En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd. 1 Johannes 4:16
Het is bijzonder mooi om beschrijvingen van het Heilige Land te lezen van mensen die er zijn geweest. Meeslepend beelden ze interessante taferenuit. Ik moet bekennen dat ik alle boeken die gaan over het land waar Jezus leefde en stierf, graag lees. Hoe heerlijk moet het zijn om daar te reizen, om op dezelfde plaats te staan als waar Jezus preekte en bad. Om te mogen knielen in die met bloed bevlekte tuin van Gethsémane, waar Hij Zijn heilige bloed zweette. Ik kan me bijna niet voorstellen hoe een ware christen zich moet voelen als hij op Golgotha staat, di meest dierbare plaats voor iedere gelovige. Geen beschrijving is in staat om de emoties op te wekken die we zouden voelen als we ons echt op die plek zouden bevinden
Nu, met deze vergelijking wil ik het begrip ‘genade’ uitleggen. Laat mij u vandaag alles vertellen wat ik weet over de daden van Gods goedheid in het hart van Zijn kinderen. Ik kan helaas niet voorkomen dat mijn beschrijving uiterst saai is vergeleken met de heerlijke realiteit. Zelfs al helpt God mij om met sprekende beelden de verbazingwekkende liefde van Christus Jezus voor Zijn kinderen te beschrijven, zelfs al kon ik ii vertellen over hun weergaloze ervaringen, hun goddelijke drinken uit de levensfontein en hun feesten in de hemelse banketzalen, dan nog zou dit alles niet te vergelijken zijn met wat u zou ervaren als u het zelf zou aanraken, proeven, zien, weten en geloven.
Laat ik u nog een voorbeeld geven om deze waarheid duidelijk te maken Denk aan een welbespraakte buitenlander uit een zonnig land, die u de vruchten van zijn land wil leren kennen. Hij beschrijft hun heerlijke geur, hun verkoelende sap en hun verrukkelijke smaak. Maar wat is zijn redevoering zwak vergeleken met uw levendige herinnering als u die lekkernijen zelf geproefd heeft. Zo is het ook met de goede gaven van God. Hoe we ook ons best doen te beschrijven welke blijdschap en verrukking iemand ervaart die uit deze genade leeft, we kunnen haar bij u niet opwekken. Uiteindelijk is het zélf voelen, smaken, ontvangen en genieten de beste manier waarop u de liefelijke en kostbare gaven van God kunt leren kennen.
Ziet u niet dat Johannes’ woorden vooral kracht hebben omdat hij uit eigen ervaring spreekt? En merkt u niet dat zijn woorden alleen begrepen kunnen worden als we gaan staan waar hij stond en hem nazeggen: ‘En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd’? Ongetwijfeld zijn er hier velen die zich bij deze verklaring van de apostel aan kunnen sluiten. Met de hulp van de Heilige Geest wil ik proberen om een uiting van dankbaarheid te ontlokken aan hen die de liefde die God tot hen heeft, gekend en geloofd hebben.
Allereerst wil ik mijn tekst beschouwen als de samenvatting van de christelijke ervaring. Ten tweede wil ik de tekst zien als de samenvatting van het getuigenis van een christen. Daarna wil ik de tekst beschouwen als de basis voor de bemoediging van een christen.
I. Als eerste hebben we hier de samenvatting van de christelijke ervaring. Sommige christenen hebben hier moeite mee. Als u hun vroeg: ‘Kunt u eens in een paar woorden vertellen wat de ervaring van een christen is?’ zouden ze beginnen met een diepe zucht. En na een zo kort mogelijke toespeling op de genade gaan ze verder met het beschrijven van de voortdurende oefeningen van hun ziel: hun zware beproevingen, hun vreselijke tegenspoed en hun diepe verdorvenheid. Om ten slotte weer met een diepe zucht te eindigen.
Maar een gezonde christen zou bij dezelfde vraag blij opstaan en zeggen: ‘Over mijzelf wil ik niets zeggen, maar ik wil spreken tot eer van mijn God. Ik voel mij liefelijk aangespoord om te bevestigen dat ik de liefde die God tot ons heeft, heb gekend en geloofd.’ Zo zou de samenvatting van de ervaring van een christen eruit kunnen zien. Ik ben er zeker van dat dit de beste samenvatting is die een kind van God kan presenteren. Natuurlijk maken wij beproevingen door, maar het is net zo zeker dat wij van deze beproevingen verlost worden. Het is zeker waar dat wij onze verdorvenheden hebben. Jammer genoeg! Maar het zo zeker dat wij een Verlosser hebben Die genoeg voor ons is en Die deze verdorvenheden overwint. Hij maakt het voor ons mogelijk om de draak met onze voeten te vertreden.
