Gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet. Jesaja 55:1
Hoe schoon wordt in het vers, waarvan onze tekst het tweede gedeelte uitmaakt, naar de aard van de Hebreeuwse poëzie, ongeveer hetzelfde denkbeeld op twee verschillende wijzen uitgedrukt: ‘O, Alle gij dorstigen, komt tot de wateren, En gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet!’ Wij hebben het beeld voor ons van een koopman, die zijn waren aanbiedt en op de wijze van de huurkoetsier op straat, roept: ‘Ho!’ Om de aandacht te wekken roept hij luid: ‘Komt! Komt! Komt!’ driemaal achtereen, en voegt er de kreet ‘Koopt! Koopt!’ aan toe. Zal de grote Koning zo Zichzelf in ernst vergelijken met een koopman die op de markt zijn waren aanbiedt? Voorzeker, en daarom nodig ik u uit de genade van de Heeren te bewonderen.
In het 53e en 55e hoofdstuk heeft deze Goddelijke Koopman zijn waren uitgestald. Welk een schatten! Slaat een oog in het drieenvijftigste hoofdstuk: wat ziet u daar? Zie, die parel van grote waarde, de Heere Jezus Christus. Zie Hem daar om onze overtredingen verwond en onze ongerechtigheden verbrijzeld. Dit is zulk een kostbare schat, dat hemel en aarde hem niet kunnen evenaren. De Gezalfde van God, op Wie de straf gelegd was die ons de vrede aanbrengt, – wie zou Hem niet tot zijn Zaligmaker begeren? Werkelijk, bij de aanbieding van zulk een schat behoeven wij niet lang om kopers te roepen, want ieder wezenlijk verstandig mens zal daarbij uitroepen: ‘Dat is juist wat ik nodig heb: een Zaligmaker, en wel een machtige Zaligmaker, een verzoening voor mijn zonde is al wat ik behoef.’ En daartoe wordt u uitgenodigd met de woorden: ‘Die geen geld heeft kome, kope en ete.’
In het vierenvijftigste hoofdstuk spreidt de Goddelijke Koopman de uitnemendheid van het bezit van Zijn eeuwige liefde ten toon. Lees vers zeven:
‘Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten. Maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen. Maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij van u ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser. Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen. Maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.’ Wat kan meer worden aangevoerd om de harten van de mensen te winnen. Ten eerste een volkomen verzoening, en voorts een met eedzwering bevestigde verbintenis.
Zou het wel nodig zijn, nog dikwijls te roepen: ‘Komt en koopt!’ wanneer ons zulke hemelse schatten worden voorgehouden? Bovendien zien wij een weinig verder op de heerlijke hemelse woonstede. Zie het elfde vers: ‘Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten, en uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen en uw hele landpale van aangename stenen.’ Dit is een wonderbare woonstede, niet waar? Wel zal er een sterke aftrek zijn voor zulke begeerlijke dingen: saffieren en kristallijnen en robijnen – wat kunt u meer wensen? Hier hebt u alle soorten van edelgesteenten, en allen worden voor niet gegeven! De enige voorwaarde is: ‘Alles voor niet! De hemel voor ‘t vragen!’ Al de schatten van God voor niet geschonken aan de kinderen van de mensen, die ze als genadegaven willen aanvaarden.
Alsof dit niet genoeg ware, biedt de Heere een vierde zegen aan, eeuwige veiligheid door het geloof. ‘Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want u zult niet vrezen; en ver van verschrikking, want ze zal tot u niet naken. Alle instrument dat tegen u bereid wordt zal niet gelukken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, zult u verdoemen.’ Veiligheid is oneindig meer waard dan goud. Door de wijsheid van God bewaard te worden voor alle schade is het deel dergenen die in Jezus geloven. Behouden te zijn, voor eeuwig in veiligheid gesteld te zijn, is dit geen werelden waard? Nooit is er een markt gehouden als de markt van het Evangelie; en nooit zijn er goederen voor de ogen van de mensen uitgespreid als die u hier worden voorgehouden. Daarom mag ik met te groter hoop spreken tot dezulken, die tot hiertoe geen kopers zijn geweest, en hun de nodiging van onze tekst doen horen’Die geen geld heeft kome, kope en ete!’
Bij de beschouwing van die tekst letten wij ten eerste op de beschrijving van de koper, – ‘die geen geld heeft.’ Ten tweede op de keuze van deze bijzondere koper – waarom wordt hij boven alle anderen uitgenodigd? Ten derde op de uitnodiging tot de koop’kom, koop en eet.’ Ten vierde op de zekerheid dat deze evangelische markt geen schijnvertoning is, want dat al deze dingen inderdaad te verkrijgen zijn.
I. Ten eerste dan, hier wordt ons een beschrijving van de koper gegeven. Ik geloof dat hij zich deze morgen hier bevindt. Ik hoop dat hij zijn eigen portret herkennen zal, hoewel het geenszins vleiend is. Het is de waarheid zelf, een fotografie door het zonlicht van de hemel getekend. Het is het portret van een arm, van alles ontbloot, bezwijkend, tot de uiterste hulpbehoevendheid vervallen schepsel, het portret van één’die geen geld heeft.’
Kortom, hiermee is onder andere bedoeld de mens die letterlijk geen geld heeft. Onder de Joden in de dagen van de Heere bestond het denkbeeld dat iemand die geld had een groot voorrecht genoot met betrekking tot de dingen van de hemel, zodat zij, toen de Heere zei: ‘Hoe bezwaarlijk zullen degenen die goed hebben in het Koninkrijk der hemelen ingaan’, met verbazing uitriepen: ‘Wie kan dan zalig worden?’ menende dat wanneer de rijke bezwaarlijk zalig werd, het dan niemand kon worden. Het Woord van God bevat niets dat zulk een opvatting begunstigt. De rijke wordt in het Oude Testament nooit geprezen, maar vaak wordt hij met minachting besproken.
