Het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Hebreeën 12:24
„Eens zocht een schuldig Adamszoon, met smeking de genadetroon”. Deze schuldige bad en dacht vergeefs te bidden. De tranen gutsten hem uit de ogen; zijn hart was overvol in hem. Hij zocht, maar vond geen verademing. Nog eens en nog eens en nog eens bestormde hij de troon der ontfermingen Gods en klopte aan de deur der vrije genade.
O, wie kan zeggen welke molensteen er op zijn bonzend hart drukte, en hoe de weerhaak van de gerichtspijlen van de Allerhoogste wroetten In zijn ziel! Hij was een gevangene in banden, met ketenen van vertwijfeling gekluisterd, om daarin om te komen voor altijd. Op zekere dag vernam deze ingekerkerde een stem, die hem toeriep: „Voort, voort, naar Golgoltha, naar Golgotha!”
Evenwel beefde hij op het ruisen van die galm. „Waarom zou Ik derwaarts gaan”, zei hij „daar heb ik mijn zwartste wandaad gepleegd; daar heb ik mijn Zaligmaker door mijn zonden vermoord. Waarom zou ik henen gaan, om het ontzielde overschot te aanschouwen van Hem, die mij tot een Broeder werd, in de tegenspoed geboren?”
Maar de genade hield met wenken en lokken niet op; zij ging voort met te roepen: „Kom, zondaar, kom, zondaar!” En de zondaar volgde. De ketenen waren aan hand en voet; nauwelijks kon hij voortkruipen, nog altijd fladderde de zwarte gier van verdelging boven zijn hoofd in de lucht rond. Maar hij kroop voort, zo goed hij kon, totdat de voet van Golgotha’s heuvel bereikt was. Op de top daarvan zag hij een kruis; bloed druppelde uit de hand, de voet en de zijde van de Gekruisigde!.