: Hij stortte zegeningen uit over allen.
5. De zegen was het gepast einde van zijn verblijf hier beneden: niets dat voegzamer, niets dat heter was, had men kunnen uitdenken.
II Die handen waren doorboord.
Dit kon door allen worden gezien toen zij opwaarts keken.
1. Aldus wisten zij, dat het Christus’ handen waren.
2. Aldus zagen zij, wat die zegen gekost heeft. Zijn kruisiging heeft voor al zijn verlosten voortdurende zegeningen verkregen.
3. Aldus zagen zij, van waar die zegen komt. Hij komt door deze menselijke handen, welke voor ons werden doorboord.
4. Het zien van deze handen is op zichzelf reeds een zegen. Door dat gezicht zien wij vergeving en het eeuwige leven.
5. Geheel deze handeling is een epitome, een kort begrip, van het evangelie. Dat is het wezen van de zaak, -“doorboorde handen zegeningen uitdelende.” Door zijn lijden en sterven heeft Jezus macht om ons uit de hoogste hemel te zegenen.
Dit was het laatste wat van onze Heere werd gezien.
Hij heeft zijn zegenende houding niet afgelegd.
Hij zal haar niet afleggen, totdat Hij wederkomt in heerlijkheid.
III. Deze handen zwaaien de scepter.
Zijn handen zijn almachtig. Diezelfde handen, die zijn discipelen hebben gezegend, houden nu, ten behoeve van hun, de scepter:
1. Van de voorzienigheid: zowel in kleine als grote zaken.
2. Van het geestelijke koninkrijk: de kerk en al haar arbeid.
3. Van het toekomende oordeel en van de eeuwige heerschappij.
Laat ons Hem aanbidden, want Hij is opgevaren.
Laten wij ons verblijden in de vruchten van zijn hemelvaart, voor Hem en voor ons.
Laat ons voortgaan met Hem te loven en zijn heerlijkheid te verkondigen.
Blikken.
Dit is geen toneel bij een sterfbed. “Er is hier niets, dat tranen wekt.” Wij staan niet aan het einde, maar aan het begin van een leven. Er is geen teken van rouw, omdat een grote loopbaan is geëindigd, de lippen van een grote Leraar voor altoos zijn gesloten; geen grond voor die treurige vraag; welke twee malen in de oren van Elisa heeft weerklonken “Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? en hij zei: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.” Neen, het toneel, dat wij aanschouwen, is een toneel van kalme overwinning. Het aardse werk des Verlossers, is afgedaan; het werk, dat door dit korte verblijf op aarde ingewijd werd, moest nu een aanvang nemen. Wij zijn -in de tegenwoordigheid van een; die zei: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”; en wederom: “Hebt goeden moed, ik heb de wereld overwonnen.”
DR. BUTLER.
Die wondervolle hand van Christus! Het was dezelfde hand die zo snel was uitgestrekt ter redding van Petrus, toen hij in Galilea’s golven verzonk. Het was die zelfde hand, die de discipelen getoond werd op de derden avond, nadat zij haar levenloos in het graf hadden zien liggen. Het was die zelfde hand, die Thomas wilde zien, eer hij aan de opstanding des Heeren wilde geloven; het was die zelfde hand, die hem toegereikt was, niet om haar te zien, maar om er de tekenen van de nagelen in te voelen. Het was die zelfde hand, die de discipelen het laatst opgeheven zagen in de zegen bij het afscheid, toen de wolk Hem wegnam van hun ogen. Het was slechts na tien dagen, dat zij de volheid van zegen realiseerden welke zij uit die uitgestrekte, doorboorde hand van Christus hadden ontvangen. Op het Pinksterfeest moet Petrus die hand levendig in zijn herinnering hebben gehad, toen hij zei: “God heeft Hem tot een Heere en Christus gemaakt, namelijk deze Jezus, die gij gekruisigd hebt.” Die hand, met derzelver tekenen van de nagelen, klopt aan de deur om binnengelaten te worden. Die hand, met hare diepe tekenen van de liefde, wenkt de vermoeide reiziger op de weg naar de hemel.
F. B. PULLAN.