Zoals het lijden van Christus in overvloed in ons aanwezig is, zo ook de troost van Christus. Er is een gezegende hoeveelheid. God heeft altijd een weegschaal; aan de ene kant legt Hij de verzoekingen van de mens en aan de andere kant de troost. Als de kant van de beproeving bijna leeg is, blijkt dat de andere kant, die van de troost, ook net zo leeg is; en als de kant van de beproeving vol is, is de kant van de troost net zo vol. Want zoals het lijden van Christus in overvloed in ons aanwezig is, zo ook de troost die Christus geeft. Dit is zuiver een zaak van ervaring. Het is een raadsel dat wanneer zwarte wolken zich samenpakken juist dan het licht in ons het helderst schijnt. Als de nacht valt en de storm opsteekt, is de hemelse Vader altijd het dichtst bij Zijn bemanning.
Het is een zegen wanneer we zozeer zijn teneergeslagen, want juist dan worden we het hoogste opgetild door de troost van Christus. Beproeving maakt meer ruimte voor troost. Niets minder dan een grote beproeving zorgt ervoor dat een man een groot hart krijgt. Ik heb altijd gevonden dat kleine, armzalige mensen met een hart ter grootte van een mosterdzaadje, nooit veel zijn verzocht. Ik heb gemerkt dat mensen die geen medegevoel hebben met hun naasten, die nooit een traan laten vanwege de zorgen van andere mensen, zelf ook vrijwel nooit diepe smart hebben gekend. Grote harten kunnen alleen ontstaan door grote problemen. De spade van het probleem spit de opslagplaats voor de troost dieper uit en maakt ruimte voor troost. God komt in ons hart en vindt het vol. Hij begint onze zekerheden af te breken en maakt ons hart leeg. Zodoende is er meer ruimte voor genade. Hoe onderdaniger een man is, des te meer bemoediging ontvangt hij.
Ik herinner me dat ik eens op een dag met een boer opliep, een man die zeer onderlegd was, hoewel hij een boer was – trouwens, echte boeren zouden betere predikanten zijn dan veel collega’s – en deze boer zei tegen mij: Reken er maar op dat wanneer u of ik ooit een centimeter boven de grond uitkomt, we juist een centimeter te hoog zitten. Ik geloof dat dat waar is, want hoe lager, hoe dichter we ons bij de grond bevinden, des te meer maken onze moeilijkheden ons nederig en des te meer raken we bereid om troost te ontvangen. En God geeft ons altijd troost op het moment dat we er het meest bereid voor zijn. Dat is een van de redenen waarom de troost toeneemt in dezelfde hoeveelheid als onze beproevingen.
Want beproeving oefent onze genade, en de oefening in genade maakt dat we ons behaaglijker en blijer voelen. Waar de meeste buien vallen, is het gras het groenst. Ik veronderstel dat de nevel en mist Ierland maken tot het Esmeraldgroene Eiland; en waar men maar grote nevels van moeilijkheden en mistbanken van droefheid ziet, vindt men altijd esmeraldgroene harten: vol van de prachtige groenheid van de troost en liefde van God. En u, christen, zeg niet: Waar zijn de zwaluwen? Ze zijn weggegaan, ze zijn dood. Ze zijn niet dood; ze hebben de purperen zee overgestoken en zijn naar een veraf gelegen land gegaan. Maar ze zullen een voor een terugkomen. Kind van God, zeg niet dat de bloemen dood zijn; zeg niet dat de winter ze heeft gedood en dat ze weg zijn.
O nee, hoewel de winter ze met hermelijnen sneeuw heeft toegedekt, zullen ze weer boven de grond uit komen en al gauw zullen ze weer levend zijn. Zeg niet, kind van God, dat de zon is uitgedoofd omdat een wolk hem heeft verborgen. O nee, hij bevindt zich erachter en broedt op de zomer voor u. Want als hij erachter vandaan komt, heeft hij de wolken bereid gemaakt om de aprilregens te laten vallen, de regens die zorgen voor de zoete meibloemen. En bovendien, wanneer uw God Zijn gelaat verbergt, zeg dan niet dat Hij u heeft vergeten. Hij talmt slechts enigszins om u ertoe te brengen meer van Hem te houden; en als Hij komt, zult u blij zijn in de Heere en u zult zich verheugen met een onuitsprekelijke vreugde. Het wachten oefent onze genade; het wachten beproeft ons geloof; dus wacht in hoop: want hoewel de belofte talmt, kan deze nooit te laat komen.