Als we terugkijken, kunnen we niet ontkennen dat we in de leeuwenkuil waren, dat we ons door de poel Mistrouwen moesten heen worstelen en dat we kropen door de Vallei van Verootmoediging. Maar we kunnen stellen dat we erdoor gekomen zijn. We zijn er niet in gebleven! Onze botten liggen niet te bleken in de brandende zon, onze lichamen waren geen prooi voor de leeuwen. Onze beproevingen werden boodschappers van genade. Ons verdriet kon de melodie van onze lofprijzing niet vals maken, want het was als de diepe bas van ons gezang. Hoe groter onze last, hoe luider onze dankzegging aan God werd, Hij leidde Zijn knechten met zekere hand overal doorheen en bewaarde hen tot nu toe. De doorstane moeiten verstoren onze vreugdevolle aanbidding niet. Ze doen de stroom van onze dankbare liefde alleen maar zwellen. Zelfs al wegen we al onze beproevingen mee, we kunnen uit volle borst beamen dat wij de liefde die God tot ons heeft, hebben gekend en geloofd.
De apostel maakt onderscheid. Het viel mij op, en dat zal ik proberen duidelijk te maken, dat dit een heel mooie omschrijving is van de dubbelzijdige ervaring van een christen. Soms kent, ervaart, hij de liefde die God tot hem heeft, en soms gelooft hij haar. Daarin zit een verschil. Kennen en geloven. Ik zal proberen het uit te leggen.
A. Soms kent de christen de liefde die God tot hem heeft. Ik zal twee of drie verschillende manieren noemen waarop de christen Gods liefde kent.
Soms kent hij door te zien. Hij gaat naar zijn huis en vindt er overvloedige zegen. ‘Zijn brood wordt hem gegeven, van water is hij verzekerd’ (Jes. 33:16). De vertrouwelijke omgang met God is over zijn tent. De almachtige is met hem, zijn jongens zijn om hem heen. Hij baadt zijn voeten in boter en de rots giet beken van olie voor hem uit (Job 29:4- 6). Zijn wortel strekt zich uit naar het water en dauw vernacht op zijn takken. Zijn eer is steeds nieuw bij hem en zijn boog vernieuwt zich in zijn hand (Job 29:19-20). Zijn gaan en zijn komen worden gezegend. De Almachtige zegent met zegen uit de hemel van boven, met zegen van onder uit de watervloed (Gen. 49:25). Hij is als Job: ‘Hebt U niet voor hem en voor zijn huis en alles wat hij heeft, een beschutting gemaakt (Job 1:10)?’
Hij kan naar waarheid zeggen: ‘Ik ken de liefde die God tot mij heeft, want ik kan haar zien. Ik zie genadige voorzienigheid uit de hoorn van overvloed vloeien. Het is een overvloed van alles wat mijn ziel verlangt.’ Hij beseft dat deze zegen hem niet wordt toegeworpen zoals men voer naar zwijnen gooit. Ze wordt hem als teken van liefde door een zorgzame God toebedeeld. Zijn levenswandel behaagt de Heere, daarom zorgt Hij ervoor dat zelfs zijn vijanden vrede met hem sluiten (Spr. 16:7). In zulke tijden is iemand blij. Als hij in de Bijbel leest, is het helder van begin tot eind. Als hij mediteert over de woorden die hij leest, zijn die als een ketting waaraan de kostbaarste juwelen hangen. Hij doet zijn werk in dienst van de Meester en de Heere maakt hem succesvol. Hij zaait en raapt, hij ploegt en de voren lopen over. De zaaier haalt de maaiers in, en de maaiers halen de zaaier in. God geeft hem meerdere oogsten per jaar. Hij bevestigt het werk van zijn handen en aanvaardt zijn liefdewerk. De Heere maakt hem buitengewoon rijk, zijn beker vloeit over. Hij bezit alles wat zijn hart begeert. ‘Nou’, zegt hij, ‘ik heb de goedheid van God leren kennen.’ Zo leven is niet zwaar.
Toch moeten we hierbij niet vergeten dat we moeilijke tijden en vele beproevingen achter de rug hebben. Maar in de woestijn van onze moeite vonden we af en toe een oase als deze. We kunnen terugkijken naar die zonnige plaatsen toen we zeiden: ‘Zijn liefdevolle armen zijn om mij heengeslagen, tijdelijk én geestelijk.’ Zo kent een christen de liefde van God.