Het is de heerlijkheid van de Messias, dat door Hem de armen het Evangelie wordt verkondigd, en het is de heerlijkheid van het Evangelie, dat het door Gods goedheid aan de bedelaar op de mesthoop om niet wordt gebracht. Laat niemand deze dag het hart ontvallen, omdat hij zeggen moet: ‘Zilver en goud heb ik niet.’ Hoewel u niets hebt, kunt u alle dingen bezitten. U staat op de markt van God niet achter omdat uw zak leeg is; u kunt komen zonder geld, geheel onvermogend, en de uitnemende gaven van Zijn genade verkrijgen. Wij begrijpen dat deze tekst in geestelijke zin moet worden opgevat, en daarom wordt hier het portret gegeven van een man die geen geestelijk geld, geen goud van deugd, geen zilver van heiligheid bezit, – deze is het die wordt uitgenodigd om te komen en wijn en melk van hemelse aard te kopen.
Zijn ingebeeld kapitaal van onschuld is verdwenen. Eerst dacht hij zo rein te zijn als vers gevallen sneeuw, vergetende de vraag: ‘Wie zal een reine geven uit de onreine?’Hem was voorgehouden dat hij ‘een lid van Christus, een kind van God, en een erfgenaam van het Koninkrijk der hemelen’ was geworden, terwijl hij nog een klein kind was; en daardoor was hij gaan denken dat hij zijn levensloop met een aanmerkelijk kapitaal aanvaard had. Thans weet hij beter: hij heeft zijn ingebeelde deugd zien verdwijnen. als de ochtendneveel. Hij was gegaan, zoals de verloren zoon, naar een ver gelegen land en daar had hij zijn goed doorgebracht totdat hem geen penning meer restte. Terwijl hij zichzelf van alle kanten doorzocht kon hij geen spoor van onschuld in zich ontdekken, zijn gehele hoofd was ziek en zijn hele hart was mat; van zijn voetzool af tot aan zijn schedel toe waren het wonden en striemen en etterbuilen; er was niets geheels aan hem. Alle onschuld, als ze ooit bestaan had, was volstrekt vergaan.
Hij meende dat hij enkele kleine overblijfsels van goede werken bewaard had, maar zijn ingebeelde gerechtigheid werd als namaaksel openbaar. Was hij niet eerlijk geweest? Was hij niet matig geweest? Had hij niet ter kerk gegaan? Had hij geen gebeden opgezegd? Was dit alles tezamen niet een kleine mate van gerechtigheid? Dat meende hij, maar toen was hij nog onwetend, en verkeerd onderricht. Nu. weet hij beter, want hij heeft bevonden dat al Zijn gerechtigheid valse munt is; hij kon er voor geen penning van kwijt worden in de winkel van zijn eigen consciëntie, veel minder op de markt van de hemel; hij weet dat het eens ontdekt en verdaan zou worden.
Hij heeft bespeurd dat zijn zilver een wit metaal zonder waarde is en dat zijn goud gezichtsbedrog is: hij heeft niet de onbeschaamdheid het ergens aan te bieden; ja hij is zo bevreesd door de arm van de gerechtigheid als een valse munter achterhaald te worden, dat hij, als een wijs man, zijn schijngerechtigheid onder de grond verborgen heeft en er van weggeijld is. Hij is nu meer bevreesd voor zijn gerechtigheid dan voor zijn ongerechtigheid. Hij acht dat het hem eerder mogelijk zou zijn door vloeken en zweren dan door de verdienstelijkheid van zijn eigen werken behouden te worden. Zijn goede werken staan bij zijn geweten in kwade reuk, want hij ziet ze van binnen en van buiten met zonde bezoedeld; verrotting is in de beenderen van zijn gerechtigheid, en derhalve is hij zonder verdienste van enige aard. Zie hoe arm hij is: zijn oorspronkelijk kapitaal is te niet gegaan en al wat hij vergaderd had is weggeslonken.
Hij verkeert in een slechte toestand. Want hij is ook te arm om iets aan te vangen; het vermogen om iets teweeg te brengen is verloren gegaan, want hij heeft ‘geen geld.’Nu, terwijl hij tot zichzelf gekomen is, zou hij zich willen bekeren, maar hij kan geen teerheid van hart vinden; hij zou willen geloven, maar kan geen geloof vinden. Hij heeft geen geld, dat wil zeggen niets waarmee hij die goede dingen kan aanschaffen, welke tot de verlossing en het eeuwige leven nodig zijn.
Hij ziet die alle vóór zich, gelijk zo menig arm man die langs Londens straten gaat en juist wat hij behoeft achter de winkelglazen ziet liggen. Maar hij steekt zijn hand in zijn zak en haalt ze er wanhopig uit, want hij heeft geen geld. Omdat er zonder geld niets op de wereldmarkt te koop is, is de arme mens beducht dat er nimmer enige genadegave voor hem zal te verkrijgen zijn, omdat hij geen enkel goed kan aanbieden noch er gerechtigheid voor in ruil geven. Zelfs wanneer God hem gerechtigheid voor de waarde van een penning wilde verkopen, zou hij geen penning voor de koop bezitten; en wanneer de Heere hem al zijn zonden wilde vergeven tegen de prijs van een kwart gulden aan heerlijkheid, zou hij daartoe niet genoeg bezitten – hij heeft geen geld.
Bovendien, zijn bedrijfskapitaal is weg. Geld geeft geld, en die een weinig heeft om mee te beginnen, zal weldra meer hebben. Maar de mens die geen bedrijfskapitaal bezit om mee aan te vangen, kan geen hoop voeden uit en door zichzelf rijk te zullen worden voor God. Hij kan zelfs de kleinste werkplaats niet openen, noch de geringste waren te koop bieden, want hij heeft geen kapitaal om mee te beginnen. Zelfs de armste kan nog wat lucifers kopen en ze langs straat te koop bieden, maar dit arme schepsel heeft ‘geen geld’ en kan zelfs voor geen paar stuivers aan koopwaar inslaan.
