Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien. Lukas 2:29, 30
Rond het sterfbed van de zondaar wakkert de wind aan, en hij hoort het razen van de eeuwige storm. Zijn ziel wordt weggedreven, te midden van de donder van de vervloekingen, luid en diep, of anders in de dreigende stilte die altijd een wervelstorm aankondigt. ‘Gaat weg van Mij, gij vervloekten’ is het vreselijke geluid in zijn oren. Zo is het echter niet met de rechtvaardige. Hij voelt de zegenende hand van de Vader op zijn hoofd, en onder hem zijn eeuwige armen. De beste wijn wordt voor hem tot het laatst bewaard. Ten tijde van de avond is het licht; en terwijl zijn zon ondergaat, wordt zij heerlijker, en begint zij te stralen over alles rondom, met een hemelse gloed. De omstanders verwonderen zich erover en roepen uit: ‘Mijn ziel sterve de dood der oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne.’ Maar de pelgrim tegen wie de Heere zegt: Ga heen in vrede, aanvaardt een gelukkige reis. Dat is de vinger die een liefhebbende Vader legt op het oog dat zich sluit, en die geeft de verzekering van een gelukkig ontwaken, daar waar de ogen nooit meer nat zullen zijn van de tranen. De gelovigen zijn gewillig om heen te gaan, wanneer hun werk haast is gedaan. Simeon was heel trouw geweest in zijn gebeden, maar bij deze gelegenheid kwam hij in de tempel, en daar nam hij het Kind in zijn armen en loofde God. Toen hij dat had gedaan, beleed hij openlijk zijn geloof – en dat is nóg een belangrijk werk van iedere gelovige – want hij zei: ‘Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.’ Hij getuigde in het openbaar van het Kind Jezus en sprak met nadruk uit dat Hij een Licht tot verlichting der heidenen zou zijn. Daarna heeft hij zijn vaderlijke zegen gegeven aan de ouders van het Kind, Jozef en Zijn moeder. Hij heeft hen gezegend en tot Maria gezegd: ‘Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël.’ Simeon besefte dat hij alles had gedaan: God geprezen, zijn geloof beleden, van Christus getuigd, zijn zegen over godzalige mensen uitgesproken – en daarom zei hij: ‘Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede.’