Een andere manier waarop een christen de liefde van de Vader kent, is dat hij die ziet na een ernstige beproeving. Hij is bijvoorbeeld ernstig ziek geweest. Terwijl hij op zijn bed lag, maakte hij zich zorgen om zijn nabestaanden, misschien zelfs om zijn eigen leven. Wanhopig riep hij tot de Heere om verlossing. Eindelijk voelde hij weer jong bloed door zijn aderen stromen. Zijn gezondheid werd hernieuwd. Hij wandelde weer met lichte, verende tred in grazige weiden, terwijl hij zong: ‘De Heere heeft mijn roepen gehoord, net als bij Hizkia, en Hij heeft mijn dagen verlengd. Nu ken ik de liefde die God tot mij heeft.’
Of hij heeft grote zakelijke verliezen geleden. De vijand viel binnen en scheurde het ene na het andere doek van zijn tent, sneed de scheerlijnen stuk en trok de haringen uit de grond. Hij was bang dat er niets meer over zou blijven. ‘Ik zal zeker tot armoede vervallen’, zei hij. Zijn faillissement dreigde. Gelukkig keerde het tij. De kiel van het schip schampte de grond bijna, maar begint gelukkig weer te drijven. Moedig hijst hij de zeilen en doorkruist de golven weer. Dan kan hij uitroepen: ‘Nu ken ik de liefde die God tot mij heeft. Hij heeft Zijn knecht opgetild uit deze gruwelijke afgrond, uit die slijmerige klei. Hij is weer in genade tot mij gekomen en heeft mijn twijfels en angsten verdreven.’
Iets dergelijks hebben meer mensen meegemaakt toen zij jarenlang hevige beproevingen doorstonden en er op het laatste moment aan ontkwamen. Neem de oude Jakob. Ik geloof dat hij mijn samenvatting van de ervaring van een christen zijn leven lang zou hebben tegengesproken. Hij zou hebben geantwoord: ‘Nee jongeman, ik verzeker je van het tegendeel. Mijn ervaring was niets dan moeite en verdriet sinds ik bij mijn vader weggegaan ben.’ Maar ik verzeker u: toen hij uiteindelijk zijn oude armen om de hals van zijn zoon Jozef legde, toen hij Jozef zag als heerser over heel Egypte en toen zijn twee kleinzoons voor hem knielden om zijn zegen te ontvangen, heeft de oude man zijn mening ongetwijfeld gewijzigd. Hij riep niet langer uit: ‘Weinig in getale en vol kwaad zijn mijn levensjaren geweest’ (Gen. 47:9), maar: ‘Nu heb ik de liefde gekend die God tot mij heeft.’ Hij kon zijn leven echt met
een lofzang beëindigen. Hij sloot af met het prijzen van de Engel Die hem gezegend had en hem had bewaard voor alle kwaad. Zelfs Jakob is geen uitzondering op de regel dat het leven van Gods volk een bewijs is van deze tekst: ‘En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd.’
Er zijn nog meer manieren waarop Gods kinderen de liefde van de Vader ervaren. Behalve zien kunnen ze ook voelen. Er zijn momenten waarop de Vader Zijn kind in Zijn armen neemt en aan Zijn borst drukt en kust met een kus van Zijn mond. Dit zijn geliefde uitspraken die de tere omgang van God met Zijn kinderen beschrijven. Johannes kon echt zeggen: ‘Wij hebben Gods liefde gekend’, omdat hij zijn hoofd op Jezus’ borst had gelegd. Hij was bij Jezus in de tuin van Gethsémané. Hij was met Hem op de berg van de verheerlijking. Hij was ook bij Jezus toen die Zijn wonderen deed. Daarom, omdat hij gemeenschap had met Christus aan het avondmaal, in Zijn lijden en Zijn wonderen, kan Johannes zeggen: ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend.’