Hij is zelfs niet in staat naar behoren te denken, en minder nog voegzaam handelen om zich God aangenaam te maken: hij mist evenzeer alle kracht als alle verdienstelijkheid. Niet slechts bezit hij niets goeds, maar hij gevoelt ook buiten machte te zijn iets goeds te doen. Hij is een bankroetier, die geen nieuwe proef kan wagen, want hij heeft ‘geen geld.’ Hij is minder dan een verlopen bedelaar, want hij kan niet eens bedelen.’Wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort.’ Hij moet zelfs nog leren hoe men smeken moet. Welk een toestand!
Dat is uw portret, mijn arme vriend! Herkent u het? Ik hoop dat u het erkent. Ik hoor u zeggen: ‘Ja, dat ben ik. Ik ben zonder geld.’ Dan bent u het, tot wie dit woord van de verlossing komt. ‘Hij die geen geld heeft kome, kope, en ete.’
‘Geen geld.’ Dus kan hij zijn oude schulden niet betalen. Zijn zonden rijzen voor hem op, maar hij kan ze niet verontschuldigen. Welk een lange lijst vormt de reeks van zijn schulden. Ze reikt van de bodemloze diepte van de zee tot de hoogte van de hemelen. Hij is tien duizend talenten schuldig en heeft ‘niets om te betalen’; hij bezit geen stuiver, hij heeft geen geld hoegenaamd. Hij is tot de staat van kennelijk onvermogen vervallen, en kan geen penning per pond aanbieden.
Bovendien kan hij zijn levensbehoeften niet bekostigen. Arme man! hij moet leven; hij heeft behoefte aan het brood des hemels en het water des levens, maar hij heeft niets waardoor hij zich deze onontbeerlijkheden kan verschaffen. Zijn ziel hongert, ja smacht naar Gods barmhartigheid, maar hij bezit geen waarde om ze zich te verwerven. Hij zou zijn ogen willen uitgraven om Gode aangenaam te zijn; maar hij heeft niets aan te bieden wat de Heere kan aannemen. Hij is tot zulk een uiterste van armoede vervallen, dat hij als de verloren zoon uitkrijt: ‘Ik verga van honger.’
Hij kan zich de toekomst niet voorstellen. Hij durft er nauwelijks aan denken. ‘En toch denkt hij aan wat hem verbeidt. Hij stelt zich de noden voor die hem op het sterfbed zullen omringen, en de verschrikkelijke eisen van de Opstandingsmorgen, wanneer de bazuin zal slaan om hem voor de vreselijke rechterstoel op te roepen en hij voor God zal staan om rekenschap af te leggen. Hij weet dat hij Hem op niet één van Zijn duizend vragen zou zal kunnen antwoorden. Hij beeft bij de gedachte aan de toekomst. Hij heeft niets om aan de eisen van de eeuwige toekomst te voldoen. Hij heeft ‘geen geld’, niets dat de proef kan doorstaan in de dag van het oordeel. Hij is tot het uiterste van geestelijke ondergang gekomen; de armoede heeft hem overvallen als een gewapend man. Het is een verschrikkelijke toestand; toch hoop ik dat elk zondaar daartoe geraakt, want wanneer hij zo geheel hulpeloos en buiten hoop geworden is, zal zich de genade aan hem openbaren en een andere tijd voor hem aanbreken.
De enige hoop voor een mens, die ‘geen geld’ heeft, moet buiten Hem zelf liggen; het is vergeefse moeite of hij in zijn eigen geldkist ziet; hij moet van zichzelf afzien, en zijn enig doel met aldus van zich af te zien moet zijn om om ontferming te roepen en te pleiten op genade. Hij kan niet kopen, het is louter Gods ontferming die hem tot kopen uitnodigt; hij moet smeken, bedelen, hij Moet het van vrije liefde verwachten. Dit is een wezenlijk bestanddeel van de geestelijke armoede; en ik wenste dat elke onwedergeborene wist dat in hem geen goed woont, en dat hij overtuigd werd vanuit en op te moeten zien naar verlossing enkel uit genade, omdat hij ze met geen mogelijkheid als hem rechtens of van nature toekomend zou kunnen verkrijgen.
Dit is de mens die geroepen wordt hemelse wijn en melk te kopen. Wenst u een meer uitgewerkt portret van hem? Slaat dan het eenentwintigste vers van het veertiende hoofdstuk van Lucas’ Evangelie op, waar wij lezen dat iemand die een groot avondmaal voor genodigden bereid had, tot zijn dienstknecht zegt: ‘Ga haastelijk uit in de straten en wijken van de stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hierin.’ Deze mens is zo arm dat hij geen brood kan knopen, als verminkt dat hij er niet om kan uitgaan, als kreupel dat hij niet staan kan om het aan te nemen, als blind dat hij het niet zien kan, en juist dezulken werden aan de koninklijke genadedis gebracht. Indien u een andere fotografie wilt zien, sla dan Openbaringen drie vers, zeventien en achttien op: ‘Gij weet niet dat u bent ellendig en jammerlijk, en arm, en blind, naakt.’ Dit portret is door Johannes genomen, die het oog van een arend had en diep in de innerlijke ellende van het hart zag. Tot die ellendigen en armen en blinden en naakten zegt de Heere: ‘Ik raad u dat u van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat u rijk mag worden, en witte klederen, opdat u mag bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde, en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zien mag.’
De schatten van het Evangelie worden gezonden om een einde aan onze armzaligheid te maken, en genade om onze ellende te doen ophouden. Tot die ellendigen, tot die blinde bedelaars, tot die naakte zwervers wordt het Evangelie gezonden. Op dit ogenblik heb ik Gods belofte en de nodiging tot Zijn genade voor te houden aan dezulken, die ‘door banden des doods omvangen en door de angsten van de hel getroffen zijn en benauwdheid en droefenis vinden.’ O, u diepverlorenen, voor u is een deur van de hoop geopend. De Heere is te midden van ons verschenen, en nodigt u uit van Hem te kopen zonder geld en zonder prijs.
