“Jezus zei tot hem: Omdat gij mij gezien hebt, Thomas! zo hebt gij geloofd; Zalig zijn zij, die niet gezien hebben en nochtans geloofd hebben.” Joh. 20:28
Zij die zagen, maar niet geloofden, waren verre van zalig.
Zij, die Hem zagen en geloofden, waren ongetwijfeld zalig.
Zij die niet gezien hebben en nochtans geloofden, zijn in de nadrukkelijke zin van het woord zalig.
Er blijft nog de overtreffende trap van zaligheid in het zien van Jezus van aangezicht tot aangezicht zonder noodzakelijkheid van geloven in de zin, waarin wij thans geloven.
Maar voor het ogenblik is dit onze zaligheid, is dit onze plaats in de evangelie geschiedenis, -wij hebben niet gezien, en nochtans geloofd. Welk een troost, dat zo’n grote mate van zaligheid ons deel kan wezen.
I. Laat ons deze zaligheid niet verminderen.
Door zuchtend te verlangen naar een of andere denkbeeldige stem, visioen, of openbaring.
Door naar buitengewone leidingen van de voorzienigheid te hunkeren en geheel bijzondere bedelingen. Door te hongeren naar zielsverrukkingen of naar wanhoop. Door voortdurend argumenten te eisen en logische bewijzen. Door te roepen om schitterend succes in verband met de prediking van het Woord en de zendingsarbeid van de kerk. Door graag met de meerderheid te willen geloven. De waarheid is gewoonlijk aan de zijde van de minderheid geweest.
Laat ons haar niet verminderen door te falen in ons geloven. Geloof practisch, zodat gij handelt naar uw geloof. Geloof innig en vast, zodat gij lacht om tegenspraak. Geloof levend, zodat gij eenvoudig zijt als een kind. Geloof voortdurend, zodat gij gelijkmatig zijt in uw betrouwen. Geloof persoonlijk, zodat gij voor uzelf en alleen verzekerd zijt, al zou ieder ander de leer van de Heere loochenen. Geloof geheel en al, zodat gij de rust vindt van het geloof.
II. Laat ons niet denken, dat deze zaligheid onbereikbaar is.
1. Deze zaligheid is voor altijd verbonden aan het geloof, dat onze Heere aanneemt; ja het is er het bestemde loon van.
2. God verdient dit geloof. Hij is zo waar, dat zijn eenvoudig woord voor het geloof genoeg is om op te bouwen. Kunnen wij Hem niet verder geloven dan alleen door Hem te zien?
3. Duizenden van heiligen hadden en hebben nog heden ten dage, zo’n geloof en genieten er thans de zaligheid van. Wij zijn verplicht om gemeenschap met hen te hebben in eenzelfde dierbaar geloof.
4. Niet waar? Tot hiertoe heeft onze ervaring dit geloof bevestigd.
5. Diegenen van ons, die thans de zalige vrede van het geloof smaken, kunnen met grote zekerheid van de zaak spreken.
Waarom zijn er dan zoveel teneergeslagen? Waarom willen zij niet geloven?
III. Laat niemand van ons haar missen.
Het geloof, dat onze Heere beschreef, is zeer kostelijk en wij behoorden er naar te streven, want
1. Het is het enige ware en zaligmakende geloof. Een geloof, dat zien wil, is geen geloof en kan de ziel niet behouden.
2. Het is op zichzelf God welbehagelijk. Niets is welbehagelijk zonder hetzelf. (Hebr. 11:6) Het is het blijk dat de mens en zijn werk God welbehagelijk zijn.
3. Het is een blijk van genade van binnen, van een geestelijk gemoed, een vernieuwde natuur, een verzoend hart, een wedergeboren geest.
4. Het is het grondbeginsel van een heerlijk karakter.
5. Het is uiterst nuttig voor anderen in het vertroosten van de neergedrukten, in indruk te maken op de ongelovigen, in het bemoedigen van de zoekenden, enz.
6. Het verrijkt in de hoogste mate hem, die het bezit, het geeft macht in het gebed, beslistheid van karakter, kracht van geest, standvastigheid onder verzoeking, moedigheid in hetgeen men onderneemt voor de Heere, blijdschap van ziel, verwezenlijking van de hemel, enz.
Kent gij dit geloof? Daar ligt de zaligheid. Zoek haar!