En hebben u en ik geen omgang met Christus? Ik heb het over persoonlijke ervaring. Waren er geen perioden waarin God ons even nabij was als wijzelf? Waarin we zo zeker waren van onze gemeenschap met Hem dat het was alsof we met een vriend spraken. We waren even zeker van Hem als van ons eigen bestaan. Hoe bitter ons leven ook geweest is, toch waren er perioden die op de hemel leken. We konden zeggen: ‘Als dit de heerlijkheid niet is, dan ben ik er toch wel heel dichtbij. Als ik niet aan de overkant van de Jordaan ben, is mijn Meester toch wel naar deze kant overgestoken. Als het mij niet mogelijk is om over de gouden straten te wandelen, zijn toch de wegen die ik op aarde met God liep door hemelse voeten betreden.’ Er zijn momenten waarop een christen zijn gezegende toestand zelfs niet zou willen ruilen voor de vurige vleugels van een engel. Hij ervoer dat hij met Christus was. Hij was daar even zeker van als wanneer hij met eigen ogen Zijn doorboorde handen en voeten had gezien. Op die momenten kon hij zeggen: ‘Nu heb ik de liefde gekend die God tot mij heeft.’
Er is ook wel eens een ander ‘kennen’ geweest, misschien niet zo verheven als de gemeenschap met Christus die ik hierboven beschreef, met minder extase en vervoering, maar zeker niet zonder echte vertroosting. Ik bedoel het onfeilbare getuigenis van de Heilige Geest, de Geest van God, Die getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn (Rom. 8:16). Ik geloof niet in die dromen en visioenen waarmee mensen hun ervaring ontsieren. Ik geloof ook niet in verhalen over een stem die mensen hoorden of een engel die ze zagen. Zulke dingen zullen zeker af en toe gebeuren, ik herhaal: af en toe, maar als we het te vaak horen, beginnen we de echtheid ervan te betwijfelen. Ik ben geen dweper of zeloot als ik bevestig dat er zoiets bestaat als een uitdrukkelijke openbaring, door de Heilige Geest, aan een mens.
We hebben in de eerste plaats het geschreven Woord van God, dat we vertrouwen als een onfeilbaar getuigenis, ‘en u doet er goed aan daarop acht te slaan als op een lamp die schijnt in een duistere plaats’ (2 Petr. 1:19). Maar daarnaast is er nog een duidelijk, onmiskenbaar en onfeilbaar getuigenis van de Heilige Geest in de ziel van een mens als Hij getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. Op zo’n moment zal de gelovige uitroepen: ‘Nu ken ik de liefde die God tot mij heeft.’ Zelfs al zou de duivel in hoogsteigen persoon deze gelovige ontmoeten en hem wijsmaken dat God niet van hem houdt, hij zou hem recht in zijn gezicht een leugenaar noemen en zeggen: ‘De Geest van God heeft het me verteld en ik zal de Geest van God geloven, en jou, leugenaar sinds het begin en vader van alle leugens, zal ik niet geloven.’ Dit is een vreugdevol deel van de ervaring van een gelovige, als hij zowel door zien als door voelen en door een duidelijk getuigenis in de ziel kan zeggen: ‘Ik ken de liefde die God tot mij heeft.’
B. Helaas zijn er ook tijden vol dikke duisternis, als noch de zon, noch de maan doorbreekt, als de storm bezeten woedt en de golven hoog opspringen. Er zijn perioden waarin de christen door de storm wordt voortgedreven, ontmast en ontmanteld, als een zielig scheepje, het roer en de zeilen onbemand. Alle kracht en hoop zijn verdwenen. Hij kijkt omhoog, maar ziet geen helper, naar beneden, maar verneemt niets dan diepe, kolkende wanhoop. Er is niets dan verschrikking om hem heen en iedereen kijkt verbijsterd toe. Edel is de christen die op een dergelijk moment zegt: ‘Nu kan het zijn dat ik de liefde die God tot mij heeft niet ervaar, maar ik geloofbaar. Nu geloof ik. Golven, rol maar verder, sla maar over me heen. Ik geloof jullie toch niet. Ik geloof in Hem Die mij beloofd heeft om mij te beschermen. Ik vertrouw op Zijn liefde, ook al zie ik daar geen enkel bewijs van. En nu, arm schip, drijf maar af in de storm, en rotsen, laat de branding maar brullen. Ik ben niet bang, want ik geloof in de liefde die God tot mij heeft. Ik zal niet volledig worden vermeld. Hoe gebroken en heen en weer geslingerd ik ook word, ik kan nooit helemaal vergaan. Ook al wijzen de omstandigheden op het tegendeel, toch geloof ik vandaag in de liefde die God tot mij heeft.’