Een andere reden waarom wij vaak blij zijn als we problemen hebben is dat we dan de nauwste banden hebben met God. Ik spreek nu uit eigen ervaring en kennis. We hebben nooit zulke nauwe banden met God dan wanneer we ons in moeilijkheden bevinden. Als de schuur vol is, kan een mens leven zonder God; wanneer de portemonnee barst van het geld, kunnen we het op de een of andere manier best doen zonder bidden. Maar eens moet u dit alles wegleggen, u wilt uw God. Eens moet u de afgoden uit uw huis wegdoen en u moet gaan en de Heere dienen.
Sommigen van u bidden niet half zoveel als ze zouden moeten doen. Als u kinderen van God bent, moet u discipline kennen; en wanneer u die kent, zult u hard lopen naar uw Vader. Op een mooie dag loopt het kind voor zijn vader uit. Plotseling is er een leeuw op de weg, en het kind komt en pakt zijn vaders hand. Toen alles goed en veilig was, kon hij een halve kilometer voor hem uit rennen; maar toen de leeuw eenmaal opdook, bleef hij bij vader zo dicht als hij kon. Zo gaat het ook met de Christen. Als alles goed gaat, vergeet hij God. Jeschurun wordt vet en hij begint tegen God aan te schoppen; maar als men zijn hoop wegneemt, zijn vreugde bederft, zijn kind laat sterven, zijn oogst laat mislukken, zijn kudde van de stal afgesneden wordt, de sterke arm van de vader in het graf ligt en de kinderen vaderloos zijn geworden – dan is God werkelijk een God.
O, neem alles wat ik heb van mij af, kleed mij naakt uit, maak me arm, een bedelaar zonder geld en zonder hulp, breek de kruik aan stukken, verpletter de hoop, doof de sterren uit, doe de zon weg, verhul de maan in duisternis, en plaats mij alleen in de ruimte, zonder een vriend en zonder een helper. Dan nog zal ik uit de diepten tot U roepen, o God. Er is geen schreeuw zo welgemeend als die, welke komt van de toppen van de bergen; er is geen gebed zo gemeend als die welke komt uit de diepten van de ziel, door diepe beproevingen en droefenis heen. Zo brengen deze ons tot God, en wij zijn gelukkiger, want dat is de manier om gelukkig te zijn: door dicht bij God te leven. Dus als er veel beproevingen zijn, leiden deze ons naar God, en daar is veel vertroosting.
Sommige mensen noemen problemen een last. Dat is zeker waar. Een schip met grote zeilen en een straffe wind heeft ballast nodig. Problemen zijn de ballast van een gelovige. De ogen zijn de pompen waarmee het ruimwater uit zijn ziel wordt gepompt en die hem behoeden voor zinken. Maar wanneer de beproevingen tot een last worden, zal ik u een mooi geheim vertellen. Er bestaat een soort ding dat er voor zorgt dat een last u optilt. Als een last aan mij vastgeketend zit, houdt het me vast; maar geef me een katrol en wat daarbij hoort, en ik kan ervoor zorgen dat het me optilt. Ja, er is zoiets dat ervoor zorgt dat de last van de problemen mij naar de hemel tilt. Eens vroeg iemand aan zijn vriend, toen hij diens prachtige paard in de wei zag staan grazen met een blok aan het been: Waarom hebt u zo’n edel dier aan een blok gezet?
Hij antwoordde: Mijnheer, ik houd hem veel liever zo vastgekluisterd dan dat ik hem kwijt raak: hij springt anders zo over alle afrasteringen heen. Dat is de reden waarom God zijn mensen vastkluistert. Hij bindt ze liever vast, dan dat Hij ze kwijt raakt; want als Hij hen niet vastbindt, zouden ze over de afrasteringen heen springen en verdwenen zijn. Ze moeten vastgebonden blijven om te voorkomen dat ze weglopen, en God bindt hen vast met beproevingen om hen dicht bij zich te houden, om hen te bewaren en hen in Zijn nabijheid te houden. Wat een zegen om te weten – wanneer onze beproevingen toenemen, neemt de vertroosting ook toe.