De lofzang wacht op U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden. O Gij, Die het gebed hoort, tot U zal alle vlees komen. Psalm 65:2-3 (Eng. vert.)
Op Sion was er een altaar opgericht dat aan God gewijd was voor het offeren van slachtoffers. Behalve wanneer de profeten het bevel van God gekregen hadden om van de regel af te wijken, mocht het brandoffer alleen daar geofferd worden. De aanbidding van God op de hoogten ging in tegen het goddelijke bevel: ’’Wacht u, dat gij uw brandoffers niet offert in alle plaats, die gij zien zult. Maar in de plaats, die de HEERE in één van uw stammen zal verkiezen, daar zult gij uw brandoffers offeren, en daar zult gij doen al wat Ik u gebied”. Vandaar dat de stammen aan de andere kant van de Jordaan, toen zij een gedenkaltaar oprichtten, iedere intentie het te gebruiken voor slachtoffers van de hand wezen en duidelijk zeiden: ”Het zij verre van ons, dat wij zouden weerspannig zijn tegen de HEERE, of dat wij op deze dag ons van achter de HEERE afkeren zouden, bouwende een altaar ten brandoffer, ten spijsoffer, of ten slachtoffer, behalve het altaar van de HEERE, onze God, dat voor Zijn tabernakel is”.
Als vervulling van dit oude type hebben we ook ”een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die de tabernakel dienen”. Niemand die een aards ritualisme aanhangt, mag zich ongevraagd in onze geestelijke aanbidding mengen. Hij heeft het recht niet van ons geestelijk altaar te eten, en er bestaat geen ander altaar waarvan hij kan eten en eeuwig leven. Er is slechts één altaar: Jezus Christus, onze Heere. Alle andere altaren zijn bedrog en afgodische uitvindingen. Of ze nu van steen zijn, van hout of koper, zij zijn het speelgoed waarmee diegenen zich bezig houden, die tot de armoedige elementen van het jodendom zijn teruggevallen, of anders zijn ze de apparaatjes waarmee kerkelijke goochelaars de zonen en dochters der mensen bedriegen. Heilige plaatsen die met handen gemaakt zijn, worden nu afgeschaft. Ze waren eenmaal de afspiegeling van het ware, maar nu het Wezen Zelf gekomen is, kan het type weggedaan worden. De allerheerlijkste Persoon van de Verlosser, God en Mens, is het grote middelpunt van de tempel van Sion en het enige echte altaar voor het slachtoffer. Hij is het hoofd van de kerk, het hart van de kerk, het altaar van de kerk, priester en alles in allen. ”Aan Deze zullen de volken gehoorzaam zijn”. Rondom Hem komen wij allen samen, net als de stammen in de woestijn, rond de tabernakel des Heeren.
Wanneer de gemeente samengebracht wordt, mogen we het vergelijken met de samenkomsten op de berg Sion, waarheen de stammen opgingen, te weten de stammen des Heeren, tot Israëls ark des verbonds. Daar steeg het lied op, niet zo zeer van iedere aanbidder afzonderlijk, maar van allen tezamen. Daar steeg de lofzang toen ten hemel, niet alleen de lofzang van iedereen apart, maar de lofzang van allen. Daarom, waar Christus het middelpunt is, waar Zijn eenmalige offerande het altaar is waarop alle offergaven gelegd worden en waar de gemeente zich verenigt rondom dat gemeenschappelijke middelpunt en zich in die eenmalige offerande verheugt, daar is het ware Sion. Als we, nu we in Christus’ Naam bijeenvergaderd zijn rond Zijn enige, volbrachte offerande, vanavond onze gebeden en lofzangen geheel en al tot de Heere opzenden door Jezus Christus, dan zijn we ’’gekomen tot de berg Sion, en de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen; tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn”. Dit is Sion, zelfs dit huis op de verafgelegen eilanden der heidenen, en we kunnen inderdaad en in waarheid zeggen: ”De lofzang wacht op U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden”.
We zullen met oprechte aandacht twee zaken opmerken: de eerste is onze heilige aanbidding die we willen betonen en daarna de bemoediging, de stimulerende bemoediging die God ons verleent: ”O Gij, Die het gebed hoort, tot U zal alle vlees komen”.
1. Laten we eerst letten op de HEILIGE OFFERANDE DER AANBIDDING DIE WE GOD WILLEN BETONEN. Het is tweeledig: er is een lofzang en er is ook een gelofte, een lofzang die wacht en een gelofte waarvan de betaling beloofd wordt.
I. Laten we allereerst nadenken over de lofzang. Dit is het hoofdbestanddeel van de aanbidding in de hemel. En wat voor de heerlijkheid van waarde is, moet ook het belangrijkste deel van de aanbidding op aarde zijn. Hoewel we nooit zullen ophouden met bidden zolang we hier beneden leven en omgeven zijn door zo veel gebreken, zullen we toch nooit zo bidden dat we het loven vergeten. ”Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde”, moet nooit weggelaten worden, omdat we door behoeften neergedrukt worden en ons daarom haasten te roepen: ’’Geef ons heden ons dagelijks brood”.
Het zal een droeve tijd zijn, wanneer de aanbidding van de gemeente alleen uit een ernstige klacht zal bestaan. Liederen van jubelende dankzegging moeten er altijd uit de plechtige samenkomsten opstijgen. ”O Jeruzalem! roem de HEERE; o Sion! loof uw God.” ’’Halleluja! Zingt de HEERE een nieuw lied; Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. Dat Israël zich verblijde in Hem, Die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning.” Laat het, zolang de zon en de maan bestaan, een eeuwige inzetting blijven. ”De lofzang wacht op U, o God! in Sion.” Denk nooit klein van de lofzang, aangezien de heilige engelen en verloste heiligen hem als hun levenslange vreugde zien, en ook de Heere Zelf zegt: ”Wie dankoffert, die zal mij eren”. Ik ben bang dat wij geneigd zijn de lofzang onder te waarderen als een deel van de openbare eredienst, terwijl hij voor niets onderdoet. We horen dikwijls van gebedsbijeenkomsten en maar zelden van lof en prijs bijeenkomsten.