De eerste toestand, het ervaren van Gods liefde, is de aantrekkelijkste, maar de tweede, het geloven in Gods liefde, is de beste. Gods liefde ervaren is heel kostbaar, maar geloven als je niets voelt, is het belangrijkste. Wie Gods liefde kent, kan een zwakke christen zijn. Maar wie Gods liefde gelooft als al het zichtbare daarmee in tegenspraak is en als het onzichtbare zwijgt, is een groot christen. Niemand is zo groots als de profeet Habakuk. Hij zag de olijfboom verdorren, de vijgenboom verzieken, de wijnstok door de rupsen verslonden worden, de stallen leeggehaald, de kudden uitgeroeid terwijl de hongersnood hem in het gezicht staarde. Toch verheugde hij zich in zijn Heere. Zo geeft hij God eer. Als u gelooft wanneer de zon schijnt, offert u Hem centen. Maar als u gelooft wanneer het stormt, betaalt u Hem in goud. Geen oogst is groter dan die van het vette, maar schijnbaar dorre land van de beproeving. God ontvangt geen grotere eer dan door het vertrouwen van een neergeworpen, maar niet te gronde gerichte gelovige. Gezegend is hij die wel in twijfel is, maar niet vertwijfeld; vervolgd wordt, maar niet verlaten (2 Kor. 4:8-9). Hij is arm, maar maakt toch velen rijk door zijn geloof. Hij is als iemand die niets heeft en toch alles bezit? (2 Kor. 6:10). Hij roept uit: ‘Ik kan niets’, maar kan toch toevoegen: ‘Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, Die mij kracht geeft’ (Fil. 4:13).
Nou, vormen deze twee dingen samen niet de samenvatting van de ervaring van een christen? ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd.’ Natuurlijk zult u eraan toevoegen dat u daar soms aan twijfelde. Dat wil ik nu laten rusten. Breng het gerust te berde als u uw zonden belijdt voor God, maar ik neem het niet in mijn gezang op. Belijd uw twijfels, maar schrijf ze niet in uw loflied. Als u terugziet, zult u zeker zeggen: ‘Wat was het dom van mij om ooit aan onze trouwe en onveranderlijke God te twijfelen.’ Breng vandaag nog al uw twijfels en angsten tevoorschijn. Hak ze als een Agag in stukken voor de Heere. Laat er niet één ontsnappen. Vang ze en hang ze aan een paal tot aan de avond. Neem dan een grote steen en wentel die voor de opening van de spelonk waarin u ze begraaft, zodat ze nooit meer zullen opstaan. Wat een genade als u vanaf vandaag zult zeggen: ‘Als ik mijn Vaders liefde niet ken, zal ik erin geloven, en als ik in Zijn aanwezigheid verkeer, zal ik luid zingen: ‘Ik ken de liefde, die Hij tot mij heeft.” Hiermee rond ik mijn eerste punt af.
II Het tweede punt is: deze tekst is de samenvatting van het getuigenis ‘ au een gelovige. Iedere christen moet een getuige zijn. Alles wat God gemaakt heeft, getuigt van Hem. Het ene van Zijn kracht, het andere van Zijn majesteit. De deinende zee en de glinsterende lucht vertellen over Zijn kracht en sterkte. Andere dingen laten Zijn wijsheid zien, sommige Zijn goedheid. Maar de gelovige heeft een speciaal getuigenis. Hij mag getuigen met hart en mond. Andere schepselen spreken en zingen zonder woorden. Het is de taak van de gelovige om zijn hart en stem samen te verheffen in het eeuwige koor. Als een intelligent, levend, liefhebbend en onderwijzend getuige mag de gelovige God groot maken. En ik denk dat ik kan zeggen, of liever spreek ik voor de duizenden van Israël die hier deze morgen zijn, dat we kunnen zeggen dat ons getuigenis aan de ongelovige wereld en voor arme, wanhopige zondaren precies dit is: ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd.’ Dit is ons getuigenis. Wij willen die graag overal afleggen, zolang we leven. En wanneer we sterven, hopen wij dit te kunnen herhalen tot onze laatste zwoegende zucht. Als ons leven afloopt en de eeuwigheid begint, zullen wij zeggen: ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd.’
Laat mij echter wat meer uitleg geven bij dit getuigenis, omdat hier veel mensen zijn die God niet kennen. Laat me u in grote lijnen het volledige getuigenis van elke gelovige schetsen.
