De Joden dan zochten hem in het feest en zeiden: Waar is Hij? Joh. 7:1
Jezus ging in het geheim op tot het feest, en de Joden zochten Hem.
Het was uit verschillende beweegredenen, dat zij Hem zochten; maar toch! -zij zochten Hem.
Niemand kan, eenmaal van Jezus gehoord hebbende, onverschillig blijven omtrent Hem; op de een of andere wijze moet men belang in Hem stellen.
Van velerlei zijden komt de vraag: “Waar is Hij.”
Wij zullen heden:
I. Nagaan hoe die vraag gedaan werd.
1. Haat, een woeste begeerte om Hem te doden en zijn zaak te vernietigen. Van deze school was Herodes het type.
2. Ongeloof, een spottend ontkennen van zijn bestaan, smalende op zijn volgelingen, omdat zijn zaak niet vordert (2 Petr. 3:4).
3. Schroomvallige vrees, met droefheid twijfelend aan zijn tegenwoordigheid, zijn macht en zijn overwinnen. (Job 23:8, 9).
4. Boetvaardigheid, Hem zoekende in ootmoed van het hart ten einde haar zonde voor Hem te belijden, op haar Heere te betrouwen en Hem bare dankbaarheid te betonen. (Job 23:3).
5. Liefde, hartelijk verlangende naar gemeenschap met Hem en naar de gelegenheid om Hem te dienen. (Hoogl. 3:3).
6. Vreze, bitter klagende over zijn afwezigheid, en smekende om zijn wederkomst.
7. Begeerte, vurig verlangende om Hem bij zijn wederkomst te ontmoeten en zijn heerlijkheid te aanschouwen. (Openb. 22:20).
II. Geef het antwoord van de ervaring van de heiligen.
1. Hij is op de troon van de genade, als wij in het verborgen tot Hem roepen.
2. Hij is in het Woord, terwijl wij de heilige bladen onderzoeken.
3. Hij is in de vergadering van zijn volk, ja zelfs in de bijeenkomsten van twee of drie.
4. Hij is aan zijn tafel en wordt gekend in de breking van het brood.
5. Hij is op het arbeidsveld, om te helpen, te sympathiseren, te besturen en voorspoedig te maken. Voor het oog van het geloof in alle dingen verheerlijkt.
6. Hij is in de vurige oven van de beproeving, zich openbarende, de beproeving heiligende, en ons door helpende.
7. Hij is ons nabij, ja met ons en in ons.
III. Richt die vraag tot u zelf.
1. Is Hij op de bodem van uw vertrouwen
2. Is Hij aan de wortel van uw blijdschap?
3. Is Hij op de troon van uw hart?
4. Is Hij nabij u door voortdurende samenspreking?
5. Is zijn tegenwoordigheid geopenbaard in uw geest en uw daden?
6. Is Hij voor u, aan het einde van uw reis? Is Hij het einddoel, waar gij u iedere dag heen spoedt?
IV. Richt die vraag tot de engelen.
Eenstemmig antwoorden zij, dat de Here Jezus Christus is
1. In de schoot van de Vader.
2. In het middelpunt van de heerlijkheid.
3. Op de troon van de heerschappij.
4. In de plaats van de vertegenwoordiging.
5. In het aalmoezeniershuis van de genade.
6. Binnen het bereik van u en van alle nooddruftige zondaars, die thans zijn aangezicht zoeken.
O laat ons heengaan en Hem vinden! Wij zullen geen feestmaaltijd aanrichten, voordat Hij in ons midden is.
Vele jaren geleden bevond zich te Birmingham een jonge man, die door buitensporigheid en verkwisting in een zeer treurige toestand was gekomen, waaruit hij zich door een misdaad trachtte te bevrijden. De vrees van ontdekt en te schande gemaakt te worden bracht hem tot zo’n staat van wanhoop, dat hij het huis van zijn vader verliet met het vaste voornemen om zich van het leven te beroven. Gods vriendelijke voorzienigheid leidde hem door Bondstreet en gedreven door een onverklaarbare impulsie, bevond hij zich, bijna eer hij er zich nog van bewust was; in de kapel van de Baptisten. De leraar, Ds. Edmonds, las juist een hoofdstuk uit het Boek van Job, waarbij hij hier en daar een schrandere opmerking inlaste. Toen hij aan het volgende vers was gekomen, werd de aandacht van de jongeling zeer bijzonder opgewekt: “Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet; als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet,” (Job 23:8, 9). “Job, Job,” riep de prediker met smekende stem, “waarom ziet gij niet naar Boven?” Deze woorden waren als “nagelen in een vaste plaats,” en de jongeling heeft daarna altijd God gedankt voor het geloof, dat hij, zonder er zich van bewust te zijn, door de Heilige Geest geleid werd om die kerk binnen te treden en dat de prediker gedwongen was om die woorden te gebruiken, opdat zijn leven verlost zou worden van het verderf en gekroond zou worden met goedertierenheden en barmhartigheden.