We erkennen de functie van het gebed, door er een bepaalde tijd voor apart te zetten. We erkennen niet altijd ook zo de functie van de lofprijzing. Ik hoor over ”het gebed in het gezin”. Hoor ik ook weleens over ”de lofprijzing in het gezin”? Ik weet dat u het persoonlijk gebed koestert. Bent u net zo ijverig in de persoonlijke dankzegging en stille aanbidding voor de Heere? In alles moeten we dankzeggen. Het is net zo zeer een apostolisch bevel als dat andere: ’’Laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God”. Ik heb vaak tot u gezegd, geliefde broeders, dat het gebed en de lofprijzing zijn als het in – en uitademen van lucht, en dat ze die geestelijke ademhaling vormen waardoor het zieleleven wordt onderhouden.
We ademen, terwijl we bidden, hemelse lucht in. We ademen het weer uit in de lofzang tot God, bij Wie hij vandaan kwam. Als we dan gezond van geest willen zijn, laten we overvloedig in dankzegging zijn. Het gebed zoekt, net als de wortel van een boom, naar voedsel en vindt het. De lofprijzing verschaft, net als de vruchten, inkomsten aan de eigenaar van de wijngaard. Het gebed is voor onszelf, de lofzang is voor God. Laten we nooit zo egoïstisch zijn, dat we overvloedig zijn in het ene en tekort schieten in het andere. De lofprijzing is een karige terugbetaling voor de eindeloze gunsten die we ontvangen. Laten we niet traag zijn om haar in onze beste muziek te betonen, de muziek van een godvruchtige ziel. ’’Loof de HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want Hij is liefelijk.”
Laten we letten op de lofzang die in onze tekst genoemd wordt, die een zaak van zo groot belang is voor het Sion van God, telkens wanneer de gelovigen samenkomen.
U zult eerst zien, dat het een lofzang is die enkel en alleen aan God betoond wordt. ”De lofzang wacht op U, o God in Sion.” ”De lofzang tot U, en alle lofzang tot U”; geen lofzang tot de mens of tot iemand anders die misschien lofwaardig geacht wordt, of dat pretendeert te zijn. Ben ik soms niet in plaatsen geweest die huizen van God genoemd worden, waar de lofzang wordt gebracht aan een vrouw, aan de Maagd, waar de lofzang wordt gebracht aan de heiligen, waar de wierook ten hemel stijgt, en liederen en gebeden opgezonden worden aan overleden martelaren en belijders, van wie men veronderstelt dat zij macht met God hebben?
In Rome is dat zo, maar in Sion niet. De lofzang wacht op u, o Maria! in Babylon; de lofzang wacht echter op U, o God! in Sion. Tot God, en tot God alleen, moet de lofzang van deze waarheidsgetrouwe gemeente opstijgen. Als protestanten vrij van deze dodelijke fout zijn, vrees ik dat zij aan een andere schuldig zijn, want in onze eredienst zorgen we te vaak voor onszelf. We doen dat, wanneer we de melodie en stijl van het lied belangrijker maken dan de inhoud.
Ik ben bang dat, waar de lofzang van de gemeente aan orgels, koren en zingende mannen en zingende vrouwen overgelaten wordt, de gedachten van de mensen meer bezig zijn met de juiste uitvoering van de muziek dan met de Heere, Die alleen te prijzen is. Gods huis behoort eigenlijk heilig voor Hem te zijn, maar te vaak wordt er een operagebouw van gemaakt, waarbij christenen het publiek vormen, niet een aanbiddende gemeente. Tenzij men er erg op let, kan hetzelfde middenin de meest eenvoudige eredienst gebeuren, zelfs als alles wat niet naar de eerlijkheid van het Evangelie smaakt, buitengesloten wordt. Want in dat geval kunnen we, zonder enige gevoel, suf de woorden en muziek voortbrengen. Met het hart zingen, alleen zo kan men een aangenaam lied aanbieden! We komen niet samen om ons te amuseren, om onze muzikale talenten ten toon te spreiden of onze deskundigheid in het maken van harmonieën. We komen om onze aanbidding te brengen aan de voetbank van de grote Koning, aan Wie alleen voor eeuwig en altoos de eer zij. De ware lofzang is tot God, alleen tot God.
Broeders, u moet ervoor oppassen dat de dominee, die ongetwijfeld verheerlijking van hemzelf zal afwijzen, niet als een halfgod tussen u geplaatst wordt. Weerleg eenvoudigweg de oude lasterpraat dat de presbyter slecht een priester is, met het woord voluit geschreven. Kijk hoger dan de preekstoel, als u niet teleurgesteld wilt worden. Kijk hoger dan de arm van een mens, of het zal u volledig teleurstellen. We mogen van de beste prediker op aarde zeggen: ’’Geef God de eer; wij weten, dat deze mens een zondaar is”. Als we dachten dat u ons bijgelovige eerbied bewees, zouden we, zoals Paulus en Silas in Lystre, onze kleren scheuren en roepen: ’’Mannen, waarom doet u deze dingen?
Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als u, en verkondigen u, dat u zich van deze ijdele dingen zoudt bekeren tot de levende God, Die gemaakt heeft de hemel, en de aarde, en de zee, en al wat daarin is”. Voor geen enkel mens, geen enkele priester, geen enkele orde van mensen, geen enkel schepsel in hemel of op aarde naast God, moeten we het reukwerk van de aanbidding ontsteken. We zouden net zo snel met de Egyptenaren katten aanbidden, met de rooms-katholieken de pausen. We zien geen verschil tussen mensen wier góden in hun tuinen groeiden en sekten wier godheid door hun bakker gemaakt werd. Zulke walgelijke afgodendienst moet verafschuwd worden. Tot God alleen zal alle lofprijzing van Sion opstijgen.
Het valt te vrezen dat sommige van onze lofzangen helemaal nergens heen opstijgen, maar het is alsof ze door de wind uiteengedreven worden. We zijn ons niet altijd van God bewust. Welnu, ”Die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is van hen, die Hem zoeken”. Dit geldt even zeer voor de lofzang als voor het gebed. ”God is een Geest”, en die Hem lofzingen, moeten Hem lofzingen ”in geest en waarheid”, want ”de Vader zoekt ook zulken” die Hem alzo lofzingen, en alleen maar zulken. Als we onze ogen en onze harten niet naar Hem opheffen, misbruiken we slechts woorden en verspillen we tijd. Onze lofzang is niet als ze moet zijn, als ze niet met eerbied en ernst op de Heere der heerscharen wordt gericht. Het is nutteloos om pijlen te schieten zonder doel. We moeten ons richten op Gods eer, en uitsluitend daarop, in onze heilige gezangen.
Merk vervolgens op, dat ze moet doorgaan. ”De lofzang wacht op U, o God! in Sion.” Sommige vertalers zijn van mening, dat de hoofdgedachte er één is van voortduring. Ze blijft, ze vertoeft, want Sion houdt niet op wanneer de gemeente weg is. We laten de heiligheid niet in het stoffelijke huis achter, want die zat nooit in steen en hout, maar alleen in de levende samenkomst van de gelovigen. Gods kinderen moeten als gemeenschap, aangezien ze nooit ophouden kerk te zijn, de lofzang tot God voor eeuwig in stand houden. Hun samenkomsten moet met lofprijzing beginnen en met lofprijzing eindigen, en altijd gehouden worden in een geest van lofprijzing.
In al onze plechtige samenkomsten moet er een geestelijk reukwerkaltaar zijn, dat altijd rookt van ”het reukwerk van de zuiverste welriekende specerijen, vermengd naar het werk van de apotheker”: de dankzegging, die bestaat uit nederigheid, dankbaarheid, liefde, toewijding en heilige vreugde in de Heere. Het moet voor de Heere alleen geschieden en mag dag noch nacht uitdoven. ’’Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.” Laat onze lofzangen tot in der eeuwigheid voortduren. Hij doet de uitgangen des morgens juichen. Laat ons dan de opgang van de zon vieren met gewijde psalmen en gezangen. Hij doet het invallen van de avond verblijd zijn. Wijd Hem dan ons loflied in de avond. ’’Geslacht aan geslacht zal Uw werken roemen; en zij zullen Uw mogendheden verkondigen.”
Als Zijn genade kon ophouden, dan zou er één of ander excuus voor zijn om onze lofzangen in te houden. Maar zelfs al zou het zo lijken, een ieder die de Heere liefheeft, zou met Job zeggen: ’’Zouden we het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd!” Laat onze lofprijzing vertoeven, doorgaan, blijven en eeuwig zijn. Het was een goed idee van bisschop Farrar om in zijn eigen huis de lofzang tot God continu in stand te houden. En terwijl hij, met een groot gezin en huishouden, precies vierentwintig telde, zette hij iedereen een uur per dag apart om speciaal met gebed en lofprijzing bezig te zijn, zodat hij de dag met een cirkel van aanbidding zou kunnen omgorden. We zouden dat niet kunnen doen.
In ons geval zou zo’n poging tot bijgeloof kunnen leiden. Maar bij het in slaap vallen God prijzen, bij het opstaan in de nacht over Hem mediteren en bij het ‘s morgens wakker worden onze harten voelen opspringen bij het vooruitzicht van Zijn aanwezigheid overdag, is te realiseren. Hier behoren we toe te komen. Het is zeer wenselijk, als de hele dag bij iedere werkzaamheid en iedere ontspanning de ziel spontaan lofzangen voort zou brengen, net als de vogels zingen, de bloemen de lucht met een aangename geur vervullen en de zonnestralen de aarde opvrolijken. We zouden de vleesgeworden psalmbundel zijn, lofprijzing gehuld in vlees en bloed. Wat deze heerlijke plicht betreft, zouden we geen ophouden wensen, geen pauze vragen. ”De lofzang wacht op U, o God! in Sion.”
De lofzang kan komen en gaan, vanuit de buitenwereld, waar alle dingen met eb en vloed meegaan, want het ligt onder de maan, en er zit geen bestendigheid in. Maar temidden van Uw volk, dat in U woont en dat eeuwig leven heeft, in hen blijft de lofzang tot U in der eeuwigheid.
Een derde punt ligt ook duidelijk vast in de woorden. ”De lofzang wacht op U”, alsof de lofzang altijd nederig moet zijn. De dienaren ’’wachten” in het paleis van de koning. Daar staan de boodschappers aangegord voor elke mogelijke opdracht. De bedienden staan te wachten, gereed om te gehoorzamen. En de hovelingen staan rondom de troon, allen begerig om de koninklijke glimlach te ontvangen en het hoge bevel te volvoeren. Onze lofzangen behoren stil te staan, als rijen boodschappers, die erop wachten om te horen wat Gods wil is. Want hiermee wordt Hij geprezen. Bovendien is de ware lofzang gelegen in het feitelijke doen van de goddelijke wil. Juist hierin: in heilige eerbied stil te staan tot God de Heere zal spreken, wat Zijn heilige wil ook mag zijn. Dit is de ware lofzang, om gedienstig op Hem te blijven wachten. Lofzangen kunnen gezien worden als dienaren die zich erin verheugen het bevel van hun Meester te gehoorzamen. Er bestaat zoiets als een onheilige vertrouwdheid met God.