In de eerste plaats weten wij dat Gods liefde voor ons onverdiend is. Dit kunnen wij u met tranen in de ogen zeggen: Er was niets in ons dat waardering verdiende of onze Schepper kon bekoren. Maar zelfs zo, Vader, zullen wij eeuwig zingen, want het scheen goed in Uw ogen. Onze verbazing groeit met het uur als we aan Zijn liefde voor ons denken. Want wat was er in ons dat Zijn liefde kon opwekken? Vaak vragen we onszelf af waarom wij binnen mochten gaan, terwijl velen voor het tegendeel kozen. Het enige antwoord dat mogelijk is, is dit: het was Zijn liefde die ons zachtjes dwong om binnen te gaan en van het feestmaal te genieten. Anders zouden wij nog steeds geweigerd hebben en verloren zijn gegaan. Arme zondaren, u denkt dat u goed moet zijn, wil God van u houden. Wij getuigen dat God van ons houdt. We weten het zeker. En we menen het net zo zeker als we stellen dat onze natuur niets in zich had wat Hij kon liefhebben. We kunnen heel wat dogma’s aanvechten, maar hieraan twijfelen we niet. Het is een feit dat in ons, dat is in ons vlees, geen goed woont (Rom. 7:18). Wij hebben gekend en geloofd dat de liefde die God tot ons heeft gratis is, soeverein en onverdiend. Ze ontspringt volledig uit Zijn hart, de overvloeiende fontein van liefde. Niets van ons kan daaraan bijdragen.
In de tweede plaats kunnen wij getuigen dat de liefde van God onweerstaanbaar is. Daarvan wil ik getuigen met de duizenden die hier vandaag zijn. Wij weerstonden Gods liefde. Jezus klopte op onze deur, maar wij wilden niet opendoen. Hij nodigde ons uit, maar wij wilden niet komen. Hij riep, maar wij wilden niet luisteren. We moeten tot onze spijt bekennen dat we onze beste Vriend onbeschoft behandeld hebben. Hij klopte ‘s nachts op onze deur, maar wij hebben niet op Hem gelet. Zijn hoofd was bedekt met dauw en Zijn haarlokken met druppels van de nacht (Hoogl. 5:2). Vol vadsigheid en hoogmoed bleven we in bed liggen. We wilden niet opstaan om Hem binnen te laten. We verzekeren u dat als Zijn liefde te weerstaan was, we dat gedaan zouden hebben. We beschoten haar met pijlen die vergiftigd waren met ondankbaarheid. We hielden haar altijd op afstand met het schild van ons harde hart. Als Hij weerstaan kon worden, als Hij niet de almachtige Verlosser was, zouden wij Hem overwonnen hebben en nog steeds Zijn vijanden zijn. Zondaren, we kunnen u verzekeren dat de liefde van God een liefde is die zelfs een zee van water niet kan verdrinken en die een tsunami niet verslinden kan.
Hieraan kunnen we toevoegen dat Gods liefde nooit minder werd door alle zonden die we deden sinds we geloofden. We moeten met schaamte toegeven dat we schuldig zijn. We zijn vaak in opstand gekomen, maar nooit weigerde Hij ons vergeving. Beladen met schuld gingen we naar Hem toe en altijd weer nam Hij onze last van ons. Als God mensen eruit zou kunnen gooien, zou ik de eerste geweest zijn. Ik weet zeker dat God Zijn kinderen nooit de deur wijst, anders was ik allang weggestuurd. Ik ben er zeker van dat er geen afval der heiligen is, want ik ben nog niet afgevallen. God heeft ondertussen redenen genoeg om mijn naam uit het verbond te verwijderen, als Hij dat zou willen. Maar nee, wij hebben gekend, wij hebben geloofd dat de liefde die God tot ons heeft niet minder wordt door onze zonden of onze waardeloosheid.
Als vierde kunnen we zeggen dat we gekend en geloofd hebben dat de liefde die God tot ons heeft volkomen onveranderlijk is. Wij zijn veranderd, maar Hij is nooit veranderd. Wij hebben aan Hem getwijfeld, maar als wij niet geloofden, bleef Hij trouw. We bevonden ons soms in diepe dalen, maar die waren nooit te diep voor Zijn lange armen. We zijn soms, eerlijk waar, zo ver bij Hem vandaan gelopen dat we Hem niet meer konden zien, maar Hij verloor ons nooit uit het oog. We hebben nooit een grens ontdekt aan Zijn algenoegzaamheid, geen einde aan Zijn almacht. Wij hebben nooit verandering in Zijn liefde kunnen bespeuren. Dat hebben we gekend. We hebben het geproefd en we hebben eruit geleefd. We zijn er niet meer vanaf te brengen. We weten zeker dat het waar is: God is niet te veranderen. ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd’, omdat Hij tot dusver onveranderlijk gebleken is.