II. Nu een weinig over het tweede punt: de keuze van de koper. Het is een zonderlinge keuze, en sluit een zonderlinge uitnodiging in: ‘Hij die geen geld heeft kome, kope en ete.’ In de straten rondom dit kerkgebouw kan men, vooral op zaterdagavond, de kooplieden bij een uitstalling zien staan en hen horen schreeuwen: ‘Koopt, koopt, koopt!’ Niemand kan voorbij komen zonder hun geroep te horen. Wanneer ze wisten dat iemand geen geld had, geloof ik dat ze voor hem althans hun adem zouden sparen. Ze hebben klanten, veel klanten nodig met geld in hun zak. Wat zou het baten ‘Koopt, koopt!’ te roepen tot iemand wiens beurs leeg is? En toch zijn het dezulken, die de Heere uitkiest, en tot hen roept hij: ‘Komt, koopt en eet..’ Wat is de reden daarvan? Ten eerste omdat dezulken het meest behoefte aan genade hebben.
Arme zielen, wanneer de Heere Jezus op u ziet, ziet Hij niet naar wat u hebt, maar naar wat u niet hebt. Hij ziet niet naar uw goede hoedanigheden, maar naar uw noden. Hij zoekt niet naar de volheid van de mens, maar naar de ledigheid van de mens. De Heere Jezus heeft zich niet overgegeven voor onze rechtvaardigheid, maar Hij ‘heeft zich overgegeven voor onze zonden.’ De zaliging is uit genade en wordt aangeboden aan verlorenen, want die zijn het, voor wie ze geschikt is: hoe zouden zij, die geen verlorenen zijn, de zaliging op prijs stellen? Ik zeg dat God de armsten uitkiest, ten eerste omdat dezen het meest behoefte hebben aan Zijn barmhartige liefde. Juist de grootheid van hun nood doet het eerst de roepstem van de God aller genade tot hen komen. Geen verdienste, maar onverdienste; geen aanspraak op loon, maar strafwaardigheid is de voorwaarde tot genade.
Nog eens, dezen worden verkozen omdat ze het zijn, in wier persoon de kracht van de Goddelijke genade aan het licht kan komen. Wanneer de Heere Jezus, Christus iemand neemt die ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt is, en al zijn noden vervult door rijkdom te zijn voor zijn ellende, troost voor zijn jammerlijkheid, ogen voor zijn blindheid, en klederen voor zijn naaktheid, dan ziet de gehele wereld welk een grote Verlosser Hij is, en hoe wonderbaar Zijn verlossing in alle behoeften. voorziet. Wanneer u en ik slechts kleine zondaren waren, begrijp ik niet hoe Christus iets anders dan een kleine Verlosser voor ons zon kunnen zijn; en als Hij alleen onze kleinere behoeften vervulde, zou een kleine tegemoetkoming voldoende zijn. o, mijn broeders, het behaagde de Vader dat in Hem al de volheid wonen zou, en Hij wil dat deze volheid gezien wordt.
Wanneer Hij een mens neemt wiens noden zo groot zijn als de zee, wiens, behoeften zoveel zijn als de zandkorrels van het strand, wiens gevaar zo diep is als de bodemloze afgrond, en wiens zonden zo zwart zijn als Tofeths middernacht; en wanneer Hij die man tot een kind van God, tot een erfgenaam van de hemel maakt, o, dan staan alle mensen verbaasd en roepen uit: ‘Welk een Verlosser is Hij! Hoe dierbaar is dat bloed! Welk een volheid moet het zijn, die zulke onmetelijke behoeften vervult.’ Daar het één van de doeleinden van Christus’ werk is om de Goddelijke genade te verheerlijken, richt Hij zich in de eerste plaats tot hen die het meeste gebrek hebben, want in hen zal Zijn genade het helderst aan het licht komen. Ook schept de Heere Jezus er behagen in om de vrijheid van Zijn genade openbaar te maken.
Als het eerst diegenen geroepen werden, die de prijs van de verdienste hebben, zou men kunnen denken dat ze hun verlossing betaald hadden. Maar wanneer zij geroepen worden, die niets goeds aan zich hebben, dan is het duidelijk dat de genade vrij is. Wanneer een arme man geen slag werk kan doen of u geen enkele stuiver kan vergoeden, moet het louter uit barmhartigheid en om niets anders zijn, dat u hem onderhoudt. De Heere Jezus laat niets afdingen op de vrijheid van Zijn genade, opdat wij niet zouden roemen in ons vlees en denken dat, wij Jezus rijk gemaakt hebben.
Indien u mij opnieuw vraagt waarom hij die geen geld heeft zo nadrukkelijk geroepen wordt, zou ik antwoorden, omdat hij tot die soort van mensen behoort, die luisteren zullen. Wie nooddruftig is, is de man, die naar de aankondiging van een volledige en vrijmachtige hulp luisteren zal. De schuldige is het, die gaarne van vergiffenis hoort spreken; het is de slaaf wiens oor bekoord wordt door het woord ‘verlossing.’ Wanneer u geen zondaar bent, zal u niets gelegen zijn aan een Verlosser. Alleen wezenlijke zondaren verheugen zich in een wezenlijke verzoening.
De Heere zendt het Evangelie aan alle creaturen onder de hemel. Maar Hij weet, evenals wij, dat de meeste mensen het niet zullen achten, omdat ze wanen het niet nodig te hebben. Maar als er iemand is die geen aanspraak of verdienste heeft, zal hij gretig luisteren naar de boodschap dat er genade voor hem is. Hij die geen geld, heeft, is de man voor wie Christus betaalt. Wie rilt in zijn naaktheid, die zal het verblijden als hij gekleed wordt. Een arme zondaar grijpt de genade aan evenals een hongerige vis toeschiet op het lokaas. Wanneer de ziel ledig is, dan haakt ze naar de volheid van Christus, maar eerder ook niet. Verzadigde zielen twisten over honingraten, en ze zijn hun niet zoet genoeg. Maar voor de hongerige is zelfs al wat bitter is zoet. Wie zich van zijn zonde bewust is, zal niet over de weg van de genade kibbelen, maar wanneer er genade te verkrijgen is, ze terstond aangrijpen; wie ook mag zwijgen, zijn stem zult u luid horen roepen:’Gij, Zone Davids, ontferm U mijner!’