Het is niet zo waarschijnlijk dat deze eeuw daartoe vervalt, zoals het in sommige eeuwen geweest is, want er is nu, hoe dan ook, weinig vertrouwdheid met God. De openbare eredienst wordt formeler, en ceremonieel en afstandelijk. De intense nabijheid met God, die Luther ervoer, wat komen wij die weinig tegen! Maar hoe dichter we ook tot God naderen, Hij blijft God en wij zijn Zijn schepselen. Hij is, en dat is waar, ’’Onze Vader”, maar we moeten altijd onthouden dat Hij ’’onze Vader, Die in de hemelen zijt” is. ’’Onze Vader”, daarom nabij en intiem. ’’Onze Vader in de hemelen”, daarom buigen wij ons nederig en eerbiedig in Zijn tegenwoordigheid. Er is een vertrouwdheid die zo melodieus gestemd is met nederigheid, dat ze zich niet opdringt. ”De lofzang wacht op U” met de livrei van een dienaar aan, het oor van een dienaar om te horen, en het hart van een dienaar om te gehoorzamen. De lofzang buigt zich voor Uw voetbank, zich realiserend dat hij nog steeds een nutteloze dienaar is.
Maar misschien bent u zich ervan bewust, geliefde vrienden, dat er andere vertalingen van dit vers bestaan. ”De lofzang wacht op U” kan gelezen worden als ”De lofzang is in stilheid tot U”, ”is stilte voor U”. Een van de oudste Latijnse commentatoren leest het als ”De lofzang en de stilte behoren U toe”. En dr. Gill vertelt ons dat er in de Spaanse Koningsbijbel staat: ”De lofzang van de engelen is slechts stilte voor U, o Heere”. Dus wanneer we ons best doen, is onze hoogste lofzang niet meer dan stilte voor God, en moeten we Hem prijzen onder het belijden van onze tekortkomingen. Och, laten ook wij, zoals één van onze dichters het zegt, ”zo luid als Zijn donderslagen onze lofzang tot Hem uitspreken en die zo hoog verheven als Zijn troon laten klinken”. Maar dat kunnen we niet.
Wanneer onze liederen zeer verheven zijn en onze harten zeer blijmoedig, hebben we niet al Zijn lof uitgesproken. Vergeleken met wat Zijn wezen en eer waardig zijn, is onze meest vurige lofzang weinig meer geweest dan stilte. Och broeders, hebt u niet vaak gevoeld dat het zo is? Zij die met de formele eredienst tevreden zijn, denken dat zij het goed gedaan hebben als de muziek op de juiste wijze gezongen is. Maar zij die God in geest aanbidden, beseffen dat zij Hem niet genoeg kunnen grootmaken. Zij schamen zich voor de gezangen die zij zingen, en trekken zich bedroefd uit de samenkomst van de gelovigen terug, omdat zij voor Zijn eer te kort geschoten zijn.
O, dat een ruimdenkende geest de goddelijke Majesteit recht zou bedenken. Dat vervolgens de gave van de uitdrukking de gedachten in passende taal in zou kleden. En dat dan een stem als van vele wateren de imposante tonen voort zou laten klinken. Helaas! tot nu toe zijn we deemoedig in ons onvermogen om de Heere te loven zoals we zouden willen. Hoe moeten we dan aan de mensen Gods heerlijkheid verkondigen? Wanneer we ons best gedaan hebben, is onze lofzang voor de voortreffelijkheid van Zijn goedheid en de pracht van Zijn grootheid nog slechts stilte.
Toch kan het goed zijn hier op te merken, dat de lofzang die God aanziet, zich met een verscheidenheid aan vormen voordoet. Daar is de lofzang tot God in Sion, en die wordt veelvuldig uitgesproken. Maar er is ook een andere lofzang tot God in Sion, en die is in stilte. Er zijn er sommigen die niet kundig kunnen zingen, maar misschien zingen zij voor God het best. Er zijn er sommigen, en dat ken ik, die erg scherp en vals zingen, dat wil zeggen: voor onze oren. En toch zal God hen misschien eerder aanzien dan het geluid van deskundig bespeelde snaarinstrumenten. Er doet een verhaal over Rowland Hill de ronde, dat hij erg veel last had van een oude dame met een zeer akelige stem. Zij kwam bij hem zitten en zong erg hard – zoals die mensen die slecht kunnen zingen, meestal doen. Uiteindelijk vroeg hij haar niet zo hard te zingen. Maar toen ze zei: ”Het komt uit mijn hart”, trok de oprechte dienaar van God zijn berisping in en sprak: ’’Zing maar, ik zou het erg vinden u tegen te houden”.
Wanneer de lofzang uit het hart komt, wie zou hem dan willen onderdrukken? Zelfs de kreten van de oude Methodisten, hun ’’halleluja’s” en ’’glories”, vol vuur geuit, moesten niet verboden worden. Want zo dezen zouden zwijgen, zullen zelfs de stenen roepen. Maar er zijn momenten waarop zij die zingen, en mooi zingen, te veel lofprijzing in hun hart hebben om dat in woorden te bevatten. Zoals sommige soorten sterke drank, die geen klein spongat kunnen hebben, maar schuimen en zich uitzetten totdat zij elke band die het vat omwindt, verbreken. Evenzo willen wij soms een groter kanaal voor ons hart dan onze mond en tong, en verlangen we ernaar al onze zenuwen en pezen in harpsnaren te laten veranderen en al de poriën van ons lichaam in dankbare monden.
