Mijn ziel is als een gespeend kind in mij. Psalm 131:2
Het is een grote zegen als Gods Geest ons voor een verheven hart en hoge ogen bewaart. Nooit zullen we als een gespeend kind zijn, als we zo ver niet komen, want een gespeend kind verwacht niets van zichzelf. Als het zich al ergens van bewust is, dan toch niet van enige kracht of wijsheid. Het is helemaal afhankelijk van de zorg van zijn moeder — en gezegend is de mens die ertoe wordt gebracht om in zijn eigen geest heel diep verootmoedigd te zijn voor de Heere, rustend aan de boezem van een eeuwige liefde. Per slot van rekening zijn wij, broeders, grote nullen, en stammen we van grote nullen af. De waardigste edelman van het koninkrijk kan in zijn stamboom zo ver teruggaan als hij wil, maar hij moet wel bedenken dat als hij ‘blauw bloed’ heeft, het heel ongezond is als iemand zulk bloed in de aderen heeft. Het gewone rode bloed van een keuterboertje is alles wel beschouwd veel gezonder. Hoe voornaam de mensen zich ook mogen vinden vanwege hun voorouders, we stammen allemaal af van een tuinman die zijn aanstelling kwijtraakte doordat hij stal van de vruchten van zijn Meester, en dat is het verst mogelijke punt waar we kunnen komen. Adam bedekt ons allen met schande, en die moeten we allemaal nederig aanvaarden. Kijk in uw eigen hart, en als u het waagt hoogmoedig te zijn, dan hebt u uw hart nog helemaal nooit gezien. Los van Gods genade is uw hart een kolkende massa rottend materiaal, en als Gods eeuwige Geest het niet in bedwang hield, maar uw natuur haar gang liet gaan, zouden afgunst, wellust, moord en al het walgelijke uw leven van alledag komen binnenvliegen. Een zondaar — en dan hoogmoedig! Het is monsterachtig