Hierover wil ik nog iets zeggen. We kunnen vol overtuiging getuigen dat de liefde die God tot ons heeft een onwankelbare steun is geweest in al onze beproevingen. Ik kan niet als een oude grijsaard vertellen over de stormen en moeilijkheden die velen van u doorstaan hebben. Maar in de afgelopen jaren heb ik meer vreugde en meer verdriet meegemaakt dan velen van u die hier aanwezig zijn. In het afgelopen jaar is mijn leven als met een hydraulische pers geperst: in één jaar had ik genoeg emoties voor een heel leven. Het diepste dal bereikte ik, zoals sommigen van u wel weten, in de nacht die ik nooit meer zal vergeten. Die nacht was verbonden met deze plaats. Ik moest hevig lijden en beproevingen doorstaan vanwege de nijd en minachting van mensen en ik werd genadeloos beschimpt. Ook heb ik lichamelijk hevige pijn moeten doorstaan. Maar, voor zover ik meegemaakt heb, kan ik zeggen dat Hij zelfs uit de uiterste, de diepste nood kan redden. Hij is een goede God voor mij geweest. Hoe ontrouw ik ook was, Hij vergaf het en zal het vergeven. Maar Hij is mij nooit ontrouw geweest. Al mocht ik mijn leven verder zelf plannen, ik zou weigeren. Ik zou God mijn weg laten uitstippelen, zoals Hij tot nu toe heeft gedaan. Want ‘goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen’ (Psalm 23:6).
En u grijsaards die hier vanavond aanwezig bent, hoeveel verhalen kunt u vertellen? U zult u de vele verlossingen uit zware moeilijkheden die u hebt meegemaakt wel herinneren. U hebt uw vrouw misschien moeten begraven, maar u hebt uw God zien opstaan. U hebt uw kinderen de een na de ander naar het graf moeten dragen, maar u was ook in staat om te zeggen: ‘De HEERE heeft gegeven en de DEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd’ (Job 1:21)!
Uw beste vrienden zijn van u ontrukt, maar toch kon u zeggen: ‘Waarom zou ik rouwen, U zult mij immers nooit in de steek laten?’ U bent door de satan aangevallen, u hebt veel twijfels en angsten gekend, u bent aangevallen door mensen, door de natuur en door de hel, maar toch blijft u zeggen: Toen mijn problemen waren als de wolken, dik en duister, donderend en zwaar, stond Hij voortdurend aan mijn zijde. Zijn goedertierenheid is machtig groot!
In uw getuigenis komt geen gebrek voor. Het ontbrak nooit aan een van de goede dingen die de Heere God beloofde. Hij heeft u nooit verlaten, Hij liet u nooit in de steek. Tot op deze dag kunt u zeggen: ‘Glorie zij de Naam van onze God, Die nooit verandert. Hij blijft dezelfde gisteren, vandaag en voor altijd.’
III. We komen nu bij ons laatste punt: de praktische toepassing van deze grote waarheid. Ze is de basis voor de bemoediging van een christen. Graag zou ik nu van mijn preekstoel afklimmen en bij u komen. Maar als ik van huis tot huis ging, zou ik niet veel pastorale bezoeken af kunnen leggen. Daarom doe ik het vanmorgen voor iedereen tegelijk, en moge de Heilige Geest het voor u persoonlijk maken.
Geliefde broeders en zusters, sommigen van u zijn bovenmate zwaar beproefd. Uw weg ging door water en vuur. U dient God, en als u terugkijkt, kunt u zeggen dat u tot hiertoe geholpen bent. Maar nu begeven uw gezondheid en uw moed u. U zakt steeds dieper weg. Laat uw dienaar uw hand nemen en u in de ogen kijken. Mijn lieve broeder, zult u uw God nu onteren? U antwoordt: ‘Nee, God verhoede dat ik Hem oneer aan zou doen.’ Mijn lieve vriend, u krijgt nu een kans. U krijgt een mogelijkheid die de engelen u misschien wel benijden. U kunt uw God groot maken te midden van het vuur. Ik wil uw moeilijkheden niet bagatelliseren. Ik geloof dat ze zo groot zijn als u vertelt. Maar wilt u ondanks dat uw God groot maken? Kom maar, u hebt zo vaak op God vertrouwd, wilt u hem weer vertrouwen?