Och, konden we maar met heel ons wezen lofprijzen, waarbij niet één haar van ons hoofd, of één druppel bloed in onze aderen, ons ervan zou kunnen weerhouden de Allerhoogste te aanbidden! Wanneer dit verlangen naar lofprijzing zeer heftig is, vervallen we tot stilte en staan we te trillen van de aanbidding die we niet kunnen uitspreken. De stilte wordt onze lofzang. Het zou misschien goed zijn, als we in onze kerkdiensten wat vaker de liefelijke verademing van stilte hadden. Ik ben ervan overtuigd dat stilte, ja veelvuldige stilte, zeer heilzaam is. En de incidentele, eenparige stilte van alle gelovigen, wanneer ze zich voor God buigen, zou dat oprechte gevoel wellicht beter tot uitdrukking brengen en dat meer stimuleren dan enig gezang dat ooit gecomponeerd is, of enig lied dat ooit gezongen kan worden.
Om stilte uit gewoonte tot onderdeel van de eredienst te maken, zou vertoon en vormelijkheid kunnen zijn, maar door het af en toe, en zelfs veelvuldig, in de dienst in te voeren, zou het tot voordeel en nut kunnen leiden. Laten we dan door onze stilte God loven en laten we altijd erkennen dat onze lofzang, vergeleken met wat God waard is, slechts stilte is.
Ik wil eraan toevoegen dat de tekst de gedachte bevat, dat de lofzang hoopvol op God wacht. Wanneer we God prijzen, verwachten we in de toekomst meer van Hem te zien en wachten we daarom op Hem. We vereren de Koning, desondanks verlangen we dichter bij Hem te komen. We maken Hem groot om wat we gezien hebben en we verwachten nog meer te zien. We prijzen Hem in Zijn voorhoven, want we zullen weldra bij Hem zijn in de hemelse woonsteden. We verheerlijken Hem om de openbaring van Zichzelf in Jezus, want we hopen als Christus te zijn en bij Hem te zijn, waar Hij is. Wanneer ik God niet kan prijzen voor wat ik ben, zal ik Hem prijzen voor wat ik zal zijn. Mijn lofzang zal niet alleen de oude psalmbundel zijn, die slechts uitdrukking geeft aan de verschuldigde dankbaarheid, maar mijn geloof zal ook vooruitlopen op de toekomst en op God wachten tot Hij Zijn plannen volvoert. En ik zal Hem mijn lofzang gaan te betalen, zelfs voordat de genade komt.
Geliefde broeders en zusters, laten we God een moment onze lofzang aanbieden, ieder van ons voor zichzelf. We hebben onze algemene genadegaven. We noemen die algemeen, maar och, wat zijn ze van onschatbare waarde. De gezondheid dat ik hierheen kan komen en niet op een ziekbed uitgestrekt lig, vind ik meer waard dan zakken vol goud. Ons gezonde verstand te hebben en niet in de inrichting daarginds opgesloten te zitten; onze kinderen nog om ons heen te hebben en onze familieleden nog voor ons gespaard te zien; brood te hebben om te eten en kleding om aan te trekken; bewaard te zijn gebleven voor het verontreinigen van onze geest; vandaag bewaard gebleven te zijn voor de valstrikken van de vijand! Dit zijn goddelijke goedertierenheden en voor dit alles zullen onze lofzangen op God wachten.
Maar och! neem de gedachten over die in de psalm zelf in het volgende vers geopperd worden, en u zult God dubbel lofzingen. ’’Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.” Eeuwige liefde heeft ons in elk opzicht schoongewassen, ofschoon we zwart en vuil waren! We zijn gewassen, gewassen in kostbaar bloed. Prijs Hem hierom! Ga verder met het gedeelte: ’’Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest, en doet naderen”. Is de zegen van de toegang tot God niet buitengewoon heerlijk? Is het iets gerings om te voelen dat we, hoewel we eenmaal veraf stonden, naderbij gehaald zijn door het bloed van Christus? En dit vanwege verkiezende liefde! ’’Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest.” U als onderwerp van eeuwige verkiezing, kunt u stil blijven?
Heeft God u boven anderen begunstigd en weigeren uw lippen te zingen? Nee, u zult de Heere uitermate grootmaken, want Hij heeft Zich Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom. Laten we verder lezen en God loven dat we een bestendige plaats tussen Zijn kinderen hebben: ”Dat hij wone in Uw voorhoven”. Geprezen zij God, dat we niet na enige tijd weggeworpen en verdreven zullen worden. We hebben echter een onvervreemdbare erfenis met het volk van God. We prijzen Hem dat we de voldoening hebben om als kinderen in Zijn huis te wonen. ”Wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis.” Ik sluit de psalm echter toe en zeg eenvoudig tot u, dat er tienduizend redenen zijn om de harp uit de wilgen te halen. Ik weet geen reden om hem daar vruchteloos te laten hangen.
Er zijn tienduizend keer tienduizend redenen om goed te spreken over ”Hem, Die ons liefgehad heeft, en Zichzelf voor ons overgegeven heeft”. ”De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; daarom zijn wij verblijd.” Ik herinner me, dat ik in een gebedsbijeenkomst dit heerlijke vers heb horen verminken tot een gebed: ”De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; daarom verlangen we verblijd te zijn”. O broeders, ik houd er niet van om een tekst uit de Heilige Schrift te verscheuren, te versnijden of er iets aan toe te voegen. Als we de Heilige Schrift willen laten herzien, laat het dan door geleerden gebeuren en niet door iedere willekeurige leek. ”Verlangen verblijd te zijn”, werkelijk? Dat is fijne dankbaarheid aan God, wanneer Hij grote dingen bij ons gedaan heeft. Als deze grote dingen gedaan zijn, dan moeten onze harten verblijd zijn, en ook niet anders kunnen. Zij moeten overlopen van dankbaarheid tot God voor al Zijn goedheid.
