Laat uw hart niet in beroering raken; u gelooft in God, geloof ook in Mij. (Johannes 14:1)
Lees verder Johannes 16:1—15.
Ik zeg dat het veel makkelijker moet zijn voor jou en mij om boven de hartelijke ongerustheid te leven dan voor de apostelen. Ik bedoel makkelijker dan toen de Verlosser tot hen sprak en de veertig dagen daarna. Je vraagt, “hoe dan?” Omdat jij drie dingen hebt die zij niet hadden. Jij hebt de ervaring van veel moeilijkheden in het verleden waarvan je verlost bent. Zij waren nog maar drie jaar bekeerd. Ze hadden nog niet veel moeilijkheden gehad omdat Jezus in het vlees onder hen woonde en hen beschermde voor moeilijkheden. Sommigen van jullie zijn dertig, veertig of zelfs zestig jaar bekeerd en je hebt een overvloed aan moeilijkheden gehad, je bent daar niet voor beschermd. Al die ervaringen moeten het makkelijker maken voor je om te zeggen, “Mijn hart zal niet ongerust zijn.” Ook heb jij de Heilige Geest ontvangen, zij niet. De Heilige Geest was niet gegeven tot op de dag van Pinksteren, weet je nog? Zijn directe regering van de kerk was niet nodig terwijl Christus hier was. Jij hebt de Geest, de Trooster, die eeuwig bij je zal blijven. Je moet zeker minder snel afgeleid worden dan zij. Als laatste, jij hebt de hele Schrift, zij hadden maar een deel. Zij hadden zeker niet de rijkste geschriften want zij hadden de evangelisten nog niet, noch een ander deel van het Nieuwe Testament. Ze hadden die voorraad van beloften en troost niet. We moeten het zeker niet moeilijk vinden om dit zoete gebod te gehoorzamen, “Laat uw hart niet in beroering raken.”
Ter overdenking
Heb je ooit in de tijd van de Heere Jezus Christus willen leven? Heb je ooit ooggetuige willen zijn van Zijn leven op aarde? Dat zou een ervaring zijn geweest die gewaardeerd en nooit vergeten moet worden (Johannes 1:14; 2 Petrus 1:16–18; 1 Johannes 1:1–3). Toch heeft Hij een bijzondere zegen voor hen die op Hem vertrouwen zonder dat ze Hem gezien hebben (Johannes 20:29). Ook wij kunnen Hem liefhebben en grote vreugde ervaren in beproevingen en verleiding (1 Petrus 1:6—8).
Preek 730, 20 januari 1867