Laat mij er bijvoegen dat zulk een ledige, arme ziel, wanneer ze de genade verkrijgt, haar op prijs stellen en loven zal. Wie jarenlang in de duisternis opgesloten geweest is, waardeert het zonlicht. Hij die maanden lang gevangen geweest is, hoe gelukkig is hij wanneer de gevangenisdeuren geopend worden en hij weer in vrijheid komt! Laat iemand, die bitter zijn behoefte aan Christus gekend en gevoeld heeft, Hem eens vinden, en hij zal Hem boven alle dingen waarderen en zijn enige blijdschap in Hem vinden. De kreupele, aan de schone poort van de tempel, wandelde, spoedde zich voort, ja sprong toen zijn enkels vast werden. Hij sprong, God lovende, voor de ogen van al het volk. Hij kon niet genoeg doen om zijn blijdschap en zijn dankbaarheid aan de dag te leggen.
O, dat er veel zulke huppelende Christenen waren! De Heere Jezus schept er behagen in dat wij de genade op prijs stellen, die Hij zo duur gekocht heeft. Zal Hij sterven aan het kruis en ons zegeningen schenken, die wij minachten? Nee, nee. Wij zullen Hem hartelijk liefhebben om de onschatbare gaven, die Hij ons verleend heeft. Daarom heeft de Geliefde er behagen in, dezen uit te nodigen die blijkbaar geen verdienstelijkheid bezitten noch geestelijk vermogen, omdat Hij weet dat wanneer ze van Zijn liefde getuigen hun mond van eeuwigheid tot eeuwigheid zal overlopen van de lof van Zijn naam. U hebt wel gehoord van de oude vrouw die zei, dat wanneer ze eens naar de hemel ging, de Heere Jezus Christus het niet het laatst horen zou; menigeen van ons is van dezelfde gedachte; wij zullen in eeuwigheid de Heere Jezus niet genoeg kunnen prijzen.
Als ik slechts eens de gouden drempel zal hebben overschreden en in de paarlen poorten zal staan; zal mijn hart, mijn ziel, mijn tong mijn Verlosser roemen zonder ophouden. Dit zal onder de vogels in het Paradijs de enige wedstrijd zijn, wie het schoonst tot roem van de oneindige ontferming zal zingen. Niemand van onze zal in die wedstrijd de palm behalen: wij zullen er op uit zijn het diepst onze verplichting te beseffen, het hoogst onze aanbiddende liefde te doen stijgen. Voor de hemelkoren zijn zangers nodig, en geen stemmen zijn zo schoon als die, welke de kracht van geestelijke honger en dorst hebben leren kennen: deze zingen de hoogste tonen in het loflied: ‘Ere zij God in de hoogste hemelen.’
In elk geval, wat er ook de reden van zijn mag, het is duidelijk dat er bijzondere uitnodigingen voor de koninklijke feestdis geschieden, en dat ze alle gericht worden tot dezen wier nood ten toppunt is gestegen.
Maar ik mag mij niet ophouden. O, mocht ik weten hoe ik prediken moest! Ik wens van ganser harte zo duidelijk mogelijk te spreken. Ik hoop geen enkele uitdrukking te bezigen, die de schijn van wijsheid in woorden draagt. Ik beoog geen schone woorden, het is mij alleen te doen om de harten van arme zondaren te treffen.
O, dat ik de zondaar tot zijn Zaligmaker leiden mocht! Welsprekendheid is de vloek van de Christelijke kerk geworden; ze heeft het kruis onder rozen bedolven en de harten van Christus afgeleid. Naar welsprekendheid te staan in plaats van het Evangelie te verkondigen, is een zonde die eeuwige verwoesting waard is. de zondaar tot Christus te dringen moet onze enige toeleg zijn. Bidt voor mij, broeders en zusters, terwijl ik voortga, want ik heb behoefte aan de bijstand van de Heilige Geest.
III. In de derde plaats heb ik te wijzen op de uitnodiging. De mens die geen geld heeft wordt uitgenodigd te komen, te kopen en te eten. Het schijnt onnozel te zijn, iemand die geen penning bezit uit te nodigen om te komen en te kopen, niet waar? En toch welk ander woord kan hier gebruikt worden? Kom en koop, heeft een betekenis die op geen andere wijze kan worden uitgedrukt.
In het kopen zijn drie of vier zaken begrepen. Ten eerste de begeerte tot bezit van wat wordt voorgehouden. Wie iets koopt koestert eerst de wens dat het artikel aan hem in eigendom overga. Begeert u niet dat Christus, dat vergeving van zonden, dat het eeuwige leven, dat de zaligheid uw deel zal worden? Verlangt u niet dat de Heere ze u doet geworden? Zoals ik al opmerkte, roepen de koopmensen op straat: ‘Koop, koop!’ omdat kopen een handeling te kennen geeft. Het is hun niet toevallig dat de mensen stilstaan en hun waren beschouwen, – ze nodigen hen zelfs uit naderbij te komen en ze te bezien; maar het is hun om kopers en niet om toeschouwers te doen.
Wanneer iemand een winkel binnentrad en zijn oog over alle waren liet heenglijden en niets kocht, zou de koopman op een geheel andere toon dan zo straks gaan roepen: ‘Koop, koop!’ want hij begeert geen menigte kijkers rondom zich heen, maar mensen die iets van hem kopen. En u, die deze morgen enkel mocht gekomen zijn om te horen wat de prediker te zeggen heeft en zijn taal en stijl te beoordelen, ik bid u: kom er toe om iets beters te doen. Komt en koopt! Laat ons deze morgen zaken doen voor God en voor uw eigen zielen! Verwaarloost de kostelijke zondagsmarkt niet!
De mensen komen en gaan, en horen prediken, en lezen boeken, alles tot een soort van uitspanning; ze komen niet om met de Heere te handelen. Hoe zijn ze belust op boeiende verhalen, hoe zoeken ze naar aandoenlijke of grappige beschrijvingen, hoe opmerkzaam luisteren ze naar vertellingen en kwinkslagen, en merendeels is de tijd die er aan gewijd wordt, nutteloos verspild. Komt, koopt, komt, koopt! Houdt u van zaken doen? Komt dan en koopt! Blijft niet jaar en dag op de markt staan. Komt tot handelen en maakt een einde aan uw dralen. Als u geen begeerte hebt zult u niet kopen en zal ik mitsdien niet verkopen.