2. Tot zo ver over het eerste deel van onze heilige offerande. Laten we aandachtig over het tweede deel nadenken, namelijk de gelofte: ”U zal de gelofte betaald worden”.
Het doen van geloften ligt ons in deze tijd niet zo. Er was eens een tijd dat het veel vaker gedaan werd. Het kan zijn dat we, als we betere mensen geweest waren, meer geloften gedaan zouden hebben. Het kan zo zijn dat we, als we dommere mensen geweest waren, hetzelfde gedaan zouden hebben. De praktijk was door bijgeloof zo in misbruik geraakt, dat de vroomheid er zich half over was gaan schamen. Maar in ieder geval hebben de meesten van ons zich aan incidentele geloften verbonden. De gelofte gedaan bij mijn eerste bekering. Ik gaf me over, met lichaam, ziel en geest, aan Hem Die me tegen een grote prijs kocht, en de gelofte werd niet gedaan uit een teveel aan vroomheid of overdadigheid. Ze was slechts mijn redelijke dienst. U hebt dat gedaan. Herinnert u zich de liefde van uw huwelijksfeest, het moment dat Jezus u erg dierbaar was en u zojuist de huwelijksband met Hem was aangegaan? U gaf zich aan Hem over om voor eeuwig en altoos de Zijne te zijn. O broeders en zusters, het is een onderdeel van de aanbidding om die gelofte na te komen. Vernieuw ze vanavond, geef u weer over aan Hem van Wie u bent en Wie u dient. Zeg vanavond, zoals ik ook samen met u doe: ’’Bindt het feestoffer met touwen, ja met touwen tot aan de hoornen van het altaar”. Och, kon het slachtoffer maar met een andere riem aan de hoorn van het altaar vastgebonden worden! Spartelt het vlees tegen? Laat het dan steviger vastgebonden worden, zodat het nooit van Gods altaar kan ontsnappen.
Geliefden, velen van ons deden in feite een zeer plechtige gelofte ten tijde van onze doop. We werden met Christus in de doop begraven tot de dood, en we beleden, tenzij we erg stonden te huichelen, dat we dood waren in Christus en met Hem begraven. Hiermee betuigden we ook, dat we met Hem waren opgestaan. Welnu, zal de wereld leven in diegenen die er dood voor zijn, en zal Christus niet leven in diegenen die met Hem zijn opgestaan? We gaven ons daar en toen over, in die plechtige daad van symbolische begrafenis. Roep die ervaring weer in uw herinnering, dat smeek ik u. En schaam u, terwijl u dit doet, en bid God of uw gelofte alsnog uitgevoerd mag worden.
Een dergelijke gelofte hebben we ook gedaan, toen we ons aan Gods kerk verbonden. Er was een stilzwijgende overeenkomst tussen ons en de kerk, dat wij haar zouden dienen, dat we ernaar zouden streven door een heilige levenswandel Christus te eren, door het geloof over te dragen de kerk te vermeerderen, haar eenheid, haar steun te zoeken, door onze eigen liefde en het meeleven met de leden. We hadden niet het recht ons bij de kerk aan te sluiten, als we niet van plan waren ons aan haar, in Christus’ Naam, over te geven, om bij te dragen in haar voorspoed en vermeerdering. Er werd een voorwaarde gesteld en een verbond bij inbegrepen, toen we de gemeenschap en band met onze broeders in Christus aangingen. Hoe zit het daarmee? Kunnen wij zeggen dat de gelofte jegens God en voor Zijn aangezicht nagekomen is? Ja, we zijn in zekere mate trouw aan ons verbond gebleven, broeders.
Och, was het maar ten volle zo! Sommigen van ons deden een andere gelofte, toen we ons helemaal voor het werk van de christelijke bediening gaven, naar ik hoop vanuit een goddelijke roeping. En hoewel we geen bevelen en geen aardse verordening ontvangen hebben, want we geloven niet in priesters door mensen gemaakt, wordt er toch stilzwijgend vanuitgegaan dat van de mens die dominee van Gods kerk wordt, verwacht wordt dat hij al zijn tijd aan zijn werk besteedt; dat lichaam, ziel en geest voor de zaak van Christus ingezet moeten worden. Och, werd deze gelofte maar meer door de geestelijke leiders van de kerk nagekomen! U, mijn broeders ouderlingen en diakenen, toen u het ambt aanvaardde, wist u wat de kerk te betekenen had. Ze verwachtte heiligheid en geestdrift van u. De Heilige Geest maakte u tot opzichters, opdat u de kudde van God zou kunnen weiden. Uw ambt blijkt uw verplichting te zijn. U hebt zich eigenlijk plechtig verbonden. Bent u die gelofte nagekomen? Hebt u haar de Heere in Sion betaald?
Bovendien is het de gewoonte van godvruchtige mensen nu en dan geloften te doen in dagen van pijn, verlies en bezoeking. Zei de psalm die we zojuist gezongen hebben, het niet zo?
Nu zal ik voor de weldaan, die ‘k genoot,
Aan Hem, naar mijn geloften, eer bewijzen,
Hem onder al Zijn gunstgenoten prijzen.
Hoe kost’lijk is in ‘s HEEREN oog hun dood!
Och HEER, ik ben, o ja, ik ben Uw knecht,
Uw dienstmaagds zoon; Gij slaakte mijne banden;
Dies doe ik U gewillig offeranden Van lof en
dank, U plechtig toegezegd.