Misschien heeft de satan toestemming vanuit de hemel om u te beproeven, om u als op een zeef te ziften. Misschien stond hij voor God, Die tegen hem zei: ‘Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job’ (Job 1:8)? Ach, antwoordde de satan: ‘Hebt U niet voor hem en voor zijn huis en alles wat hij heeft, een beschutting gemaakt? Het werk van zijn handen hebt U gezegend (vs. 9). Laat mij hem nu aantasten!’ De satan kwam en verwoestte uw bezittingen, vernielde uw gezin, en taste ten slotte uw lichaam aan. Zal de satan de overwinning behalen? Zal de genade het onderspit delven? O mijn lieve broeder. Sta nu op en spreek voor eens en altijd: ‘Ik zeg u, satan, de genade van God is sterker dan u. Hij is met mij, in dit alles zal ik de Heere mijn God niets ongerijmds toeschrijven (vs. 22). Alles wat Hij doet is goed, daarom zal ik mij zelfs nu in Hem verheugen.’
De Heere is er blij mee als Zijn kinderen voor Hem uitkomen wanneer de omstandigheden Hem lijken te ontkennen. Kijk, daar komen de getuigen naar de rechtszaal. De duivel zegt: ‘Ziel, God heeft u vergeten. Ik zal mijn getuigen voorbrengen.’ Eerst komt hij met uw schuld, de lange lijst verliezen. ‘Kijk’, zegt hij, ‘zou God u zo diep laten zinken als Hij van u hield?’ Dan brengt hij uw kinderen, dood of ongehoorzaam, of nog erger, en zegt: ‘Zou de Heere u deze dingen aandoen als Hij van u hield?’ Als laatste brengt hij uw arme zwakke lichaam en al uw twijfel en angst en dat u wegkroop voor Jehova’s aangezicht. ‘Kijk’, zegt de duivel, ‘gelooft u nu nog dat God van u houdt?’ Hoe nobel is het als u dan in staat bent om op te staan en ondanks al deze getuigen te antwoorden: ‘Ik hoor wel wat u te zeggen hebt, maar God is waarachtig, maar ieder mens een leugenaar (Kom. 3:4). Ik geloof er niets van. Iedereen en alles zegt dat God niet van mij houdt, maar dat doet Hij wel. Zelfs al zouden de bewijzen tegen Zijn liefde met honderd vermenigvuldigd worden, ik zou toch blijven zeggen: ‘Ik weet Wie ik geloofd heb’ (1 Tim. 1:12). Hij zal mij uiteindelijk veilig en ongedeerd naar de hemel brengen.’
Ik wil nog één ding uit mijn tekst halen. In deze grote bijeenkomst, waar zoveel mensen bij elkaar zijn, zijn er ongetwijfeld een paar die zeggen: ‘Ik kan me niet indenken dat God genade zou geven aan zo’n grote zondaar als ik.’ ‘Ik kan me niet voorstellen’, zegt een ander, ‘ook al ken ik mijn schuld, dat de liefde van God zulke zonden als die van mij wil wegnemen.’ Laat me u de hand schudden. En als de mijne niet genoeg is, laat me u meenemen langs de galerij en beneden in het middenschip, en ik zou u honderden handen kunnen laten schudden en honderden lippen zouden zeggen: ‘Zondaar, denk nooit dat de liefde van God overtroffen of tenietgedaan kan worden door uw zonden, want ik heb genade ontvangen.’ ‘En ik’, ‘én ik’, ‘én ik’, zou u als echo vanaf de galerij horen, als was het het refrein van een koorlied. Als u de broeders vraagt: ‘Wat was u vroeger?’ zal de een antwoorden: ‘Ik was een dronkaard.’ De volgende zegt: ‘Ik was een godslasteraar en vloekte God.’ En de volgende: ‘Ik was verslaafd aan de gokkast en wedde bij de boksring.’ En een ander zegt: ‘Ik was een hoerenloper, een echtbreker, en toch heeft God mij vergeven.’ Wat zou dat koor prachtig klinken als we allemaal samen zongen van de verlossende kracht van Christus. Want die kracht hebben wij allemaal op onze eigen manier ervaren.
Mijn lieve vriend, ik neem uw hand en zeg: ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd’ en ik ben zelf de grootste van alle zondaren. Wilt u God niet eren door te geloven dat Hij u verlossen kan door het bloed van Christus? Als de Heere u nu in staat stelt om Hem door geloof te verheerlijken, vertrouw er dan op dat Hij een goed werk in u begonnen is. Hij heeft u in Zijn hart gesloten. Zondaren, geloof dat God liefde is. Stel uw vertrouwen op Hem Die Zijn Zoon gaf om te sterven. Hij zal u niets weigeren. Als u in nederig geloof iets vraagt, zult u zeker ontvangen. Wij hebben ons getuigenis gegeven, wijs het niet af. ‘Wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd.’
Amen.