Nogmaals roep ik: ‘Komt; koopt en eet!’ O, dat de Geest in u die sterke begeerte werken mocht, zonder welke niemand ooit kopen zal. Helaas, er zijn duizenden die altijd ingewikkelde onderwerpen bespreken, niet omdat ze het Evangelie wensen te kennen, maar omdat het hun ernst is om tot een vast besluit te komen. Misschien hebt u wel gelezen van de gouverneur van één van de Staten van Amerika, die in een hotel logeerde, waar een kleurling in dienst was, van wie het bekend was dat hij de Calvinistische leer was toegedaan en daarom menigmaal het voorwerp van scherts was. De gouverneur zei op zekere dag tot hem: ‘Sam, u gelooft toch immers niet in ernst aan de leer van de uitverkiezing, is het wel?’ – ‘Ja zeker, mijnheer’, antwoordde hij. – ‘Nu’ hernam de gouverneur; ‘zeg mij dan eens of ik uitverkoren ben of niet.’ – ‘Mijnheer’, sprak de neger, ‘ik weet niet of u kandidaat gesteld bent, en ik weet niets van iemands verkiezing wanneer hij er zich niet voor aanbiedt.’
Dat is gezonde taal. Het is de juiste manier om een dwaze vraag te beantwoorden. Sommige mensen die zich niet eens voor de hemel verkiesbaar hebben gesteld, willen zich nog achter verkeerde voorstellingen over de verkiezing verschuilen – door met de zegeningen van de genade te spelen in plaats van er naar te verlangen. Hebt u wel niet eens een man met een mars voor een deur zien staan, om aan een dienstbode snuisterijen te verkopen? Hij ziet er niet tegen op een half uur over zijn koopwaren te spreken. Maar wanneer hij eindelijk bespeurt dat de dienstbode geen plan heeft om te kopen, ziet eens hoe hij dan zijn waren bijeenpakt, en vol verontwaardiging door heel zijn houding zegt: ‘Ik wenste wel dat ik niet zoveel tijd aan u verspild had.’ Evenzo is het met ernstige predikers; het wordt hun droef te moede, wanneer ze bemerken dat de mensen niet tot een besluit willen komen.
Dan roepen ze uit: ‘Wie heeft onze prediking gehoord?’ en maken zich op om hun hemelse boodschap aan anderen te brengen. O, geliefde hoorders, laat ons geen reden hebben om het stof van onze voeten te schudden tot een getuigenis tegen u. O, dat u hongeren en dorsten mocht naar Christus en Zijn verlossing, dan zouden wij weldra met u kunnen handelen.
‘Koopt!’ dat sluit voorts in tot een besluit komen, want er kan geen handel bestaan, hoe de koper ook begeert te kopen en de verkoper wenst te verkopen, tenzij het tot een besluit komt. Welnu, onze moeilijkheid met de goederen van God bestaat hierin: terwijl gewoonlijk de koper niet op wil komen tot de prijs die de verkoper stelt, kunnen wij, in onze handel, de mensen niet neer krijgen tot de door God bepaalde prijs: ze willen er in volharden het één of ander als koopprijs te betalen. Ze zeggen tot ons: ‘Ik kan niet behouden worden, want ik zie niets goeds in mijzelf; ach mijnheer, indien ik maar een diep besef van mijn nood had, dan kon ik gered worden.’ Of wel: ‘Mijnheer, indien ik maar beter bidden kon!’
Of ook: ‘Indien ik slechts meer berouw had, mijnheer, of meer liefde, dan zou ik in Jezus kunnen geloven.’ O, ja, als u een koopsom in uw hand had, dan zou u de hemelse zegeningen willen betalen, nietwaar? Maar u ziet, ze worden u op die voorwaarde niet aangeboden. Van koopsom kan geen sprake zijn. Gods voorwaarde is dat er geen koopvoorwaarde hoegenaamd zal bestaan; u hebt niets te zijn en Jezus moet u alles zijn. Wanneer u daartoe wilt afdalen, neem dan de goederen, de koop is gesloten; het eeuwige leven is uw deel.
Het volgende in een koop is, dat wanneer de voorwaarde vervuld is, de koper zich de goederen toe-eigent. Wanneer ik iets koop is het het mijne en neem ik het in mijn bezit. Men ziet nooit dat iemand iets koopt en het dan voor de verkoper achterlaat om er naar goeddunken mee te handelen. In de dingen van God moet u zich de zegen toe- eigenen. Steek de hand van het geloof uit en zeg: ‘Hier is Christus voor een zondaar. Ik ben een zondaar, en ik neem Christus als mijn Zaligmaker aan. Hier is reiniging voor ooit onreine: ik ben onrein, en laat mij reinigen. Hier is een kleed van gerechtigheid voor de naakte: ik ben naakt, en neem het kleed voor mij aan.’ Eigen u Christus toe en Hij heeft u tot Zijn eigendom. gemaakt. ‘Neem de Heere aan door de toe-eigenende daad van het geloof om de uwe te zijn, en de koop is gesloten.
Maar de tekst zegt nog een weinig meer dan dat – hij zegt: ‘Koopt en eet’, wat zoveel betekent als: ‘Maak het in de meest volkomen zin tot uw eigendom.’ Wanneer iemand een snede brood koopt is ze zijne: maar als hij het brood opeet, dan kunnen alle rechtsgeleerden ter wereld het hem niet meer betwisten; – hij heeft het door een inbezitneming, die niet slechts negen artikelen van de wet voor zich heeft, maar de gehele wet. Wanneer een arme ziel genoeg geloofsvertrouwen heeft om Christus aan te nemen en Hem zich toe te eigenen, zeggende: ‘Deze Christus kan mij verlossen; ik eigen Hem mij toe en ik ben verlost’, dan kan de duivel zelf hem niet onzalig maken. Wat kan hem van Christus scheiden? Daar is het bad, en ik was mij daarin, en ben rein.