Ik zal uw naam met dankerkentenis
Verheffen, U al mijn geloften brengen;
‘k Zal liefd’ en lof voor U ten offer mengen,
In ‘t heiligdom, waar ‘t volk vergaderd is.
U sprak; ”Als ik ooit opgericht wordt en mijn leven verlengd wordt, zal het beter besteed worden”. U zei ook: ”Als ik uit deze grote moeilijkheid verlost wordt, hoop ik mezelf meer aan God te wijden”. Een ander moment sprak u: ”Als de Heere me het licht van Zijn aangezicht weer doet zien en me uit deze terneergeslagen gemoedstoestand haalt, zal ik Hem meer dan ooit lofzingen”. Kunt u zich dit alles herinneren? Aangezien ik hier zelf van een recent ziekbed heen gekomen ben, preek ik op dit moment tot mezelf. Ik wilde alleen dat ik een betere hoorder was. Ik zou in dit opzicht tot mezelf willen preken en zeggen: ”Ik draag u op, mijn ziel, uw gelofte te betalen”.
Sommigen van ons, beste vrienden, hebben geloften gedaan in dagen van blijdschap, het moment van de geboorte van het eerste kind, de genezing van uw vrouw van een ziekte, het genadige herstel dat we zelf ontvangen hebben, tijden van het vermeerderen van goederen, of momenten waarop de heerlijkheid van Gods aangezicht voor ons verwonderd oog geopenbaard werd. Hebben we geen geloften gedaan, zoals Jakob, toen hij uit zijn wonderlijke droom ontwaakte, de steen nam die hem tot kussen geweest was, olie erover uitgoot en de Almachtige een gelofte deed?
We hebben allemaal onze Beth-Els gehad. Laten we erom denken, dat God ons gehoord heeft. Laten we Hem onze gelofte betalen die ons hart in een tijd van vreugde deed. Maar ik zal niet proberen de gesloten bladzijden van uw persoonlijke notitieboekjes te openen. U hebt tedere gedeelten, die u me niet graag hardop voor zou willen lezen. De tranen komen al bij de herinnering eraan. Als uw leven opgeschreven werd, zou u zeggen: ’’Laat dit niet verteld worden; dit was alleen tussen God en mijn ziel”.
Een aantal momenten van zuivere en gelukzalige liefde tussen u en Christus, die niet aan de mensen bekendgemaakt moeten worden. Bent u vergeten hoe u toen zei: ”Ik ben van mijn Liefste, en mijn Liefste is van mij”, en wat u beloofde toen u al Zijn goedheid aan u voorbij zag komen. Ik moet uw oprechte geest nu ter herinnering opwekken en ik smeek u de Heere vanavond de dubbele offerande van de lofzang van uw hart en die van uw betaalde gelofte aan te bieden. ’’Maakt de HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam samen verhogen.
II. Welnu, de tijd schiet tekort, maar ik moet toch een paar woorden wijden aan DE GELUKZALIGE BEMOEDIGING, die ons in de tekst voor de aanbieding van deze offeranden tot God, verleend wordt. Hier staat het: ”O Gij, Die het gebed hoort, tot U zal alle vlees komen”. Merk hier op, dat God het gebed hoort. Het is in sommige opzichten de laagste vorm van aanbidding, maar toch ziet Hij het aan. Het is niet de aanbidding van de hemel en het is, in zekere mate, zelfzuchtig. Lofprijzing is hogere aanbidding, want zij is verheffend. Zij is de uitweg van een ziel die het goede van God ontvangen heeft en Zijn liefde als dank daarvoor terugbetaalt. Lofprijzing heeft een verheven kant.
Merk nu op, dat als het gebed gehoord wordt, de lofzang ook gehoord zal worden. Als de lagere vorm, als het ware op zwakkere vleugels, de troon van de hoogste Majesteit bereikt, hoeveel te meer zullen de engelenvleugels van de lofprijzing tot in de nabijheid van God doordringen. Het gebed wordt door God gehoord. Dat geldt daarom ook voor onze lofzangen en geloften. En dit is een zeer grote bemoediging, want het lijkt me vreselijk om te bidden, wanneer het niet gehoord wordt, en ontmoedigend om God te loven, als Hij het toch niet zal aanzien. Wat heeft het dan voor zin? Maar als het gebed en de lofzang des te meer, zeer zeker gehoord zullen worden, ach broeders, laten we de dankzegging dan aanhouden en erbij blijven: ”Wie dankoffert, die zal Mij eren”, spreekt de Heere.
Merk ook op, dat volgens de tekst alle gebeden, als ze oprecht zijn, door God gehoord worden, want het staat er zo: ”Tot U zal alle vlees komen”. O, wat ben ik blij om dat Woord. Mijn gebrekkige gebed, zal God het verwerpen? Inderdaad, ik zou er misschien voor gevreesd hebben als Hij gezegd had: ”Tot U zullen alle geesten komen”. Ziedaar, mijn broeders, Hij neemt als het ware het grofste deel en kijkt in Zijn oneindige barmhartigheid naar het gebed en ziet het aan voor wat het is, als iets krachteloos, een schreeuw van het zwakke, gevallen vlees.
En toch drukt Hij het zo uit: ”Tot U zal alle vlees komen”. Mijn gebroken gebed, mijn zuchtend gebed zal tot U komen. Ofschoon het mij iets vleselijks lijkt, is het niettemin door de Geest in mij gewerkt. En, o mijn God, hoewel mijn stem hees is en mijn gezang menigmaal zeer zwak, zal mijn lied U toch bereiken. Hoewel ik zucht omdat het zo onvolmaakt is, zal zelfs dat toch tot U komen. Het gebed zal, als het oprecht is, ondanks al de onvolkomenheden ervan, door God aangezien worden, om Jezus Christus’ wil. Dan zal het ook zo zijn met onze lofzangen en onze geloften.
Nogmaals, het gebed wordt altijd en gewoonlijk door God aanvaard. ”O Gij, Die het gebed hoort.” Niet dat U het destijds hoorde of bij een zekere gelegenheid misschien gehoord zal hebben, maar U hoort het gebed altijd. Als Hij altijd het gebed hoort, dan hoort Hij ook altijd de lofzang. Is het niet heerlijk om dit van mijn lofzang te verwachten, hoewel zij misschien is als van een kind of van een arme, onwaardige zondaar? God hoort het wel, ziet het aan, ondanks de onvolkomenheden. Hij ziet het altijd aan.
O, ik zal morgen nog een gezang nemen, ik zal morgen een nieuw gezang zingen. Ik zal mijn pijn vergeten, ik zal een ogenblik al mijn zorg vergeten. En als ik vanwege hen die bij me zijn, niet hardop kan zingen, zal ik toch de klokken van mijn hart laten luiden. Ik zal mijn gehele hart met lofprijzing vervullen. Als ik het niet uit mijn mond kan laten komen, zal ik Hem in mijn ziel prijzen, want Hij hoort mij altijd. U weet dat het moeilijk is dingen voor iemand te doen, die nooit goedvindt wat er gedaan wordt. Heel wat vrouwen hebben gezegd: ”Och, wat is het moeilijk. Mijn man lijkt nooit tevreden. Ik heb alles gedaan wat ik kon, maar hij slaat geen acht op de kleine, vriendelijke daden”. Hoe gemakkelijk is het echter om iemand te dienen die, wanneer u iets gerings gedaan hebt, al zegt: ”Wat aardig van je” en het zeer waardeert. Ach, arm kind van God, de Heere slaat uw lofzangen, uw geloften, uw gebeden hoog aan. Wees daarom niet traag Hem te prijzen en verheerlijk hem onafgebroken.
En dit des te meer, omdat we nog niet helemaal met het tekstwoord klaar zijn: ”Tot U zal alle vlees komen”. Alle vlees zal komen, omdat de Heere het gebed hoort. Dan zullen al mijn lofzangen gehoord worden en alle lofzangen van allerlei soorten mensen, mits oprecht, zullen tot God komen. De groten der aarde zullen hun lofzang aanbieden, en de allerarmsten ook, want U zult hen niet afwijzen.
Maar Heere, wilt U het zo stellen: ”Tot U zal alle vlees komen” en wilt u dan zeggen: ’’maar niet zo iemand”? Wilt U mij uitsluiten? Broeders, wees niet bang dat God u zal verwerpen. Ik herinner u aan wat ik u onlangs verteld heb over een oprecht gelovige vrouw, die in haar gebed zei: ’’Heere, ik ben er tevreden mee, als ik de tweede ben die U zult verlaten, maar ik kan de eerste niet zijn”. De Heere zegt dat alle vlees tot Hem zal komen, en dat houdt in dat Hij hen zal ontvangen wanneer ze komen, allerlei soorten mensen, uit alle rangen en standen. Dan kan Hij mij niet afwijzen als ik ga, noch mijn gebeden als ik bid, noch mijn lofzang als ik Hem prijs, noch mijn geloften als ik ze betaal. Kom dan, laat ons de Heere prijzen, laat ons aanbidden en ons neerbuigen, laat ons knielen voor de Heere, onze Schepper, want wij zijn het volk van Zijn weide en de schapen van Zijn hand.
Ik ga stoppen nu ik dit gezegd heb. Geliefde broeders en zusters, er kunnen moeilijkheden op uw weg liggen, ongerechtigheden of zwakheden mogen u hinderen. Maar hier is de belofte: ”die verzoent Gij”. Zwakheden mogen u belemmeren, maar sla acht op Gods reddende Woord: ’’Welgelukzalig is hij, die Gij doet naderen”. Hij zal u te hulp komen en u Zelf leiden. Zwakheden worden daarom overwonnen door goddelijke genade. Misschien hindert uw leegheid u: ”Hij zal verzadigd worden met het goed van Uw huis”. Het is niet uw goedheid die God of uzelf voldoening kan schenken, maar Gods goedheid. Kom dan met uw ongerechtigheid, kom met uw zwakheid, kom met uw leegheid.
Kom, geliefde broeders, als u nog nooit eerder tot God gekomen bent. Kom God uw zonden belijden en vraag om ontferming. Het is het minste wat u kunt doen. Kom en stel uw vertrouwen op Zijn goedertierenheid, die in der eeuwigheid is. Zij kent geen einde. Denk niet hard van Hem, maar kom en leg u aan Zijn voeten neer. Als u omkomt, kom dan daar om. Kom uw droefheid vertellen, stort uw hart voor Hem uit. Keer het vat van uw eigen natuur onderste boven en laat het tot op de bodem leeglopen. En bid om vervuld te worden met de volheid van Zijn genade.
Kom tot Jezus. Hij nodigt u uit. Hij stelt u ertoe in staat. Een schreeuw uit die kerkbank zal Zijn heilig oor bereiken. ”U hebt nog niet eerder gebeden”, zegt u. Alles heeft zijn begin. O, dat het snel mocht beginnen. Niet omdat u goed bidt, mag u komen, maar omdat de Heere het gebed genadig hoort, daarom zal alle vlees komen. U bent welkom. Niemand kan u weigeren. Kom! Het is de welaangename tijd der genade. Mogen de liefdesbanden van de Heere om u heen geworpen worden. Moge u nu tot Hem getrokken worden. Kom via het kruis. Kom rusten in het kostbare zoenoffer, en geloof in Jezus. Hij heeft gezegd: ”Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen”. De genade van onze Heere zij met u.
Amen.