Wie kan het feit wegnemen dat ik mij gewassen heb? De gerechtigheid van Christus is mij geschonken en ik heb mij er mee bekleed; wie kan mij dat heerlijk kleed ontrukken? Christus in ons opgenomen, is buiten allen twijfel ons eigendom. Geen soort van bezit is zekerder en veiliger dan te eten wat men gekocht heeft. Voed u dan met Christus, het hemelse brood, en al bent u in uzelf ook de armste van de armen, toch is Hij uw eigendom tot in eeuwigheid,
Zie, de heerlijke uitnodiging, ‘geheel Gods genade’ in Christus, de oneindige liefde en het grenzeloos mededogen zijn volstrekt om niet te krijgen; ze worden vrijelijk geschonken aan ieder die geen geld heeft om ze zich te verschaffen. De hoogte van de liefde effent de diepte van de armoede en vervult ze. Wie niets heeft wordt uitgenodigd om alle dingen te bezitten, want hij is het voor wie ze naar Gods eeuwige liefde bereid werden.
IV. Ik besluit met één en ander te zeggen tot zekerheid van deze dingen, d.i. aan te tonen dat dit alles wezenlijk en waar is en geen waan. Alle behoeftige, dorstige zielen kunnen heden de gehele genade van God verkrijgen. O, mag de Geest van God hen gewillig maken, als zullen alle zegeningen van het verbond van de genade hun eigendom zijn tot in alle eeuwigheid! Dit is geen schijn, er wordt een oprecht aanbod gedaan aan iedereen die zich van zijn zielsarmoede bewust is!
Want in de eerste plaats, God misleidt de mensen niet. Hij heeft Zelf verklaard: ‘Ik heb tot het zaad van Jacob niet gezegd: Zoek mij tevergeefs.’ God heeft niet op de ene plaats dit gezegd en op een andere plaats iets anders, om Zichzelf te weerspreken. Hij heeft niet in de Schrift de mensen uitgenodigd om tot Hem te komen, terwijl het Zijn bedoeling was sommigen van hen uit te werpen. Nee, er worden geen uitzonderingen gemaakt in Gods beloften aan ledige zondaren, die tot Hem komen. U moet niet denken aan uitzonderingen die niet bestaan. – Jezus zegt: ‘Die tot Mij komt, die zal Ik geenszins uitwerpen’, en dit sluit allen die komen in. Ik spreek hedenmorgen tot sommigen, die van over de Atlantische Oceaan gekomen en nog niet verlost zijn: u bent wellicht uw gehele leven zorgeloos en onnadenkend geweest, maar wanneer u deze morgen tot Jezus Christus komt zal Hij u Zijn verlossing niet ontzeggen.
Velen zijn heden van het platteland herwaarts gekomen; o, mag deze dag die van uw geestelijke geboorte worden! Kom tot de Heere Jezus Christus, mijn vriend, en u zult Hem welkom zijn. Hij heeft nooit iemand uitgeworpen, en Hij zal het nimmer doen. Hij zal er geen behagen in scheppen u te kwellen. Hij is te goed, te getrouw, om ook maar één arme, eenzame, zoekende ziel te misleiden. Het woord van Zijn belofte aan u is waar en zeker: elk woord is vol betekenis, heerlijker van betekenis dan u zich voorstellen kunt. De genade zult u terstond verkrijgen, wanneer u ze maar nemen wilt ‘zonder geld en zonder prijs.’ De mensen bedriegen elkaar, maar God bedriegt nooit. Wij kunnen van Hem zeggen: ‘Uw woord is de waarheid.’
Merk op dat deze genadegaven in waarheid om niet aan de armen moeten gegeven worden, want God heeft niet nodig zijn gaven te verkopen. Hij is niet arm en behoeftig: Hij is zo rijk, dat niemand iets aan Zijn rijkdom kan toevoegen. Alles behoort Hem toe, daarom geeft Hij uit eigen beweging, daar het beneden Zijn zelfgenoegzaamheid zou zijn, vergoeding te verkrijgen of uit de hand van een schepsel een koopsom te aanvaarden. Hij wil dat de armen alles om niet zullen ontvangen, omdat er niets kan worden uitgedacht, dat bij Hem als een koopprijs gelden zou. Als een arm handelsman zijn waren om niet begon te geven, zou u zeggen: ‘Daar moet iets achter zitten’. Maar wanneer de allerhoogste God, Wie hemel en aarde toebehoort en die alles bezit, ons vrijmachtig geeft, kan er geen zweem zijn van eigenbelang: zijn drijfveer moet louter mededogen zijn.
Daar is geen waardige prijs, die wij God voor Zijn genade kunnen aanbieden, hoe zou dat ook kunnen? Zou het genade zijn, indien het gekocht kon worden? Genade wordt om niet verleend omdat ze onschatbaar is. Goud kunt u kopen als u wilt: daar is een ruilmiddel tot koop van alle stoffelijke zaken. Maar welk ruilmiddel zou er kunnen zijn om geestelijke zegeningen te kopen? Hele stapels van dingen als welke de Afrikaanse inboorlingen geld noemen, zouden voor ons geen waarde hebben. En wat eigengerechtige mensen verdienstelijkheid noemen wordt door God verfoeid. Valt er vergelijking te maken tussen al wat een mens geven kan en de eeuwige heerlijkheid? Onmogelijk kan men een vergelijking vinden tussen metalen en geestelijke blijdschap? Daar u geen enkele koopprijs kunt aanbieden, bid ik u dat u gelooft dat God oprecht is wanneer Hij verklaart dat Hij vergeving van zonden schenken wil en al de zegeningen van Zijn Goddelijke genade zonder geld en zonder prijs. Op een andere wijze kunt u ze niet verkrijgen; gelooft dat Hij ze uit genade schenken wil.
Bedenkt dat Jezus voor zondaren moet gegeven zijn, want indien er geen zondaren geweest waren, zou er nooit een Zaligmaker kunnen zijn. Wanneer de Heere Jezus Zich opmaakt om te verlossen, moet Hij hebben geweten dat er geen gelegenheid voor Zijn werk was dan alleen onder zondaren, en daarom aanvaardde Hij zijn arbeid met het uitzicht op de redding van zondaren. Als er een dokter in de stad komt en er is niemand ziek en het is zeker dat er niemand ooit ziek zal worden, had hij beter gedaan ergens anders heen te gaan: hij zal het meeste te doen hebben waar veel ziekte heerst. Toen Christus Jezus als Behouder van de zielen optrad, had Hij zijn oog op de geestelijk zieken, en op hen alleen gevestigd. Ze zijn de lijders, die Zijn werkkring vormen, en zij alleen. Indien u daarom ziek bent, zelfs ten dode toe, stelt dan uw lot in de handen van Christus, want Hij zal u genezen.
Bedenkt ook dat het wel waar moet zijn, dat God deze zegeningen wil geven aan mensen, die geen verdiensten bezitten, en ze hun schenken wil als een vrije gift, omdat Jezus Zelf een gave is. Is het ooit in iemand opgekomen Christus te willen kopen? Plaats u aan de voet van het kruis en spreekt tot uzelf: ‘Zou ik mij ooit dit oneindig liefdebetoon door enige verdienste hebben kunnen verschaffen? Zou ik iets hebben kunnen doen waardoor ik verdiend had dat de Zoon van God mens werd om, in gedaante gevonden als een mens, een dood te sterven gelijk Hij voor mij stierf?’ Verlossing moet een gave zijn, want Christus is een gave. Weg met uw heiligheden, uw plechtigheden, uw aalmoezen, Uw goede werken, wanneer ze de penning uitmaken waarmee u zulke onschatbare zegeningen hoopt te kopen als de vergeving van de zonden, het kindschap van God en de ingang ten hemel. De zaligheid is blijkbaar bestemd om het deel te zijn van dezen, die geen geld van zichzelf bezitten. Bovendien, Christus is alles. De rnensen tonen niet te begrijpen wie Christus is, wanneer ze er van spreken zich voor Christus toe te bereiden of Hem iets toe te brengen. Wat zou u Christus toebrengen?
Alles is in Christus en u kunt Hem dus niets toebrengen. ‘O, maar’, zegt u, ‘ik moet met een gebroken hart komen.’ Nee, zeg ik u, u moet komen om een gebroken hart. ‘O, maar ik moet komen met een gevoel van behoefte.’ Ik zeg u dat een waar gevoel van behoefte Zijn werk in u is. Oprecht berouw en een gevoel van behoefte komen uit Zijn genade voort, en u moet die zonder geld en zonder prijs van Hem ontvangen. ‘O, maar ik moet iets zijn’, Zeg liever dat u niets zijn moet. Wij kunnen dit niet in van de ziel van de mens prenten, ja zelfs wanneer wij over stoomkracht konden beschikken om het gemoed te bewerken, zouden wij deze overtuiging niet in hun trotse harten kunnen planten. Ze willen aan hun verdienstelijkheid vasthouden; ze moeten iets zijn, iets voelen, iets zeggen, iets doen. Weg met al uw ietsen. Wordt niets. De Geest Gods zweefde (broedde) over de woeste, ledige aarde, zodat de te voorschijn tredende orde en regel blijkbaar Zijn werk was, en wanneer het hart één chaos en duisternis schijnt, dan is het zeker dat de Geest van God werkt en dat de stem van de Heere gehoord wordt, zeggende: ‘Daar zij licht.’ Gaat tot de Heere Jezus juist zoals u bent, nimmer zult u beter, wel kunt u slechter worden; gaat nu, juist zoals u bent, tot Jezus, en koopt en eet zonder geld, middelen of verdienste.
Nog één ding heb ik u te zeggen, en dat is, dat het Evangelie van Jezus Christus, God zij geloofd, vrij van alle bezwarende voorwaarden is, omdat alle denkbare voorwaarden in Christus Jezus vervuld zijn. Wij zien soms aangekondigd dat mensen dingen weggeven, maar wanneer wij de advertentie zorgvuldig overlezen bemerken wij dat er toch betaald moet worden. Het Evangelie doet niet zo: wat het om niet aanbiedt, wordt werkelijk om niet gegeven. Veel goeds is er te verkrijgen, maar wanneer u verneemt hoe het te bekomen is, zegt u bij uzelf: ‘De voorwaarden maken het mij onmogelijk.’ Maar de voorwaarden voor het eeuwige leven sluiten niemand buiten, die behoefte aan verlossing heeft en zalig wil worden. Boven de hemelpoort staat geschreven: ‘Komt en Welkom!’ Maar u herinnert mij dat het zeggen wil: ‘Koopt’en houdt vol dat u daarvoor te betalen hebt. Niet alzo; voor de verlossing is reeds betaald: de betaling is geschied door Hem, die Zijn bloed gegeven heeft als de enige prijs die in de hemel geldt – Zijn zonde uitdelgend bloed. Indien er van een prijs sprake mag zijn – die prijs was voldaan lang voordat u geboren was.
Bijna 1900 jaar geleden heeft aan Golgotha’s kruis de koop plaats gehad, en Jezus boog het hoofd en riep uit: ‘Het is volbracht!’ Wilt u iets toevoegen aan wat volbracht is? Wilt u uw lompen hechten aan het schitterend gouden gewaad, en uw valse munt toevoegen aan de oneindige prijs, die Hij zo ruim heeft neergelegd aan de voet van de Eeuwige Troon? Ziet toe, dat u dit niet doet. Met Christus samen te werken kan nimmer geschieden. U en Christus samen! Een aartsengel en een mier zouden beter samen kunnen gaan dan u samenwerken met Christus. Nee, mijn vriend, naar omlaag, naar omlaag; word door volkomen inzinking tot niets en laat Jezus rijzen, rijzen, rijzen, zodat Hij de gehele gezichtskring inneemt van uw denken en hopen. Want dan bent u verlost.
Amen.